Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Studeo

7 Basiswoordenlijst A

Jaar 5 (Atheneum)

a, ab, abs (+ abl.) = door; van(af)
ab-duco, ducere = wegvoeren
ab-eo, ire = weggaan
abs-tineo, tinere, tinui, tentum = (zich) onthouden van
ab-sum, abesse, afui = afwezig zijn, weg zijn
ac = en; dan {na alius}
ac-cedo, cedere = gaan naar
ac-cendo, cendere, cendi, censum (*) = aansteken, in brand steken
ac-cido, cidere, cidi (*) = gebeuren
ac-cipio, cipere (*) = aannemen, ontvangen; vernemen
ac-cuso, cusare = beschuldigen
acer, acris, acre = fel; scherp
acerbus = bitter
acies, aciei = scherpte; slag(orde)
ad (+ acc.) = naar, tot aan; bij
ad-do, dere, didi, ditum = toevoegen
ad-duco, ducere = brengen naar, drijven tot
adeo (adv.) = zo(zeer)
ad-eo, ire = gaan naar, zich wenden tot
ad-hibeo, hibere, hibui, hibitum = gebruiken; tonen
adhuc = nog; tot nu toe
ad-icio, icere = toevoegen
ad-ipiscor, adipisci, adeptus sum = verkrijgen
ad-iungo, iungere = toevoegen
ad-iuvo, iuvare = helpen
ad-miror, mirari = bewonderen; zich verwonderen
ad-mitto, mittere = toelaten; toestaan
ad-moneo, monere = herinneren aan, waarschuwen
ad-sum, esse = aanwezig zijn
adulescens, ntis (m/f) = jonge man; jonge vrouw
adventus, us = aankomst
adversus = gewend naar; tegen-, vijandig
adversus (+ acc.) = tegen(over)
aedes, is (f) = huis {plur.}; tempel {sg.}
aeger, gra, grum = ziek
aequo, aequare = evenaren, gelijkmaken
aequus = effen; gelijk; rustig
aër, aëris (Griekse acc.), aëra (m) = lucht
aes, aeris (n) = geld; koper
aestas, atis (f) = zomer
aestimo, aestimare = menen; schatten
aestus, us = branding; hitte
aetas, atis (f) = leeftijd; tijd
aeternus = eeuwig
af-ferro, afferre, attuli, allatum = berichten; brengen naar
af-ficio, ficere = treffen, vervullen
ager, agri = akker
ago, agere, egi, actum (*) = doen, handelen; leiden; voeren
ag-gredior, gredi, gressus sum (*) = aanvallen
agito, agitare = bewegen; opjagen
agmen, inis (n) = kolonne, stoet
ait, aiunt = hij zegt; ze zeggen
alienus = andermans, vreemd
alii ... alii = sommige(n) ... andere(n)
aliquando = eens; ooit
aliqui, aliqua(e), aliquod = een of ander(e)
aliquis, aliquid = iemand; iets
aliter = anders, op een andere manier
alius = (een) ander(e)
alius ... alius = de een ... de ander
alo, alere, alui, (altum) (*) = voeden
alter, era, erum = de een, de ander {van twee}
altitudo, inis (f) = diepte; hoogte
altus = diep; hoog
ambitio, onis (f) = dingen naar een ambt, ambitie
amicitia = vriendschap
amicus = vriend; vriendelijk
a-mitto, amittere = verliezen
amnis, is (m) = rivier, stroom
amo, amare = beminnen, liefhebben
amor, oris (m) = liefde
am-plector, amplecti, amplexus sum = omhelzen
amplius (adv.) meer
amplus = ruim; vooraanstaand
an = of {vraagwoord}
angustus = nauw
anima = adem; ziel
anim-adverto, advertere, adverti, adversum = bemerken; optreden tegen (in {+ acc.}), straffen
animal, alis (n) = dier; levend wezen
animus = geest; stemming; ziel
annus = jaar
ante (+ acc.) = voor
antea = eerder
antequam = voordat
antiquus = oud, van vroeger
anxius = angstig
aperio, aperire, aperui, apertum (*) = bekend maken, openbaren; openen
apertus = duidelijk, open
ap-pareo, parere, parui = duidelijk zijn; verschijnen
ap-pello, pellare = noemen {+ dubbel acc.}
ap-peto, petere = begeren, streven naar; gaan naar; reiken
ap-propinquo, propinquare (+ dat.) = naderen
aptus = geschikt, passend
apud (+ acc.) = bij
aqua = water
ara = altaar
arbitror, arbitrari = menen
arbor, oris (f) = boom
arceo, arcere, arcui = afweren (van {+ abl.})
arcesso, arcessere, arcessivi, arcessitum = ontbieden
ardeo, ardere, arsi (*) = branden, gloeien
arduus = steil
argentum = zilver
arma, orum (n) = wapens
armo, armare = bewapenen
ars, artis (f) = kunst; vaardigheid
arx, arcis (f) = burcht
a-scendo, ascendere, ascendi, ascensum = beklimmen, omhoog klimmen
asper, era, erum = harig, ruw
aspicio, aspicere, aspexi, aspectum (*) = aanschouwen, zien
as-sequor, sequi = bereiken; inhalen
at = maar
atque = dan {na alius; idem}; en
at-tingo, tingere, tigi, tactum = aanraken
auctor, oris (m) = bedenker, initiatiefnemer
auctoritas, atis (f) = gezag, invloed
audacia = dappere daad; dapperheid; overmoed
audax, acis = dapper; roekeloos
audeo, audere, ausus sum (*) = durven
adio, audire = horen
au-fero, auferre, abstuli, ablatum (*) = wegnemen
augeo, augere, auxi, auctum (*) = vergroten, vermeerderen
aureus = gouden
auris, is (f) = oor
aurum = goud
aut = of
autem = echter, maar
auxilium = hulp {sg.}; hulptroepen {plur.}
avaritia = hebzucht
a-verto, avertere, averti, aversum = afwenden
avus = grootvader

Ingezonden op 26-09-2008 - 1474x bekeken.
Waardering 8.2 (aantal stemmen: 10)

voting system
1
2
3
4
5

Deze versie van de basiswoordenlijst is beter om te laten overhoren dan de andere.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Studeo

7 Basiswoordenlijst A