Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Arti

1 begrippen door elkaar

Jaar 2 (vwo)

Poseren= voor een kunstenaar een houding aannemen om zich te laten rapporteren.

Beschouwer= persoon die een kunstwerk bekijkt.
Model= persoon die voor een kunstenaar poseert
Schetsen= een tekening die met vlotte lijnen is neergezet.
Studie= tekening, schilderij of beeld als oefening gemaakt.
Contour= bouwwijze: manier waarop verschillende delen van een werkstuk met elkaar zijn verbonden, bijvoorbeeld door schroeven, lassen of houtverbindingen.
Egaal= gelijkmatig
Toon= een toon zegt dus iets over hoe donker of licht een kleur is.
Toonovergang= geleidelijk van de ene kleurtoon naar de andere.
Eigen schaduw= een schaduw op het voorwerp zelf, op delen die niet rechtstreeks worden verlicht
Plasticiteit= een tekenaar laat door licht en schaduw ruimtelijkheid in zijn werk zien.
Detail= klein del van een groter geheel.
Realistisch= zoals in zichtbare werkelijkheid
Expressie= uitdrukking: meer bepaald: gevoelsuitdrukkingen.
Staatsieportret= plechtig portret. Ook: portret met veel uiterlijk vertoon.
Attribuut= voorwerp van herkenning dat hoort bij een persoon of dat naar een persoon verwijst.
Stofuitdrukking= een textuur nabootsen in een ander materiaal, dat heet stofuitdrukkingen.
Statisch= alles in de compositie is met elkaar in evenwicht.
Dynamisch= beweeglijk. 
Symboliek= wijze van afbeelden die gebruikmaakt van symbolen
Vanitas= stillevenvoorstelling, waarin voorwerpen zijn opgenomen die een symbool zijn voor de tijdelijkheid en eindigheid van het menselijk leven.
Vereeuwigen: 
Snapshot= momentopname
Pastel= droog krijt, gemaakt uit zuivere pigmenten. Ook: tekening gemaakt met dit materiaal.
Natuurlijk licht= natuurlijk licht komt uit natuurlijke lichtbronnen. ( de belangrijkste lichtbron is de zon.)
Beeldvlak= het vlak waar de compositie opstaat. 
Zelfportret= portret dat een kunstenaar van zichzelf maakt. 
Verkorting= een lengte van een vorm dat naar jou toe of af gericht staat en daardoor de lengte korter lijkt.
Panorama= schilderij in de rondte: te bekijken vanuit het midden ook: een weids verzicht
Kleurencirkel= de kleurencirkel is een hulpmiddel om kleuren te ordenen.
Primaire kleuren= primaire kleuren kun je zelf niet mengen uit andere kleuren, ze worden ook wel basis of hoofdkleuren genoemd.
Secundaire kleuren= secundaire kleuren maak je uit twee primaire kleuren.
Tertiaire kleuren= tertiaire kleuren maak je uit drie primaire kleuren. 
Niet-kleuren= wit, grijs en zwart noemen we niet-kleuren, een niet kleur is ook een keur.
Kleurtint= je kunt van een kleur verschillende tinten hebben (geel: groengeel oranjegeel)
Keur-kleurcontrast= als kleuren uit de kleurencirkel tegenover elkaar staan.
Warm-koud contrast: warme en koude kleuren naast elkaar gebruiken (warme kleuren: oranje rood etc./ Koude kleuren: blauw, groen.)
Complementair contrast= kleuren die tegenover elkaar staan in de kleurencirkel naast elkaar gebruiken. 
Expressief kleurgebruik= uitgaan van het gevoel dat een beeld roept en daar kleuren bij uitkiezen.
Symbolisch kleurgebruik= kleuren gebruiken en daar een bepaalde betekenis aan verlenen.
Decoratief kleurgebruik= de kleuren die je gebruikt ondersteunen de versiering.
Verhouding= afmeting van ene vorm naar het andere vorm.

Ingezonden op 09-01-2014 - 3763x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

dit is voor het stedelijk gymnasium leiden, het zijn begrippen van de studiewijzers:)

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Arti

1 begrippen door elkaar