Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via WRTS. Klik op 'Overhoren'

Finish Up

10 (3 1-10 (3

Jaar 4 (vwo)

1. Relationships (1)
relative = familielid
to live together, to cohabit = samenwonen
relationship = relatie
descendant = afstammeling
engaged = verloofd
engagement - verlovind
to celebrate = vieren
celebration = viering
to divorce = scheiden
divorce= scheiding
orphan = wees
ancestor = voorouder
bachelor = vrijgezel
single = alleenstaand
to raise, to rear = grootbrengen
guardian = voogd
marital = huwelijks
matrimony = huwelijk
core = kern
infant = baby, kleuter
to part = uit elkaar gaan
parental = ouderlijk
ancestry = afstamming
ancestral = voorouderlijk
adultery = overspel
infidelity = ontrouw
adversity = tegenspoed
to descend from = afstammen van

2. Relationships (2)
fiancée = verloofde (vrl.)
fiancé = verloofde (mnl.)
adult = volwassene
to accompany = vergezellen
to consist of = bestaan uit
to regard, to consider = beschouwen
female = vrouwelijk
male = mannelijk
acquaintance = kennis
human = menselijk
origin = oorsprong
striking = opvallend
eldery = bejaard
in common = gemeen(schappelijk)
among(st) = onder, tussen
to owe = te danken hebben
to embrace = omhelzen
separation = scheiding
inseparable = onafscheidelijk
humanity, mankind = de mensheid
minor = minderjarige
posterity = het nageslacht
next of kin = naaste familieleden
offspring = afstammelingen
casual = oppervlakkig
humanity = menslievendheid
lad = knaap
3. The Human Body (1)
muscle = spier
stiff = stijf
chest = borstkas
sensitive = gevoelig
to expose = blootstellen
exposure = blootstelling
corpse = lijk
to pierce = doorboren
scar = litteken
familiar = bekend, vertrouwd
bald = kaal
to dye = verven (haar, kleding)
tan = bruine kleur
paralysed = verlamd
sight = gezichtsvermogen
sense = zintuig
to perspire = transpireren
perspiration = transpiratie
limbs = ledematen
pang = steek, pijn
complexion = gelaatskleur
fierce = fel, woest
fatigue = vermoeidheid
indefatigable = onvermoeibaar
to enhance = vergroten
to nudge = zachtjes aanstoten
to scar = een litteken veroorzaken
4. The Human Body (2)
kidney = nier
sore = pijnlijk, zeer
vein = ader
to resemble = lijken op
resemblance = gelijkenis
remarkable = opmerkelijk
appearance = uiterlijk
to shiver = huiveren, rillen
wrinkle = rimpel
oxygen = zuurstof
lame = mank
skull = schedel
features = gelaatstrekken
lap = schoot
blank = wezenloos
grace = gratie, sierlijkheid
graceful = gracieus, sierlijk
singular = bijzonder
vigour = kracht, energie
vigorous = sterk, energiek
to seize = grijpen
to wink = knipogen
to tap, to pat = tikken, kloppen {2e uit chap 5}
drowsy = slaperig
to doze = dutten
to gaze = staren
to caress, to stroke = strelen
5. The Human Body (3)
to stir = roeren, zich bewegen
to drown = verdrinken
to stagger = wankelen
to pant = hijgen
to tremble = beven
to stoop = bukken
to rub = wrijven
to nod = knikken
to swallow = slikken
to choke, to suffocate = stikken
to drag = slepen
to twist = draaien
to jerk = rukken
jerk = ruk
to gasp = snakken
to frown = het voorhoofd fronsen
to grab = grijpen
brisk = stevig, fris
to dodge = ontwijken
to clutch = vastpakken
to cling = zich vastklemmen {clung, clung}
to cast = werpen {cast, cast}
to fumble = zoeken, tasten
to glance = even kijken
to fling = gooien, smijten {flung, flung}
6. The Human Body (4)
to cover = bedekken
to yawn = gapen
to suppress = onderdrukken
hoarse = hees
strength = kracht(en)
naked, nude = naakt
hectic = hectisch, erg duk
(al)though = hoewel
to maim = verminken
bloodshed = bloedvergieten
slim, slender = slank
to slim - afslanken
to scream = gillen
attitude = houding
to remove = verwijderen
on account of = vanwege
to blink = met de ogen knipperen
to loiter = rondhangen
propriety = fatsoen
to beckon = wenken
filth = vuil, viezigheid
inscrutable = ondoorgrondelijk
resources = krachten
verstijfd = numb
to grope = tasten, zoeken
to chuckle = grinniken
7. Health (1)
health = gezondheid
healthy = gezond
disease, illness= ziekte
risk = risico
ordinary = gewoon
pneunomia = longontsteking
to consult = raadplegen
to examine = onderzoeken
to cause= veroorzaken
cause = oorzaak
malignant = kwaadaardig
germ = bacterie
habit = gewoonte
disabled= invalide
disability = handicap
to relieve= verlichten, verzachten
relieved = opgelucht
relief = opluchting, hulp
transquilliser = kalmeringsmiddel
label = etiket
to operate on = opereren
to ensure = ervoor zorgen
tranquil = kalm, rustig
defective = gebrekkig
asset = waardevol bezit
frail = zwak
to regain = terugkrijgen
to monitor = controleren
8. Health (2)
to treat = behandelen
treatment = behandeling
surgeon = chirurg
surgery = chirurgie, spreekkamer
to perform = uitvoeren
to prescribe= voorschrijven
prescription = recept
sample = monster, proef
contraceptive = voorbehoedmiddel
pregnant = zwanger
pregnancy = zwangerschap
directions = aanwijzingen, instructies
sanitary = sanitair, hygiënisch
maternity = moederschap
paternity = vaderschap
general practitioner (G.P.) = huisarts
physician = arts
to administer = toedienen
to issue = tevoorschijn komen
to ascertain = vaststellen
to soothe, to alleviate = verlichten
9. Health (3)
slight = lich
slightly = een beetje
terrible = verschrikkelijk
to get rid of = kwijtraken
to recover = herstellen
recovery = herstel
to discharge = ontslaan
to bear, to endure= verdragen, uithouden
worn-out, exhausted = uitgeput
to tempt = in de verleiding brengen
temptation = verleiding
to resist, to withstand = weerstaan
resistance = weerstand
irresistible = onweerstaanbaar
in spite of, despite = ondanks
whether = of
safeguard = bescherming, voorzorg
delicate = zwak
acute = scherp, hevig
constitution = gestel
sound = gezond
to be bound to = wel moeten
10. Health (4)
ward = ziekenzaal
to distinguish = onderscheiden
disinction = onderscheid
severe = hevig
mental = geestelijk, mentaal
insane = krankzinnig
insanity = krankzinnigheid
to cure, to heal = genezen
incurable= ongeneeslijk
physical = lichamelijk
to faint = flauwvallen
unconscious = bewusteloos
conscious = bij bewustzijn
consciousness = bewustzijn
to hurt, pijn doen
hereditary = erfelijk
fever = koorts
feverish = koortsig
to revive = bijbrengen
sane = gezond van geest
sanity = geestelijke gezondheid
agony = hevige pijn, smart
feeble = zwak
to deteriorate = slechter worden
to decay = verrotten
decay = verderf
to quit = stoppen {quit, quit}

Ingezonden door Elmoo (Guido de Brès) op 12-10-2013 - 2135x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 16-10-2013.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

ik heb het express met , ipv ; gedaan en verder soms dingen samengevoegd omdat het dezelfde betekenis heeft. Good Luck

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Reacties (6)

jeroen

12-10-2013 16:00

atultery = adultery
desease = disease
desabled = disabled

Elmoo

14-10-2013 14:15

Dankjewel! Heb het veranderd

WhyDoYouCare

14-10-2013 20:41

to grap = to grab

WhyDoYouCare

14-10-2013 20:42

Hi Lilan

afsghliuufhdgsdf

Elmoo

16-10-2013 8:39

omg. you know my name. who are you?

okkie

16-10-2013 9:26

engagement - verlovind
=
engagement = verloving

Vakken

Finish Up

10 (3 1-10 (3

Reacties (6)