Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Ausblick 1 (DigitaalLesmateriaalVWO4 KWII)
› 3 Lernwortschatz
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Ausblick 1 (DigitaalLesmateriaalVWO4 KWII)
, deel 1
3 Lernwortschatz
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abhängen von = afhangen van alkoholfrei = alcoholvrij alkoholisch = alcoholisch allerdings = echter; toch; zeker; maar angenehm = aangenaam anschließend = aansluitend ausschlaggebend = doorslaggevend; beslissend begeistert = bezield; bevlogen; enthousiast beliebt = gewild; populair; geliefd bereits = reeds; al besetzt = bezet besetzt sein = bezet zijn; ergens mee bezig zijn dagegen = daartegen; daarentegen das Gesetz = de wet das Getränk = de drank; het drankje das Konto = de rekening das Lager = het magazijn; de opslag; de voorraad das Mischungsverhältnis = de mengverhouding das Mitglied = het lid das Mittel = het middel das Mittelmeer = de middellandse zee das Publikum = het publiek das Schlagzeug = het slagwerk das Teelicht = het theelichtje das Wechselgeld = het wisselgeld das Zeugnis = het rapport; het diploma der Anlass = de aanleiding; de reden der Auftritt = het optreden der Ausweis; der Pass = het paspoort; het identiteitsbewijs der Eintritt = de entree; de toegang der Gast = de gast der Grund = de reden der Handzettel = het briefje der Nachwuchskünstler = de opkomende kunstenaar der Nebel = de nevel; de mist der Preis = de prijs der Saal = de zaal der Schaum = het schuim der Sitzplatz = de zitplaats der Tannenzweig = de dennentak der Tipp = de tip; het advies der Umweltschutz = de milieubescherming der Versuch = de poging der Vorteil = het voordeel der Wirt = de gastheer der Zeichentrickfilm = de tekenfilm der Zeitvertreib = het tijdverdrijf die Anlässe = de aanleidingen; de redenen die Anmeldung = de aanmelding die Anmeldungen = de aanmeldingen die Auftritte = de optredens die Ausweise; die Pässe = de paspoorten; de identiteitsbewijzen die Begleitung = de begeleiding die Dauer = de duur die Dekoration = de decoratie die Dekorationen = de decoraties die Firmengründung = de oprichting van een bedrijf; het oprichten van een bedrijf die Gäste = de gasten die Gaststätte = het restaurant die Gaststätten = de restaurants die Geldstrafe = de geldboete; de boete die Geldstrafen = de geldboetes; de boetes die Geschäftsleute = de zakenlui die Gesetze = de wetten die Getränke = de dranken; de drankjes die Gründe = de redenen die Handzettel = de briefjes die Insel = het eiland die Inseln = de eilanden die Jugenddisco = de jeugddisco die Jugenddiscos = de jeugddisco's die Konten = de rekeningen die Lager = de magazijnen; de opslagen; de voorraden die Literatur = de literatuur die Menge = de massa; de hoeveelheid die Mengen = de massa's; de hoeveelheden die Mischungsverhältnisse = de mengverhoudingen die Mitglieder = de leden die Mittel = de middelen die Nachwuchskünstler = de opkomende kunstenaars die Partystimmung = de feeststemming die Preise = de prijzen die Qualität = de kwaliteit die Qualitäten = de kwaliteiten die Säle = de zalen die Sammlung = de verzameling die Sammlungen = de verzamelingen die Schlagzeuge = de slagwerken die Schlange = de rij; de slang die Schlangen = de rijen; de slangen die Schulden = de schulden die Sicherheitsleute = de beveiligers die Sitzplätze = de zitplaatsen die Stadtbücherei = de stadsbibliotheek die Stadtbüchereien = de stadsbibliotheken die Tannenzweige = de dennentakken die Tanzfläche = de dansvloer die Tanzflächen = de dansvloeren die Tanzschule = de dansschool die Tanzschulen = de dansscholen die Teelichter = de theelichtjes die Tipps = de tips; de adviezen die Veranstaltung = het evenement; de organisatie die Veranstaltungen = de evenementen; de organisaties die Versuche = de pogingen die Vorteile = de voordelen die Wand = de wand; de muur die Wände = de wanden; de muren die Weihnachtslieder = de kerstliederen; de kerstliedjes die Wohngegend = de wijk; de woonwijk; de woonomgeving die Wohngegenden = de wijken; de woonwijken; de woonomgevingen die Zeichentrickfilme = de tekenfilms die Zeugnisse = de rapporten; de diploma's draußen = buiten eher = eerder eigen = eigen ein Unternehmen führen = een onderneming leiden einverstanden sein = akkoord gaan; het eens zijn einzig = enig; enkel entstehen = ontstaan es kommt gut an = wordt goed ontvangen; valt goed etwas aufbauen = iets opbouwen etwas austauschen = iets uitwisselen etwas besorgen = iets bezorgen etwas bestellen = iets bestellen etwas finanzieren = iets financieren etwas kleben = iets plakken etwas kontrollieren = iets controleren etwas verteilen = iets verdelen etwas wärmen = iets verwarmen Fortschritte machen = vooruitgang boeken fröhlich = vrolijk; blij; opgewekt gelten = gelden gespannt = benieuwd; nieuwsgierig hoch = hoog im Durchschnitt = gemiddeld im Haushalt mithelfen = in het huishouden meehelpen jemandem Spaß machen = iemand een plezier doen jemanden bedienen = iemand bedienen; iemand helpen jemanden begleiten = iemand begeleiden jemanden erwischen = iemand op heterdaad betrappen; iemand betrappen jemanden nerven = iemand irriteren; iemand op de zenuwen werken jobben = werken klingeln = bellen; rinkelen; aanbellen kostenlos = gratis; kostenloos künftig = toekomstig künstlich = artistiek längst = allang lokal = plaatselijk manchmal = soms meistens = meestal mittlerweile = inmiddels momentan = momenteel Musik auflegen = muziek opzetten nachdenken über = nadenken over nämlich = namelijk nass = nat neugierig = nieuwsgierig niedrig = laag normalerweise = normaal gesproken; normaliter passend = gepast; geschikt preiswert = voordelig; goedkoop professionell = professioneel recht haben = gelijk hebben schick = chic; deftig schläfrig = slaperig schuld sein an = schuld hebben aan; schuldig zijn aan selten = zelden sich verabreden mit = afspreken met sich anziehen = zich aankleden sich beeilen = zich haasten sich beschweren über = zijn beklag doen over; zich beklagen over sich engagieren für = zich inzetten voor; zich engageren voor sich treffen mit = ontmoeten; samenkomen spannend = spannend stattfinden = plaatsvinden Stimmung aufkommen = de sfeer zit er in täglich = dagelijks übrigens = overigens umfangreich = omvangrijk unpassend = ongepast; ongeschikt unterwegs = onderweg ursprünglich = oorspronkelijk volljährig = meerderjarig vorwiegend = overwegend wenigstens = op zijn minst werben für = werven voor zurzeit = nu; op het ogenblik; op dit moment; momenteel zweimal = tweemaal zwischendurch = tussendoor
Ingezonden op 13-01-2014 - 801x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
14-01-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!