Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

English in Mind, deel 1

1 English in mind

Jaar 1 (aso)

about 	=	over 
accident 	=	ongeluk/ongeval
activity 	=	activiteit 
actor 	=	acteur 
address 	=	adres 
adult 	=	volwassene 
afternoon 	=	namiddag 
against 	=	tegen 
age 	=	leeftijd 
air 	=	lucht 
alligator 	=	alligator 
alone 	=	alleen 
always 	=	altijd 
American 	=	Amerikaans 
American football 	=	Amerikaans voetbal 
angry 	=	boos 
announcement 	=	aankondiging 
answer 	=	antwoord 
apartheid 	=	apartheid 
apartment building 	=	flatgebouw 
apple 	=	appel 
April 	=	april 
Are you sure?	=	Weet je het zeker?
arm 	=	arm 
armchair 	=	leunstoel 
around 	=	rond 
arrive 	=	aankomen 
ask 	=	vragen 
at 	=	op/bij 
attraction !WAT TOERISTEN BEKIJKEN!	=	bezienswaardigheid
August 	=	augustus 
aunt 	=	tante 
Australian 	=	Australisch 
autograph 	=	handtekening 
autumn 	=	herfst 
awful 	=	vreselijk 
babysit 	=	babysitten 
bad 	=	slecht 
bag 	=	tas 
ball 	=	bal 
balloon 	=	ballon 
banana 	=	banaan 
band 	=	muziekgroep
bank 	=	bank 
basketball 	=	basketbal 
bath 	=	bad 
bathroom 	=	badkamer
to be 	=	zijn 
beach 	=	strand 
beat 	=	verslaan 
beat 	=	slaan 
beautiful 	=	mooi 
become 	=	worden 
bed 	=	bed 
bedroom 	=	slaapkamer 
beef 	=	rundsvlees 
begin 	=	beginnen 
behind 	=	achter 
beige 	=	beige 
Belgian 	=	Belgisch 
Belgium 	=	België 
best friend 	=	beste vriend 
better 	=	beter 
between 	=	tussen 
bicycle 	=	fiets 
big 	=	groot 
bigger 	=	groter 
bike 	=	fiets 
biology 	=	biologie 
birthday 	=	verjaardag 
black 	=	zwart 
blonde 	=	blond 
blood 	=	bloed 
blue 	=	blauw 
surfboarding = surfen
surfboard 	=	surfplank 
boat 	=	boot 
book 	=	boek 
bookshop 	=	boekenwinkel 
bored 	=	vervelen 
boring 	=	saai 
boyfriend 	=	vriend 
Brazil 	=	Brazilië 
Brazilian 	=	Braziliaans 
bread 	=	brood 
break 	=	breken 
breakfast 	=	ontbijt 
bring 	=	meebrengen 
Britain 	=	Groot-Brittannië 
British 	=	Brits 
brother 	=	broer 
brown 	=	bruin 
budgie 	=	kanarie 
building 	=	gebouw 
burger 	=	hamburger 
bus 	=	bus 
busier 	=	drukker 
busy 	=	bezig 
buy 	=	kopen 
café	=	eetcafé 
call 	=	bellen 
Calm down!	=	Rustig maar!
camel 	=	kameel 
camp 	=	camping 
can 	=	kunnen 
Can I have a look?	=	Mag ik eens kijken?
Canada 	=	Canada 
capital 	=	hoofdstad 
captain 	=	kapitein 
car 	=	auto 
card 	=	kaart 
careful 	=	voorzichtig 
carnival 	=	carnaval 
carrot 	=	wortel 
cartoon 	=	tekenfilm 
casino 	=	casino 
castle 	=	kasteel 
cat 	=	kat 
catch 	=	vangen
mosque = moskee
church = kerk 
cathedral 	=	kathedraal 
CD 	=	cd 
chair 	=	stoel 
change 	=	veranderen 
chat show 	=	praatprogramma 
cheap 	=	goedkoop 
check 	=	controleren 
cheese 	=	kaas 
chef 	=	chef-kok 
chemist !NIET VERWARREN MET CHEMIE! 	=	apotheker 
chicken 	=	kip 
children 	=	kinderen 
China 	=	China 
Chinese 	=	Chinees 
chips 	=	frieten
chocolate 	=	chocolade 
Christmas 	=	Kerstmis 
cinema 	=	bioscoop 
city 	=	stad 
classic 	=	klassiek 
clean 	=	schoonmaken 
clean 	=	schoon 
climb 	=	beklimmen 
close 	=	sluiten 
closer 	=	dichterbij 
clothes 	=	kleren 
cloudy 	=	bewolkt 
club 	=	club 
coat 	=	jas 
coffee 	=	koffie 
cola 	=	cola 
cold 	=	koud 
collar 	=	kraag 
collection 	=	verzameling 
colourful 	=	kleurrijk 
come 	=	komen 
Come round to my place. =	Kom naar mij toe.
comedy 	=	komedie 
comedy programme 	=	komisch programma 
comfortable 	=	comfortabel 
competition 	=	wedstrijd 
completely 	=	compleet 
computer 	=	computer 
computer game 	=	computerspel 
concert 	=	concert 
conditions 	=	omstandigheden 
confused 	=	in de war 
contact 	=	bereiken 
cook 	=	koken 
cooker 	=	fornuis 
corner 	=	hoek 
correct 	=	juist 
costume 	=	kostuum 
count 	=	tellen 
countryside 	=	platteland 
cousin 	=	neef/nicht 
crew 	=	bemanning 
cricket 	=	cricket 
cry 	=	huilen 
curly 	=	gekruld 
cycling 	=	fietsen 
dad 	=	papa 
dance 	=	dans 
dancing 	=	dansen 
danger 	=	gevaar 
dangerous 	=	gevaarlijk 
dark 	=	donker 
daughter 	=	dochter 
day 	=	dag 
dead 	=	dood 
December 	=	december 
delicious 	=	verrukkelijk 
desk 	=	bureau 
dessert 	=	toetje 
die 	=	overlijden 
different 	=	anders 
difficult 	=	moeilijk 
dining room 	=	eetkamer 
dinner 	=	avondeten 
dinosaur 	=	dinosaurus 
directions 	=	wegaanwijzingen 
dirty 	=	vies 
disappear 	=	verdwijnen 
disappearance 	=	verdwijning 
disgusting 	=	walgelijk 
dishwasher 	=	vaatwasmachine 
DJ 	=	dj 
DNA 	=	DNA 
do 	=	doen 
Do you think so?	=	Denk je?
doctor 	=	dokter 
documentary 	=	documentaire 
dog 	=	hond 
door 	=	deur 
down 	=	naar beneden 
draw 	=	tekenen 
dream 	=	droom 
dress 	=	jurk 
drink	=	drinken 
drink 	=	drank
drive 	=	rijden 
during 	=	gedurende 
DVD player 	=	dvd-speler 
11th (eleventh)	=	11de (elfde)
8th (eighth)	=	8ste (achtste)
ear 	=	oor 
early 	=	vroeg 
earn 	=	verdienen 
easier 	=	makkelijker 
easy 	=	makkelijk 
eat 	=	eten 
egg 	=	ei 
electrical equipment 	=	elektrische apparatuur 
electricity 	=	elektriciteit 
email 	=	email 
empty 	=	leeg 
end 	=	eindigen 
England 	=	Engeland 
English 	=	Engels 
enjoy 	=	genieten 
escape 	=	ontsnappen 
Europe 	=	Europa 
evening 	=	avond 
every day / week / month / year =	elke dag/week/maand / elk jaar
everyone	=	iedereen
exam 	=	examen 
excellent 	=	voortreffelijk 
excited 	=	opgewonden 
exciting 	=	spannend 
excuse (me) 	=	vergeef me 
exercise 	=	oefening 
exotic 	=	exotisch 
expensive 	=	duur 
eye 	=	oog 
1st (first)	=	1ste (eerste)
face 	=	gezicht 
fact 	=	feit 
fall 	=	vallen 
famous 	=	bekend 
fancy 	=	chic 
fantastic 	=	fantastisch 
farm 	=	boerderij 
fashionable 	=	modieus 
fast 	=	snel 
fast food place 	=	fastfoodrestaurant 
father 	=	vader 
favourite 	=	favoriet 
February 	=	februari 
feel 	=	voelen 
festival 	=	festival 
fight 	=	vechten 
film 	=	film 
film star 	=	filmster 
final 	=	laatste 
find 	=	vinden 
fine 	=	goed 
finger 	=	vinger 
first name 	=	voornaam 
fish 	=	vis 
flag 	=	vlag 
flat 	=	appartement
flight = vlucht
food 	=	voedsel
foot 	=	voet 
football 	=	voetbal 
football team 	=	voetbalploeg 
footballer 	=	voetballer 
forest 	=	bos 
forget 	=	vergeten 
free 	=	gratis
free 	=	vrij 
French 	=	Frans 
fresh 	=	vers 
Friday 	=	vrijdag 
fridge 	=	koelkast 
friend 	=	vriend 
from 	=	vanaf 
front 	=	voorkant 
fruit 	=	fruit 
fun 	=	leuk 
funny 	=	grappig 
gamble 	=	gokken 
game show 	=	spelprogramma 
garden 	=	tuin 
Germany 	=	Duitsland 
get 	=	krijgen 
get up 	=	opstaan 
ghost 	=	geest 
girl 	=	meisje 
girlfriend 	=	vriendin 
give 	=	geven 
glass 	=	glas 
glasses 	=	bril 
go 	=	gaan 
go away 	=	weggaan 
go for a walk 	=	een wandeling maken 
go shopping 	=	gaan winkelen 
go swimming 	=	gaan zwemmen 
go to bed	=	naar bed gaan
go to school	=	naar school gaan
go to the cinema	=	naar de bioscoop gaan
go to work	=	naar je werk gaan
golf 	=	golf 
golfer 	=	golfer 
good 	=	goed 
good-looking 	=	aantrekkelijk 
Got a minute?	=	Heb je even?
government (dat ding waar stomme Bart de Wever in zit) 	=	regering 
grandfather 	=	grootvader 
grandmother 	=	grootmoeder 
grandparent 	=	grootouder 
grape 	=	druif 
grass 	=	gras 
grasshopper 	=	sprinkhaan 
great 	=	geweldig 
green 	=	groen 
grey 	=	grijs 
grocery 	=	supermarkt 
group 	=	groep 
Guess what?	=	Raad eens?
guide 	=	gids 
guinea-pig 	=	cavia 
guitar 	=	gitaar 
gun 	=	geweer 
gymnastics 	=	gymnastiek 
hair 	=	haar 
hairstyle 	=	kapsel 
hall 	=	hal 
Halloween 	=	avond voor Allerheiligen 
hamburger 	=	hamburger 
hamster 	=	hamster 
hand 	=	hand 
Hang on (a minute). =	wacht even 
happen 	=	gebeuren 
happy 	=	gelukkig 
hard 	=	hard
hardly ever	=	vrijwel nooit
hate 	=	haten 
have 	=	hebben 
have a bath/shower	=	een bad/douche nemen
have a coffee	=	koffie drinken
have a fight 	=	vechten 
have a good/great time 	=	een leuke/fijne tijd hebben 
have an ice cream	=	een ijsje eten
have breakfast / lunch / dinner	=	ontbijten / lunchen / dineren
have got 	=	hebben 
hear 	=	horen 
heart 	=	hart 
hero 	=	held 
heroine !NIET VERWARREN MET DE DRUGS GENAAMD "HEROINE"! 	=	heldin 
high street 	=	hoofdstraat 
history 	=	geschiedenis 
hobby 	=	hobby 
hockey = hockey
holiday 	=	vakantie 
home 	=	huis 
homework 	=	huiswerk 
honey 	=	honing 
hope 	=	hopen 
horse 	=	paard 
hospital 	=	ziekenhuis 
hot 	=	heet 
hotel 	=	hotel 
hotter 	=	heter 
hour 	=	uur 
house 	=	huis 
How (many)	=	hoe(veel)
How (old)	=	hoe (oud)
huge 	=	enorm groot 
hungry 	=	hongerig 
I know.	=	Ik weet het.
I can help you.	=	Ik kan u helpen.
I don't understand.	=	Ik begrijp het niet.
I have no idea.	=	Ik heb geen idee.
I miss (San Francisco).	=	Ik mis (San Francisco).
I want to go.	=	Ik wil gaan.
ice cream 	=	ijs 
iceberg 	=	ijsberg 
idea 	=	idee 
ill 	=	ziek 
I'm on my way.	=	Ik kom eraan.
I'm really hungry.	=	Ik heb erg veel honger.
important 	=	belangrijk 
in 	=	in 
in front of 	=	vóór 
include 	=	inclusief 
inside 	=	in 
intelligent 	=	intelligent 
interesting 	=	interessant 
Irish 	=	Iers 
Italian 	=	Italiaans 
Italy 	=	Italië 
jacket 	=	jas 
jam 	=	confituur
January 	=	januari 
Japan 	=	Japan 
jazz 	=	jazz 
job 	=	baan 
join 	=	lid worden 
juggle 	=	jongleren 
juice 	=	sap 
July 	=	juli 
June 	=	juni 
kangaroo 	=	kangoeroe 
kill 	=	doden 
kilo 	=	kilo 
kilometre 	=	kilometer 
kitchen 	=	keuken 
knock 	=	kloppen 
know 	=	weten 
lady 	=	dame 
lamb 	=	lamsvlees 
lamp 	=	lamp 
land 	=	land
language 	=	taal 
laptop 	=	laptop 
large 	=	groot 
lasagne 	=	lasagne 
last month / night / week / weekend	=	vorige maand / gisteravond / vorige week / afgelopen weekend
late 	=	laat 
later 	=	later 
Latin 	=	Latijn 
laugh 	=	lachen 
leader 	=	leider 
learn 	=	leren 
leave 	=	weggaan 
leg 	=	been 
lemonade 	=	limonade 
less 	=	minder 
lesson 	=	les 
Let's go together.	=	Laten we samen gaan.
letter 	=	brief 
letterbox 	=	brievenbus 
lettuce 	=	sla 
library 	=	bibliotheek 
lie down 	=	liggen
lie = liegen
life 	=	leven 
like 	=	houden van 
listen 	=	luisteren 
little 	=	klein 
live 	=	leven 
live 	=	wonen 
living room 	=	woonkamer 
lizard 	=	hagedis 
wizard = tovenaar
local 	=	plaatselijk 
long 	=	lang 
longer 	=	langer 
look after 	=	passen op 
look at 	=	kijken naar 
lose 	=	verliezen 
love 	=	houden van 
luck 	=	toeval 
lucky 	=	boffen 
lunch 	=	middagmaal
magazine 	=	tijdschrift 
magic 	=	magie 
mail 	=	posten 
main course 	=	hoofdgerecht 
make 	=	maken 
man 	=	man 
March 	=	maart 
marriage 	=	huwelijk 
marry 	=	trouwen 
match 	=	wedstrijd 
Maths 	=	wiskunde 
May 	=	mei 
mayonnaise 	=	mayonaise 
meal 	=	maaltijd 
meat 	=	vlees 
medicine 	=	medicijnen 
medium-length 	=	middellang 
member 	=	lid 
membership form 	=	lidmaatschapsformulier 
men 	=	mannen 
menu 	=	menu 
message 	=	bericht 
milk 	=	melk 
milkshake 	=	milkshake 
minute 	=	minuut 
miss 	=	missen 
mobile phone 	=	mobiele telefoon 
model 	=	model 
modern 	=	modern 
mom 	=	mama 
Monday 	=	maandag 
money 	=	geld 
month 	=	maand 
moon 	=	maan 
mother 	=	moeder 
mouth 	=	mond 
mum 	=	mama 
museum 	=	museum 
mushroom 	=	champignon 
music 	=	muziek 
mustard 	=	mosterd 
mysterious 	=	mysterieus 
mystery 	=	mysterie 
name 	=	naam 
national 	=	nationaal 
of course 	=	natuurlijk 
near 	=	dichtbij 
netball 	=	netbal 
never 	=	nooit 
new 	=	nieuw 
newsagent 	=	tijdschriftenwinkel 
newspaper 	=	krant 
next to 	=	naast 
nice 	=	leuk 
night 	=	nacht 
No idea.	=	Geen idee.
No problem.	=	Geen probleem.
noise 	=	geluid 
noisy 	=	luidruchtig 
non-stop 	=	rechtstreeks 
normally 	=	gewoonlijk 
normally 	=	normaal 
north 	=	noorden 
Norway 	=	Noorwegen 
nose 	=	neus 
notebook 	=	notitieboekje 
Nothing much.	=	Niet veel.
November 	=	november 
nurse 	=	verpleegster 
October 	=	oktober 
of 	=	van 
Of course	=	Natuurlijk
often 	=	vaak 
old 	=	oud 
older 	=	ouder 
old-fashioned 	=	ouderwets 
Olympic Games 	=	Olympische Spelen 
on 	=	op 
on board (the ship) 	=	aan boord (van het schip) 
once a day / week / month / year =	één keer per dag / week / maand / jaar
onion 	=	ui 
onto 	=	op 
open 	=	openen 
opinion 	=	mening 
orange 	=	oranje 
orange 	=	sinaasappel 
order 	=	bestelling
organisation 	=	organisatie 
organise 	=	organiseren 
organised 	=	georganiseerd 
out 	=	eruit 
outside 	=	buiten 
own	=	eigen
owner 	=	eigenaar 
page 	=	pagina 
palm tree	=	palmboom
paradise 	=	paradijs 
parent 	=	ouder 
park 	=	park 
party 	=	feest 
pâté 	=	paté 
pay 	=	betalen 
PE (physical education) 	=	LO (lichamelijke opvoeding) 
pen 	=	pen 
pencil 	=	potlood 
people 	=	mensen 
person 	=	persoon 
phone 	=	telefoon
piano 	=	piano 
pie 	=	taart 
piece of paper 	=	stuk papier 
pink 	=	roze 
pizza 	=	pizza 
plane 	=	vliegtuig 
play 	=	spelen 
play sports	=	een sport beoefenen
play the piano	=	piano spelen
player 	=	speler 
pocket 	=	zak 
Poland 	=	Polen 
police 	=	politie 
Polish 	=	Pools 
popular 	=	populair 
population 	=	bevolking 
Portugal 	=	Portugal 
post office 	=	postkantoor 
potato 	=	aardappel 
practice 	=	oefenen 
practise English	=	Engels oefenen
practise the piano	=	piano oefenen
present 	=	geschenk
president 	=	president 
pretty 	=	mooi 
probably 	=	waarschijnlijk
public 	=	openbaar 
pull 	=	trekken 
pumpkin 	=	pompoen 
purple 	=	paars 
push 	=	duwen 
quickly 	=	snel 
quiet 	=	stil 
quite 	=	nogal 
rabbit 	=	konijn 
race 	=	wedstrijd
radio 	=	radio 
railway station 	=	station 
rain 	=	regenen 
rattlesnake 	=	ratelslang 
read 	=	lezen 
ready 	=	klaar 
real 	=	echt 
Really?	=	Echt?
red 	=	rood 
remember 	=	herinneren 
repeat 	=	herhalen 
restaurant 	=	restaurant 
return 	=	teruggaan/terugkomen 
rice 	=	rijst 
rich 	=	rijk 
right 	=	goed 
road 	=	weg 
roast lamb 	=	geroosterd lamsvlees 
roof 	=	dak 
room 	=	kamer 
rugby 	=	rugby 
run 	=	rennen 
Russia 	=	Rusland 
sad 	=	triestig
safe 	=	veilig 
salad 	=	salade 
salt 	=	zout
sandwich 	=	boterham
Saturday 	=	zaterdag 
save 	=	redden 
say 	=	zeggen 
scared 	=	bang 
scarf 	=	sjaal 
school 	=	school 
school subject 	=	schoolvak 
sea 	=	zee 
seat 	=	zitplaats
second 	=	seconde 
see 	=	zien 
See you (soon). 	=	Tot ziens. 
seem 	=	lijken 
sell 	=	verkopen 
send 	=	versturen 
separate 	=	opdelen 
September 	=	september 
shampoo 	=	shampoo 
She's fine.	=	Het gaat goed met haar.
ship 	=	schip 
shoe 	=	schoen 
shop 	=	winkel 
shop assistant 	=	winkelbediende 
short 	=	kort 
shout 	=	schreeuwen 
show 	=	aantonen 
shower 	=	douche 
signal 	=	signaal 
silent 	=	stil 
simple 	=	eenvoudig 
sing 	=	zingen 
singer 	=	zanger 
sister 	=	zus 
sit 	=	zitten 
ski 	=	skiën 
skirt 	=	rok 
sleep 	=	slapen 
slow 	=	traag
slowly 	=	langzaam 
small 	=	klein 
smile 	=	glimlach 
snail 	=	slak 
snake 	=	slang 
snowboard 	=	snowboarden 
soap opera 	=	vervolgserie
soccer 	=	voetbal 
sofa 	=	zitbank 
soldier 	=	soldaat 
sometimes 	=	soms 
son 	=	zoon 
song 	=	liedje 
Sorry, I don't know.	=	Sorry, ik weet het niet.
soup 	=	soep 
Spain 	=	Spanje 
Spanish 	=	Spaans 
speak 	=	praten 
speaker 	=	luidspreker 
special 	=	speciaal 
spend 	=	uitgeven 
spider 	=	spin 
sport 	=	sport 
sports programme 	=	sportprogramma 
spring 	=	lente 
stamp 	=	postzegel
start 	=	beginnen 
starter 	=	voorgerecht 
stay 	=	blijven 
steak 	=	biefstuk
steal 	=	stelen 
stop 	=	stoppen 
storm 	=	storm 
story 	=	verhaal 
strange 	=	vreemd 
student 	=	student 
study 	=	studeren 
stupid 	=	stom
suddenly 	=	opeens
sugar 	=	suiker 
summer 	=	zomer 
sun 	=	zon 
Sunday 	=	zondag 
sunny 	=	zonnig 
supermarket 	=	supermarkt 
sweater 	=	trui 
Swedish 	=	Zweeds 
sweet 	=	zoet
candy = snoep
swim 	=	zwemmen 
swimming 	=	zwemmen 
swimming pool 	=	zwembad 
Switzerland 	=	Zwitserland 
3rd (third) =	3de 
table 	=	tafel 
take 	=	meenemen 
take a picture 	=	een foto nemen 
talk 	=	praten 
tall 	=	lang 
taxi 	=	taxi 
tea 	=	thee 
teacher 	=	leerkracht
team 	=	ploeg
teenager 	=	tiener 
teeth	=	tanden (meervoud van tand) 
tell 	=	vertellen 
temperature 	=	temperatuur 
tennis 	=	tennis 
terrible 	=	verschrikkelijk 
test 	=	toets 
text 	=	tekst 
Thanks.	=	Dank je wel.
That's correct.	=	Dat is juist
the news 	=	het journaal 
think 	=	denken 
through 	=	door 
Thursday 	=	donderdag 
to be born 	=	geboren worden 
to be called 	=	heten 
toast 	=	geroosterd brood 
toilet 	=	toilet 
tomato 	=	tomaat 
tomorrow 	=	morgen 
tonight 	=	vanavond 
tourist 	=	toerist 
town 	=	stad 
traditional 	=	traditioneel 
trainers 	=	sportschoenen 
travel 	=	reizen 
treat 	=	traktatie 
trip 	=	uitstapje 
trousers 	=	broek 
true 	=	waar
try 	=	proberen 
Tuesday 	=	dinsdag 
Turkey (land) 	=	Turkije 
turkey (eten) 	=	kalkoen 
Turkish 	=	Turks 
turn 	=	draaien 
TV 	=	televisie
twice a day / week / month / year =	twee keer per dag / week / maand / jaar
uncle 	=	oom 
under 	=	onder 
underground line 	=	ondergrondse tunnel 
unhappy 	=	ongelukkig 
university 	=	universiteit 
use 	=	gebruiken 
usually 	=	meestal 
vegetable 	=	groente 
verb 	=	werkwoord 
video 	=	video 
video store 	=	videowinkel 
villa 	=	villa 
village 	=	dorp 
vinegar 	=	azijn 
violin 	=	viool 
visit 	=	bezoeken 
volleyball 	=	volleybal 
vote 	=	stemmen 
wait 	=	wachten 
Wait a minute.	=	Wacht even.
waiter 	=	ober 
walk 	=	stappen
wallet 	=	portefeuille 
want 	=	willen 
war 	=	oorlog 
warm 	=	warm 
washing machine 	=	wasmachine 
watch 	=	kijken 
water 	=	water 
wavy 	=	golvend 
wear 	=	dragen 
weather 	=	weer 
Wednesday 	=	woensdag 
weekend 	=	weekeinde 
well 	=	goed 
wet 	=	nat 
what	=	wat
What about you?	=	En jij?
What are you up to?	=	Wat ben je aan het doen?
What's the answer?	=	Wat is het antwoord.
What's the matter?	=	Wat is er aan de hand?
What's wrong?	=	Wat is er?
where	=	waar
white 	=	wit 
who	=	wie
why	=	waarom
wife 	=	echtgenote 
win 	=	winnen 
window 	=	raam 
winner 	=	winnaar 
winter 	=	winter 
wish 	=	wensen 
witch 	=	heks 
with 	=	met 
wizard 	=	tovenaar 
woman 	=	vrouw 
women 	=	vrouwen 
wonderful 	=	geweldig 
work 	=	werk 
work 	=	werken 
world 	=	wereld 
worm 	=	worm 
worried 	=	bezorgd 
worse 	=	erger 
write 	=	schrijven 
writer 	=	schrijver 
wrong 	=	verkeerd 
year 	=	jaar 
yellow 	=	geel 
Yes, great.	=	Ja, goed.
yesterday 	=	gisteren 
yesterday afternoon / evening / morning=	gisteren namiddag / avond / morgen
You must be joking!	=	Dat meen je niet!
young 	=	jong 
younger 	=	jonger 
You're welcome.	=	Graag gedaan.

Ingezonden op 29-05-2014 - 1505x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Voor iedereen, in het 1ste jaar A-stroom van een Atheneum...

Veel succes met jullie examen Engels!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

English in Mind, deel 1

1 English in mind