Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
communicatie wil michels
› 16 overig
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
communicatie wil michels
16 overig
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
communicatie als staffunctie= een staffunctie als zij rechtstreeks onder de directie valt een daaraan rapporteert communicatie als lijnfunctie= als zij valt onder een bepaalde dienst of sector binnen de organisatie communicatie als marketing= is verantwoordelijk voor het merkbeleid van de organisatie en houdt zich bezig met het afstemmen van het product of dienstenaanbod op de wensen van de klant encoderen= het omzetten van gedachten in een voor de ontvanger begrijpelijke boodschap decoderen= omzetten in eigen gedachten redundantie= overtollige informatie disfunctionele redundantie= onnodige herhalingen, bv stopwoorden of steeds herhaalde tekst in een artikel of presentatie functionele redundantie= kan zinnig zijn vooral bij mondelinge communicatie zoals een lezing, samenvatting kan helpen met boodschap te onthouden metacommunicatie= communicatie over communicatie communicatie modaliteiten= is een communicatiewijze die zich onderscheidt van andere vormen van communicatie voorlichting= is bewust gegeven hulp bij mening en besluitvorming door middel van communicatie public relations= is het stelselmatig bevorderen van wederzijds begrip tussen een organisatie en haar publieksgroepen propoganda= gericht op het overbrengen van ideeën. massacommunicatie= is openbare, voor iedereen toegankelijke communicatie interpersoonlijk communicatie= bevinden een beperkt aantal mensen zich in elkaars nabijheid, bv discussies, gesprekken ,telefoongesprekken en chatten. mogelijkheid van directe feedback stimulus-respons= de boodschap indringend overbrengen, was volgens de theorie het enige wat de zender moest overbrengen. het lijkt alsof de ontvangers de informatie ingespoten kregen en dat passief ondergingen (injectienaaldtheorie) two step flow= stelt dat mensen bij verschillende keuzes zich meer laten sturen door elkaar dan ddor de media(opinieleiders beïnvloeden de (doel)groep) uses and gratifications= je zelf keuzes maakt over welke media je gebruikt en welke boodschappen je wilt ontvangen agendasetting=de massamedia bepalen niet wat we denken, maar wel waarover we denken. de media bepaalt over welke feiten wordt nagedacht en gesproken framing= inkaderen, daarbij blijven bepaalde zaken buiten beeld en worden andere binnen het raamwerk juist benadrukt. labeling= is het inkleuren door naamgeving en woordgebruik. bv "groene" stroom dat possitieve associaties opwekt, of plof kip negatief feedback= de reactie die de ontvanger stuurt naar de zender terugkoppeling= reactie van de zender op de feedback van de ontvanger identiteit= is wat een organisatie is en wat ze uitstraalt. wat ze wil zijn, noemen we de gewenste identiteit. corporate identity mix= is de persoonlijkheid die zich uit in communicatie, gedrag,symboliek(decommunicatie en gedrag moeten in overeenstemming zijn bbt- formule= belofte ,bewijs en toonzetting voor het toetsen van kernwaarden branded identiteit= zijn dochterondernemingen zelfstandig in hun symboliek en communicatie endorsed identiteit= wel een eigen stijl, maar de identiteit van het moederbedrijf blijft zichtbaar monolitisch identiteit= het moederbedrijf en de dochterbedrijven een naam en stijl hanteren imago= het beeld dat de publieksgroepen van de organisatie hebben, ontvanger gebonden begrip huisstijl= geeft vorm aan de gewenste identiteit vier huisstijlelementen= naam/logo, kleurgebruik, typografie, beeldgebruik woordmerk= bestaat uit de bedrijfsnaam of een vereenvoudiging of afkorting daarvan beeldmerk= is een symbolisch herkenningsteken van een organisatie corporate communicatie= analyse huidige situatie, analyse van de gewenste identiteit, bijstellen van identiteit, imago of positionering, corporate identity of communicatie aanpak, evaluatie issue= is een oplaaiende kwestie, waarbij sprake is van een maatschappelijk geschilpunt waarover een discussie wordt gevoerd tussen voor- en tegenstanders public affairs= richt zich op het beïnvloeden van besluitvormingsprocessen. doelgroepen( politieke partijen, gemeentelijke, provinciale en rijksoverheden maar ook consumentenorganisaties, patiëntenverenigingen en actiegroepen strategie public affairs= bepalen van het doel, bepalen van de actoren en factoren, bepalen van de boodschap, onderzoeken naar de strategische allianties, zoeken naar optimaal haalbare, implementeren van de strategie stakeholders= zijn bepalend als het gaat om de vraag of de strategie succesvol is en of gestelde doelen worden behaald actoren= zijn personen ,groepen, partijen of organisaties waarmee een organisatie een (afhankelijke ) relatie heeft. factoren= omvat de maatschappelijke achtergronden, regelgeving publieke opinie. lobbyen= betekent dat de organisatie relaties opbouwt met personen die invloed kunnen uitoefenen op ontwikkelingen die voor organisatie van belang zijn geïntegreerde communicatie= corporate en marketing communicatie , de interne en externe communicatie moeten op een lijn zitten en elkaar versterken gap-analyse= kijk je naar de kloof tussen de identiteit en de gewenste reputatie interne doelgroepen= directie ,management, vaste medewerkers, tijdelijke medewerkers, ondernemingsraad, commissarissen verticale communicatie= loopt van het management door naar de medewerkers horizontale communicatie=uitwisseling tussen medewerkers met eenzelfde positie diagonale communicatie= diverse niveaus in een organisatie die niet verloopt via horizontale of verticale lijnen paralelle communicatie= vindt plaats als er niet via de lijn wordt gecommuniceerd maar rechtstreeks met alle medewerkers tegelijkertijd taakinformatie= zorgt ervoor dat de activiteiten op het juiste moment door de juiste person worden gedaan beleidsinformatie= over de gang van zaken in de organisatie en de plannen voor de toekomst communicatieaudit= onderzoek naar e huidige communicatie waarbij de ingezette middelen op hun effect en doelmatigheid worden geanalyseerd marketing mix= product, plaats, personeel, prijs, promotie business to business= b-to-b gaat het om de communicatie van een organisatie die is gericht op andere organisaties decision making unit= een dmu is een tijdelijke of vaste groep mensen in een organisatie die is betrokken bij de beslissing om een nieuw product aan te schaffen branding= het consistent, coherent en continue uitdragen van de eigen merk identiteit marktpenetratie= grotere aantallen van bestaande producten op een bestaande markt afzetten marktontwikkeling= op het verkopen van bestaande producten op een nieuwe markt productontwikkeling= vaste klanten ok andere producten van organisatie gaan kopen diversificatie= nieuw product open nieuwe markt positionering= een goed positionering leidt in de gedachten en beleving van consumenten tot een onderscheidende plaats van het merkt ten opzichte van de concurrentie bij een goede positionering draait het om?= merk, doelgroep, de concurrenten en de ontwikkelingen en trends in de maatschappij themacommunicatie= merkbekendheid en de merkbekendheid te vergroten ben het imago te verbeteren. actiecommunicatie= richt zich op het direct stimuleren van de aankoop. deze communicatie is van tijdelijke aard pushstrategie= wordt sterk gepromoot bij de winkelier dat deze besluiten het te bestellen pullstrategie= richt zich tot de uiteindelijke consument informationale positionering= de concrete, functionele eigenschappen benadrukt(wordt vaak ingezet bij nieuwe producten)denk aan tandpasta , hoofdpijnpoeder, afslankproducten transformationele positionering= wordt een merk verbonden met warden en een levensstijl van een consument. tweezijdig positionering= zowel de producteigenschappen als de emotionele warden gecommuniceerd marketingcommunicatie mix= product, plaats, promotie, prijs, personeel collectieve reclame= aanbieders in een branche of bedrijfstak ontwikkelen samen een champagne combinatiereclame= twee merken die niet met elkaar concurreren, maken een gezamenlijke reclame(joint promotion) ideëel reclame= de aandacht wordt gevestigd op onderwerpen waarbij het welzijn van het bepaalde groepen in de samenleving centraal staat direct marketing= de kracht is dat de communicatie precies wordt afgestemd op de doelgroep customer relationship management= het onderhouden en het versterken van klantrelaties, de organisatie de klant kent en inspeelt op diens wensen met een proactief beleid brandactivation= koppelt de organisatie (nieuwe) associaties aan het merk en geeft de kernwaarden meer lading door relevante informatieve en authentieke ervaringen aan te bieden guerrilla actie= origineel, opmerkelijk, onverwacht, onvergetelijk, onconventioneel Micro-omgeving= kijk je naar de eigen organisatie Meso-omgeving= kijk je naar de gehele sector waaronder se concurrentie Macro omgeving= kijk je naar de ontwikkelingen in de maatschappij Visie= geeft kijk op het leven en de maatschappij weer Missie= beschrijft welk doel of resultaat de organisatie nastreeft autoritaire stijl= medewerkers weinig tot geen invloed op de besluitvorming van het management consultatieve stijl= vraagt het management advies een aantal medewerkers, met name de staf- en beleidsmedewerkers mbo=geeft het management vooral taakgerichte en motiverende informatie situationeel leiderschap= betekent dat de manager zich aanpast aan wat er concreet gebeurt in de organisatie destep- analyse= demografische,economische,sociaal-culturele,technische,ecologische,politiek-juridische factoren monopolie= bepaalt een aanbieder de markt oligopolie= zijn er enkele aanbieders op de markt actief volledige mededinging= zijn er veel bedrijven op de markt actief die vergelijkbare producten aanbieden benchmarking= staat voor het vergelijken van de (meetbare) prestaties van een organisatie met de prestaties van de leidende concurrenten en/of van toonaangevende organisaties in andere bedrijfstakken business model canvas= beschrijft de grondgedachte van hoe een organisatie waarde creeert,levert en behoudt customer journey= brengt de klantreis en klantbeleving in kaart kwalitatief onderzoek= gaat het om verkrijgen van diepgaande informatie door de achterliggende motivaties en meningen boven water te halen sneeuwbalmethode= probeer je te achterhalen of de ondervraagde persoon iemand anders kent die ook is betrokken bij je onderzoeksonderwerp Delphi-onderzoek= ondervraag je geen grote groep mensen maar raadpleeg jee aan aantal deskundige experts identieitsonderzoek= is de kernwaarden van een organisatie te bepalen positioneringsonderzoek= waar staat ons merk of onze organisatie ten opzichte van de concurrent in de perceptie van de doelgroep Kwantitatief onderzoek= is vooral gericht op feiten en cijfers( digitale enquêtes, korte telefonische enquêtes en online research) propositie= is de kernbelofte aan de klant, geeft weer wat het merk voor de consument kan betekenen. effectconcept= verwoord het resultaat dat het gevolg is van de aankoop van een product vergelijkingsconcept= gebruik je als je het merk wilt afzetten tegen een ander merk explicatieconcept= legt uit wat bijvoorbeeld de voordelen van een product zijn, hoe het werkt en welke elementen dat product bevat associatieconcept= leg je een verband tussen het merk en iets anders crossmediaal= als je de consument uitnodigt via de campagne om van het ene medium naar het andere over te stappen, bv van een advertentie naar online.
Ingezonden op 10-02-2014 - 2021x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
12-02-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!