Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Tsjechisch
› 11111 complete woordenlijst
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Tsjechisch
, deel 1
11111 complete woordenlijst
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
á = oh ja! adresa = adres aha = aha ahoj = hallo, hoi, dag ale = maar ale ne = welnee, hou op, doe niet zo gek ano = ja asi = ongeveer autobus = bus Belgičanka = Belgische blízko = dichtbij bude = zal zijn budova = gebouw bydlet = wonen bydlím = ik woon bydlíš = jij woont být = zijn čas = tijd čau = ciao Čech = Tsjech Češka = Tsjechisch co = wat dál = verder op děkuju = bedankt děláš = jij doet dělat = doen deleko = ver divné = vreemd dobře = goed dobrý den = goedendag docela = tamelijk, best doleva = naar links dolů = naar beneden doprava = naar rechts dost = tamelijk, best dostat de = ergens komen dům = huis francouysky = (in het) Frans hele = hé, verrek hlavní = hoofd-, centraal Hlavní nádraží = hoofdstation hledáme = wij zoeken Holanďan = Nederlander holandsky = (in het) Nederlands hotel = hotel já = ik jak = hoe jak se jmenujete? = hoe heet u jak se más? = hoe gaat het met je? jak se máte = hoe gaat het met u jak se tam dostaneme = hoe komen we er jde to = het gaat je = is jé = jeetje jede = rijdt, gaat jenom = slechts, alleen maar ještě = nog jet = rijden, gaan jít = gaan, lopen jméno = naam jmenovat se = heten jo = ja jsem = ik ben jsi = je bent jste = u bent kde = waar kousek = stukje krásná = prachtig která = welke, wat voor een malá = klein máme = wij hebben mapa = kaart máš = je hebt metrem = met metro metro = metro mluvíš = jij spreekt, kan spreken mluvit = spreken moc = heel, erg mockrát = vele malen, hartelijk moct = kunnen (in staat) moje = mijn moje vizitka = mijn visitekaartje most = brug muset = moeten musí = het moet musite = u moet Musíte jít = u moet gaan/lopen muž = man můžete = u kunt (het is mogelijk) Můžete jet = u kunt gaan (rijden) Můžete jet autobusem = U kunt met de bus gaan Můžete jet metrem = U kunt met de metro gaan Můžete jet tramvaji = U kunt met de tram gaan my = wij na = op na kurzu = op een cursus na náměstí = op het plein van na shledanou = to ziens nábřeží = kade nádraží = treinstation, busstation najít = vinden namám = ik heb niet, ik heb geen náměstí = plein ne = nee nejede = rijdt niet, gaat niet nejsem = ik ben niet, geen nejste = u bent niet, geen někde = ergens nemáte mapu? = hebt u geen kaart? Ňemec = Duitser nemluvím = ik spreek niet, kan niet spreken nemluvíte = jullie spreken niet nemůžeme = we kunnen niet (we zijn niet in staat) není = is niet, geen Není zač = geen dank, niets te danken neumí = kan niet (spreke) nevím = ik weet niet neznáte = jullie kennen niet no = ja, nou nočnín autobus = nachtbus nočnín tramvaj = nachttram Obecní dům = gemeenschapshuis odkud = waarvandaan odkud jste = waar komt u vandaan ona = zij (enkelvoud) opravdu = echt, echt waar, werkelijk pak = dan, daarna pane = meneer paní = mevrouw počkejte = wacht u even pořád = steeds právě = juist přesně = exact, precies Přestup na trasu B = oeverstappen op lijn B Příští stanice = volgende halte proč = waarom promiň = sorry, neem me niet kwalijk promiňte = sorry, neemt u me niet kwalijk prosím = ik verzoek, ik smeek prosím vás = neemt u me niet kwalijk proto = daarom protože = omdat pryč = weg řeka = rivier rozumím = ik versta, ik begrijp se = elkaar široká = breed špatně = slecht spolu = met elkaar stanice = station, halte ta holka = dat meisje tady = hier tahle = deze (vrouwelijk) tahle ulice = deze straat tak = dus, zo tak ahoj = dus ik ga weer taky = ook tam = daar teď = nu, tegenwoordig tedy = dus telefon = telefoon těší mě = aangenaam to = dat to je = dat is, is dat tramvaj = tram ty = jij učím se = ik leer učit se = leren Ukažte = laat even zien, mag ik even kijken? Ukkončete výstup a nástup, dveře se zavíraji = stop met uitstappen en instappen, de deuren gaan dicht ulice = straat umět = kunnen (door iets te leren) už = al už to mám ik heb het al v = in v Amsterdamu = in Amsterdam v Holandsku = in nederland v Praze = in Praag vás = u (4de nvl) vědět = weten vedle = ernaast věž = toren vidite = u ziet víme = wij weten viyitka = visitekaartje vy = u výborně = uitstekend vždyt` = toch, immers Wilson-ovo nádraží = Wilsonstation z = uit z Holandska = uit Nederland že = dat, niet waar? že jo = hé?, ja toch? že ne = nietwaar? žena = vrouw znamená = betekent znát = kennen znáte = jullie kennen
Ingezonden op 17-10-2013 - 2658x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
01-02-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!