Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Disco

20 De woordjes + stamtijden/meervouden van H.11-20

Jaar 4 (Gymnasium)

11.A
lux, luces = daglicht; licht; dag
munus, munera = taak
neglegere = verwaarlozen
postremo = ten slotte
quod = omdat {voegwoord}
nihil = niets
ira = woede
dolor, dolores = verdriet; pijn
clam = stiekem; heimelijk
caelum = hemel
posui = ponere {Geef bij alle pf-stammen alleen de inf. praesens}
ponere = plaatsen
vestis, vestes = kleding; kledingstuk
inferi = onderwereld, goden van de onderwereld {Twee antwoorden geven!}
anima = ziel
vixi = vivere
vivere = leven
perfeci = perficere 
perficere/io = voltooien; afmaken
effugi = effugere
effugere/io = wegvluchten
deserui = deserere
deserere = in de steek laten; verlaten
poena = straf
fefelli = fallere
fallere = bedriegen; misleiden
sidus, sidera = ster
iurare = zweren
nepos, nepotes = kleinzoon; nakomeling
manere = te wachten staan
pectus, pectora = borst

11.B
coepi = ik begin; ik begon {wél de betekenis geven i.p.v. infinitivus praesens}
nomen, nomina = naam
memoria = herinnering
tenui = tenere
tenere = vasthebben; vasthouden; hebben
averti = avertere
avertere = afwenden
ut = zodra, zoals/als {2 betekenissen!}
consistere = blijven staan
constiti = consistere
excepi = excipere
excipere/io = opvangen; ontvangen
 13.A
maestus = bedroefd
armatus = gewapend
quamquam = hoewel
longus = lang
gerere = dragen; voeren
tamen = toch
ignotus = onbekend
meus = mijn
virgo, virgines = meisje; maagd
pulcher, pulchra, pulchrum = mooi
tam = zo
quia = omdat
fugare = verjagen
coegi = cogere
cogere = dwingen
solus = alleen
carus = lief
Mars, Martem (acc.) = Mars
deposui = deponere
deponere = neerzetten; afleggen
multus = veel
territus = verschrikt; verschrokken
sci(v)i = scire
scire = weten
fui = esse
13.B
potestas, potestates = macht
anxius = bang; angstig
cura = zorg
vexare = kwellen
regnum = (konink)rijk, macht, heerschappij {3 betekenissen}
pepuli = pellere
pellere = verdrijven
servus = slaaf
peperi = parere
parere/io = voortbrengen; baren
iratus = woedend
sedes, sedes = zetel
magnus = groot; luid
vox, voces = stem
quomodo = hoe
puer, pueri = jongen
interficere/io = doden
flumen, flumina = rivier
impius = schurkachtig; goddeloos
misi = mittere
mittere = zenden
ripa = oever
pastor, pastores = herder
parvus = klein
portare = dragen
14.A
itaque = dus
consulere = raadplegen
signum = teken
mons, montes = berg; heuvel
Roma = Rome
consedi = considere
considere = gaan zitten
avis, aves = vogel
qui, quae, quod = die; dat {betrekkelijk voornaamwoord}
feci = facere
facere = maken; doen
colui = colere
colere = vereren, verzorgen, bebouwen {3 betekenissen}
cum = wanneer; toen {voegwoord}
an = of {in vraag}
ostendi = ostendere
ostendere = vertonen; tonen
pugna = strijd
cecedi = cadere
cadere = vallen; dood neervallen
alius = ander
fabula = verhaal
quondam = eens; ooit
novus = nieuw
nondum = nog niet
altus = hoog, diep
14.B
labor, labores = werk; inspanning; moeite
domum (acc.) = naar huis
cena = maaltijd
qui, quae, quod = welke {vragend voornaamwoord}
Romae (gen.) = in Rome; te Rome
miser, misera, miserum = ongelukkig
magnitudo, magnitudines = grootte; grootheid
legatus = gezant
finitimus = naburig
celare = verbergen
finxi = fingere
fingere = vormen, verzinnen {2 betekenissen}
Romam (acc.) = naar Rome
conveni = convenire
convenire = samenkomen
multitudo, multitudines = menigte
animum attendere = de aandacht richten; de aandacht richten op
Romanus = Romein, Romeins {2 betekenissen}
iuvenis, iuvenes = jongeman
15.A
vulnerare = verwonden; wonden
si = als
homo, homines = mens; man
mortuus = gestorven
populus = volk
vulnus, vulnera = wond
inquit = hij/zij zegt; hij/zij zei {staat binnen de directe rede}
novi = noscere
noscere = leren kennen
bonus = goed
opes (mv, groep 3) = rijkdom, macht {2 betekenissen}
15.B
putare = denken; menen
regnare = koning zijn
serva = slavin
facere/io = maken
senator, senatores = senator
ius, iura = recht; het recht
iure = terecht; met recht
deieci = deicere
deicere/io = naar beneden gooien
vis, vim (acc.), vi (abl.) = geweld
salutare = begroeten; groeten
se recipere/io = zich terugtrekken
miles, milites = soldaat
16.A
hic, haec hoc = deze; dit
pugnare = vechten
ops, opem (acc.) = hulp
timui = timere
timere = bang zijn
dedecus, dedecora = schande
addidi = addere
addere = toevoegen
nisi = als niet
tuus = jouw
nudus = naakt
deprehendi = deprehendere
deprehendere = betrappen; grijpen
interfeci = interficere
interficere = doden
tantus = zo groot
perferre = verdragen
dedidi = dedere; se dedere
se dedere = zich overgeven
vici = vincere
vincere = overwinnen {werkwoord}
victor, victores = overwinnaar {persoon}
victoria = overwinning {gebeurtenis}
16.B
alienus = vreemd; andermans
violare = schenden; verkrachten
iste, ista, istud = die; dat
animus = hart, geest {2 betekenissen}
abesse = afwezig zijn
affirmare = met klem beweren; verzekeren
peccare = verkeerd handelen; zondigen
ille, illa, illud = die, dat; hij, zij, het {2 (aanwijzende) óf 3 (persoonlijke) betekenissen}
exemplum = voorbeeld
cor, corda = hart
-que = en; en ...
extraxi = extrahere
extrahere = trekken uit
sanguis, sanguinem (acc.) = bloed
scelestus = misdadig; schurkachtig
tradidi = tradere
tradere = overhandigen, overleveren {twee betekenissen}
18.A
suus = zijn; haar; hun
cupido, cupidines = verlangen
consul, consules = consul
periculum = gevaar
salus, salutes = heil; redding
praeponere = verkiezen
tempus, tempora = tijd
adesse = aanwezig zijn
convertere =richten
prodere = verraden
liberare = bevrijden
processi = procedere
procedere = naar voren gaan
supplicium = doodstraf; straf
verberare = afranselen
dissimulare = verbergen; niets laten merken van
18.B
castra (mv, groep 2) = legerkamp; kamp
circum +acc. = rond; rondom
celer, celeris, celere = snel
temptare = proberen, testen {2 betekenissen}
civis, cives = burger
vocare = roepen, noemen {2 betekenissen}
occidere = doden
securus = onbezorgd
audax, audaces = dapper, roekeloos {2 betekenissen}
ferox, feroces = moedig; onstuimig
crudelis = wreed
fortitudines, fortitudinem (acc) = dapperheid
ignis, ignes = vuur
dexter, dext(e)ra, dext(e)rum = rechter; rechter-; rechts
virtus, virtutes = moed; verdienste
commotus = bewogen; ontroerd
remisi = remittere
remittere = terugzenden; laten gaan
omnis = elk; ieder; geheel
omnes (mv) = alle; allen
fortis = dapper
laudare = prijzen
appellare = noemen
19.A
acer, acris, acre = fel; scherp
opem ferre = hulp brengen
constitui = constituere
constituere = besluiten
accurri = accurrere
accurrere = komen aanrennen
tergum = rug
invasi = invadere
invadere = aanvallen
oppidum = vestingstad; stad; stadje; vestingstadje
erupi = erumpere
erumpere = uitbreken
urgere = in het nauw brengen
metuere = vrezen
pauci = enkel; enkele; weinig; weinige
patere = openstaan
irrupi = irrumpere
irrumpere = binnendringen
lignum = hout
singuli (mv) = telkens één; stuk voor stuk
incendi = incendere
incendere = aansteken; in brand steken
auxi = augere
augere = vergroten; vermeerderen
expugnare = veroveren
19.B
ferre = brengen, verdragen {twee betekenissen}
mulier, mulieres = vrouw
eo = daar; daarheen
ingens, ingentes = heel groot; geweldig
agmen, agmina = stoet; colonne
recusare = weigeren
tremere = trillen
priusquam = voordat
utrum...an = of ... of {in vraagzin}
vastare = verwoesten
genui = gignere
gignere = baren; voortbrengen
alui = alere
alere = voeden
intra +acc. = binnen
dimisi = dimittere
dimittere = weg laten gaan
castra movere = het kamp verplaatsen; opbreken
legio, legiones = legioen
abduxi = abducere
abducere = wegvoeren
ager, agri (groep 2) = akker; akkerland
paulo = een beetje
post = later, na {2 betekenissen; bijwoord}
20.A
hospes, hospites = gast(vriend)
nullus = geen
defendere = verdedigen
pax, pacem = vrede
afferre = brengen naar
condicio, condiciones = voorwaarde; toestand
adimere = ontnemen
argentum = zilver
privatus = persoonlijk; privé-
publicus = van de staat; staats-
conferre = bij elkaar brengen
exire = weggaan; naar buiten gaan
primores (mv) = de eersten; voornaamsten
concilium = vergadering
contuli = conferre
accendi = accendere
accendere = aansteken
primum = eerst {bijw}
ieci = iacere
iacere/io = gooien; werpen
tumultus = tumult; onrust; rumoer
turris, turres = toren
ruina = puinhoop; ruïne
exercitus = leger
circa +acc. = rond; rondom
insignis = opvallend
eques, equites = ruiter
ceidi = caedere
caedere = neerslaan; in de pan hakken
hasta = lans
transfixi = transfigere
transfigere = doorboren
lacus = een meer; meer
pavor, pavores = doodsangst; angst
angustus = nauw
arduus = steil
evadere = ontsnappen
deesse = ontbreken; ontbreken aan
palus = moeras
caput, capita = hoofd
equitatus (groep 4) = ruiterij
posterus = volgend; volgende
dies (groep 5) = dag
fides (groep 5) = trouw, erewoord {2 betekenissen}
milia (mv, groep 3) = duizend; duizendtallen {telwoord}
servare = redden, bewaren {2 betekenissen}
vinculum = band; boei

Ingezonden op 16-11-2013 - 1359x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 17-11-2013.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Bij perfectum-stammen hoef je ALLEEN de infinitivus praesens te geven.

(Voor de nieuwen hier, druk op 'Overhoren' boven de lijst om te starten)

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Disco

20 De woordjes + stamtijden/meervouden van H.11-20