Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
frans.
› 2 woordenboek 2.5
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
frans.
2 woordenboek 2.5
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
agir = handelen une action = handeling, daad actif, -ive = actief une activité = activiteit un mouvement = beweging bouger = bewegen s'arrêter = stoppen, blijven staan se trouver = zich bevinden rester = blijven marcher = lopen la marche = het lopen, wandeling la marche à pied = wandelen le pas = pas, stap aller = gaan venir = komen revenir = terugkomen, weer komen suivre qn/qc = iemand/iets volgen avancer = voortgaan, vooruitgaan reculer = achteruit gaan/lopen, teruggaan s'approcher de qn/qc = dichterbij iemand/iets komen retourner = teruggaan, terugkeren se retourner = zich omdraaien le retour = terugkeer/-komst, terugreis partir = weggaan, vertrekken Il veut partir pour l'Afrique = Hij wil op reis gaan naar Afrika le départ = vertrek s'éloigner de = zich verwijderen van sortir = uitgaan, naar buiten gaan la sortie = uitgang une sortie de secours = nooduitgang entrer = naar binnengaan, ingaan rentrer = terugkomen, terugkeren arriver = aankomen l'arrivée = aankomst courir = hard lopen, rennen une course = het lopen/rennen, loop rapide = snel Il est plus rapide que toi = Hij is sneller dan jij vite = snel Il court plus vite que toi = Hij rent sneller dan jij lent,e = langzaam sauter = springen un saut = sprong tomber = vallen monter = naar boven gaan, (op)stijgen, instappen Elle est montée = Ze is naar boven gegaan Elle a monté le sac = Ze heeft de tas naar boven gebracht descendre = naar beneden gaan, (af)dalen, uitstappen voler = vliegen le vol = vlucht nager = zwemmen la natation = het zwemmen debout = staand, rechtop être debout = staan se lever = opstaan assis,e = zittend, gezeten être/rester assis,e = zitten,blijven zitten s'asseoir = gaan zitten Asseyez-vous = Gaat u zitten couché,e = liggend, gelegen se coucher = gaan liggen, gaan slapen montrer = tonen, laten zien donner = geven rendre = teruggeven tenir = (vast)houden prendre = nemen
Ingezonden op 09-10-2013 - 604x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!