Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
1e bachelor Algemene anatomie
› 1 Benoem het onderdeel dat omschreven wordt
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
1e bachelor Algemene anatomie
1 Benoem het onderdeel dat omschreven wordt
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Groeischijf = groeikraakbeen, aanwezig tussen de diafyse en de epifyse bij lange beenderen (= groeiplaat; =epifysair kraakbeen) Compact bot (substantia compacta) = dicht beenweefsel die zich aan de buitenzijde van de beenderen bevindt, geeft sterkte en stevigheid aan het been Spongieus (trabeculair) bot (substantia spongiosa) = bevindt zich aan de binnenzijde van het compacte beenweefsel en is opgebouwd uit beenbalken Mergholte (cavum medullare) = holte of ruimte waarin het beenmerg zich bevindt, omgeven door compact en spongieus beenweefsel Beenvlies (periost) = bindweefsellaagje waarmee elk been is overtrokken. Uiterst belangrijk voor de diktegroei en voor herstel na letsel Perichondrium = kraakbeenvlies, bv. ter hoogte van de ribben en het sternum Gewrichtskraakbeen (cartilago articularis) = bedekt de beenderen op de plaatsen waar zij ten opzichte van elkaar bewegen Epifyse = uiteindes van de diafyse, zijn op hun vrije uiteinde bekleed met gewrichtskraakbeen Diafyse = schacht, middenstuk Apofyse = zware botuitsteeksels die niet bekleed zijn met gewrichtskraakbeen, maar waarop spieren of pezen vasthechten Metafyse = het rafelige uiteinde van de diafyse, waar het groeikraakbeen aansluit op de diafyse en de verbening optreedt Voorhoofdsbeen (os frontale) = vormt samen met het wand- en slaapbeen het schedeldak Wandbeen (os parietale) = vormt samen met het slaap- en voorhoofdsbeen het schedeldak Slaapbeen (os temporale) = vormt samen met het wand- en voorhoofdsbeen het schedeldak Os interparietale = kan voorkomen tussen het linker en rechter os parietale Wiggebeenderen (ossa sphenoidalia) = twee onpare beenderen die samen met het achterhoofdsbeen de schedelbasis vormen Achterhoofdsbeen (os occipitale) = vormt samen met de wiggebeenderen de schedelbasis Zeefbeen (os ethmoidale) = vormt de rostrale begrenzing van de schedelholte Jukbeen (os zygomaticum) = vormt het craniale deel van de jukboog Neusbeen (os nasale) = lijnt de neusrug af Traanbeen (os lacrimale) = gelegen aan de mediale rand van de orbita (boven)kaaksbeen (maxilla) = veruit het grootste bot van de bovenschedel, in de ventrolaterale rand zijn de bovenkiezen ingeplant, naar mediaal loopt dit bot door middel van een horizontale beenplaat uit in het harde gehemelte Snijtandsbeen (os incisivum) = hierin zijn bij de meeste diersoorten de bovensnijtanden geplaatst Gehemeltebeen (os palatinum) = vormt samen met het snijtandsbeen en de maxilla het harde gehemelte Vleugelbeen (os pterygoideum) = sluit caudomediaal aan op het gehemeltebeen en is uitwendig niet waarneembaar Ploegschaarbeen (os vomer) = dun langwerpig bot met een V-vormig profiel, gelegen in de mediaanlijn tussen het harde gehemelte en de schedelbasis Snuitbeen (os rostrale) = onpaar been dat voorkomt in de neusschijf van varkens Onderkaak (mandibula) = bestaat uit 2 symmetrische helften die alleen rostraal met elkaar verbonden zijn door middel van een beenderige of kraakbeenderige naad Tongbeen (os hyoideum) = zich achteraan in de tong bevindend been, bestaande uit verschillende kleine been- en kraakbeenstukjes Fontanellen (fonticuli) = bindweefselstroken die bij jonge dieren de beenderen van de bovenschedel nog onderling verbinden Beendernaden (suturae) = steeds smaller wordende naden, ontstaan uit de fontanellen Hersenschedel (neurocranium) = vormt het caudodorsale gedeelte van de schedel en omsluit de schedelholte (cavum cranii) Hersenschedel (neurocranium) = vormt het caudodorsale gedeelte van de schedel en omsluit de schedelholte (cavum cranii) Neusholte (cavum nasi) = wordt door een neusseptum (septum nasi) in een linker en rechter holte ingedeeld en bevat neusopeningen (nares) Mondholte (cavum oris) = is dorsaal afgesloten door het harde gehemelte en wordt beiderzijds begrensd door de mandibula Schedeldak (calvaria)= wordt gevormd door het os frontale, os parietale en os temporale Schedelbasis (basis cranii) = bestaat uit 2 onpare ossa sphenoidalia en het basale deel van het onpare os occipitale Slaapgroeve (fossa temporalis) = bevindt zich zijdelings van de hersenschedel en er is een zware kauwspier in gelegen Oogkas (orbita) = hierin is de oogbol met bijhorende oogspieren gelegen Jukboog (arcus zygomaticus) = Het caudale deel wordt gevormd door het slaapbeen en draagt op zijn ventrale zijde een gewrichtsvlak (facies articularis) voor articulatie met de mandibula Uitwendige gehooropening (porus/meatus acusticus externus) = onderdeel van het os temporale die samen met de trommelholte en het rotsbeen het gehoororgaan omsluiten Achterhoofdsopening (foramen magnum) = hierlangs komen de hersenstam en de omringende hersenvliezen in verbinding met het ruggenmerg respectievelijk de ruggenmergvliezen Achterhoofdsknobbel (condylus occipitalis) = zijn met kraakbeen bekleed en passen in de uitgeholde voorste gewrichtsvlakken Processus paracondylaris (processus jugularis) = bevindt zich zijdelings van elke condylus occipitalis, er zitten meerdere spieren op vast Aangezichtsschedel (facies of splanchnocranium) = wordt gevormd door verschillende parige beenderen Neusschelpen (conchae nasales) = dunne, spiraalvormig opgekrulde beenlamellen Achterste neusopening (choanae) = hiermee staat de neusholte ventrocaudaal in verbinding met de keelholte Neusbijholten (sinus paranasales: sinus frontalis en sinus maxillaris) = onregelmatige luchtruimten, die langs kleine openingen met de neusholte in verbinding staan Schaar (spatium intermandibulare) = ruimte tussen de linker en rechter mandibula Incisura vasorum facialium = inkeping aan de onderrand van de mandibula waar belangrijke bloedvaten liggen Corpus mandibulae = hierop zijn de tanden ingeplant Ramus mandibulae = platte, verticale beenplaat Kingat (foramen mentale) = uitmonding van de canalis mandibulae, waarin leidingen liggen voor voeding en bezenuwing van de tanden en de onde rlip Processus coronoideus = hierop grijpt de stevige bovenste kauwspier aan Processus condylaris = is met kraakbeen bekleed en articuleert met het os temporale en vormt aldus het kaakgewricht
Ingezonden op 27-02-2014 - 3835x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
13-05-2014
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!