Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
frans valuascollege
› 2 liste de vocabulaire 1 et 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
frans valuascollege
2 liste de vocabulaire 1 et 2
Jaar 3 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
le mariage = het huwelijk s'occuper de = zorgen voor mes ancêtres = mijn voorouders la naissance = de geboorte la génération = de generatie l'aîne = het oudste kind le gosse/la gosse = het kind/jochie/meisje quel est votre état civil? = wat is uw burgerlijke status? marié, sans enfants = getrouwd, zonder kinderen l'héritage = de erfenis le ménage = het huishouden la belle-mére = de schoonmoeder, stiefmoeder le beau-pére = de schoonvader, stiefvader l'éducation = de opvoeding les petits enfants = de kleinkinderen je vais coucher les enfants = ik ga de kinderen naar bed brengen l'ordinateur = de computer l'émission de télévision = de tv uitzending le graveur = de brander le logiciel = de software le matériel informatique = de hardware l'écran de mon ordinateur = het beeldscherm van mijn pc cependant = toch, echter jusqu'à = tot car = want le réseau = het netwerk imprimer = afdrukken, printen tu dois appuyer sur ce bouton = je moet op die knop drukken les données = de gegevens, de data je ne comprends pas le fonctionnement de cet appareil = ik begrijp de werking van dit apparaat niet la liaison = de verbinding tu as un message, ton portable a sonné = je hebt een berichtje, je mobieltje ging numérique = digitaal puisque = aangezien, daar, immers à l'aide de = met behulp van il y a trop de publicité à la télè = er is teveel reclame op tv enregistrer = opnemen la chaîne = de zender parmi = te midden van, onder, tussen cliquez sur le menu que vous voulez sélectionner = klik op het menu dat u wilt selecteren le magazine apparaît 4 fois par an = het tijdschrift vershijnt vier keer per jaar j'ai enregistré la musique sur le disque dur = ik heb de muziek opgenomen op de harde schijf exécuter = uitvoeren taper = typen, intikken l'onde = de golf tu es déjà en liaison avec internet? = heb je al verbinding met het internet avoir envie de = zin hebben in avoir besion de = behoefte hebben aan, nodig hebben se distraire = zich vermaken, zich ontspannen durant = gedurende sortir en boîte = naar de disco gaan se promener dans la forêt = in het bos wandelen sa passion c'est de jouer de la guitare = zijn passie is gitaar spelen un jouer de foot s'est blessé = een vloetballer is gewond geraakt peindre = schilderen ma fille fait de la danse = mijn dochter doet aan dans la pêche = vissen l'occupation = de bezigheid, het tijdverdrijf dessiner = tekenen la ballon = de bal la comédie musicale = de musical un changrin d'amour = een liefdesverdriet la colère = de woede l'ennui = de verveling malheureux = ongelukkig la crainte = de vrees d'après = volgens son plus grand désir = zijn grootste wens pleurer = huilen sourire = glimlachen malgré = ondanks tranquille = rustig, stil la tristesse = de bedroefdheid je me sens bien = ik voel me goed le peur = de angst si = of, indien, als détester = een hekel hebben aan donc = dus la larme = de traan il regrette de ne pas pouvoir venir = hij vindt het ja er dat hij niet kan komen la soulagement = de opluchting grâce à = dankzij la haine = de haat de film m'a ému = die film heeft me ontroerd la tentation = de verleiding jusqu'a = tot le mépris = de minachting avoir pitié de = medelijden hebben met la confiance = s'inquiéter admirer = bewonderen l'école = de school l'élève = de leerling les devoirs = het huiswerk le cahier = het schrift l'emploi du temps = het rooster le crayon = het potlood la formation = de opleiding la matière = het vak Daniel va au collège, il est en première année = Daniel zit op het collège, hij zit in het eerste jaar les élèves utilisent un stylo à bille. = De leerlingen gebruiken een balpen. souligner = onderstrepen te tableau = het schoolbord l'aptitude = de aanleg, de bekwaamheid la rentrée scolaire est en septembre = het nieuwe schooljaar begint in september le prof est sévère. = de leraar is streng. l'avertissement = de waarschuwing le professeur efface le tableau. (effacer) = de leraar veegt het bord uit. l'explication = de uitleg nous devons faire un exposé = wij moeten een spreekbeurt houden inscrire = inschrijven l'apprentissage = beroepsopleiding ignorer = negeren, niet weten/kennen le stage = de stage absent(e), présent(e) = afwezig, aanwezig l'exemple = het voorbeeld Pierre a cours de maths le mercredi. = p. heeft op woensdag wiskundeles. apprendre = leren compter = tellen la définition = de definitie, omschrijving l'enseignement = het onderwijs il a fait une grande erreur = hij heeft een grote fout gemaakt multiplier = vermenigvuldigen punir = straffen résumer = samenvatten la marge = de kantlijn le manuel = het lesboek fort(e) = goed, intelligent les études = de studie je ne peux pas aller au cinéma, je dois étudier = ik mag niet naar de film, ik moet leren l'exercice = de oefening l'étudiant(e) = de student(e) la théorie doit encore être prouvée dans la pratique. = de theorie moet nog worden bewezen in de praktijk la composition = het proefwerk cécile a des difficultés en chimie. = c. heeft moeite met scheikunde l'épreuve = de toets, het examen demain on a une interrogation écrite = morgen hebben we schriftelijke overhoring noter = opschrijven Paul vient de passer un examen = p. heeft net een examen afgelegd réussir = slagen la solution = de oplossing c'est un résultat asses médiocore = het is een nogal matige uitslag la note = het cijfer tu dois réviser les verbes = je moet de werkwoorden nog eens herhalen échouer = zakken la connaissance = de kennis le progrès = de vooruitgang la moyenne = de voldoende, het gemiddelde faux, fausse = onjuist, fout iconnu(e) = onbekend je pense que tu as raison = ik denk dat je gelijk hebt sa décision m'a étonné = haar beslissing heeft me verbaasd la point de vue = het standpunt, de mening je suppose qu'il est déjà rentré = ik neem aan dat hij al naar huis is gegaan l'argument = het argument lisa préfère vivre en ville = l. woont liever in de stad c'est-à-dire = dat wil zeggen, met andere woorden lorsque = toen, als je maintiens mon opinion sur ce sujet (maintenir) = ik blijf bij mijn mening over dit onderwerp à part ça = afgezien daarvan être certain de = zeker weten environ = ongeveer je trouve que = ik vind dat le préjugé = het vooroordeel au sujet de = over, m.b.t tu as raison (avoir raison) = je hebt gelijk il a tort (avoir tort) = hij heeft ongelijk qu'est-ce qui s'est passé? = wat is er gebeurd dès = vanaf le contraire = het tegenovergestelde qu'est-ce qui t'est arrivé? = wat is je overkomen? à vrai dire... = eerlijk gezegd ce n'était pas terrible = het was niet zo best je suis d'accord = ik ben het eens c'est ennuyeux = het is vervelend, saai ça me plaît = ik vind het leuk soulingner = benadrukken ou = of sinon = anders selon = volgens
Ingezonden op 14-01-2014 - 1221x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!