Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Woorden IBL
› 10 German Ch10
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Woorden IBL
10 German Ch10
Jaar 1
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
in Rente gehen, geht in Rente, ist in Rente gegangen; in Rente gehen = met pensioen gaan die Rente, -n = rente/pensioen weitermachen, macht weiter, hat weitergemacht = doorwerken bestimmt = beslist, zeker der Ersatz = vervanging einarbeiten, arbeitet ein, hat eingearbeitet = inwerken mithelfen, hilft mit, hat mitgeholfen = meehelpen die Technik = techniek zusammenarbeiten, arbeitet zusammen, hat zusammengearbeitet = samenwerken hoffen, hofft, hat gehofft = hopen, verwachten die Geduld = geduld danken (für + 4); danken (für + 4), dankt, hat gedankt = bedanken vorstellen, stellt vor, hat vorgestellt = voorstellen der Ruhestand = rust, pensioen entnehmen, entnimmt, hat entnommen = opmaken uit der Abteilungsleiter, - = afdeelingsleider der Nachfolger, - = opvolger die Übergabe, -n = overhandiging/overdracht das Intranet, -s = intranet auftreten, tritt auf, ist aufgetreten = optreden allgemein = algemeen firmenintern = intern- (binnen bedrijf) die Abmeldung, -en = afmelding das Logo, -s = logo das Inserat, -e = advertentie der Speiseplan, -pläne = menu, dieet Neujahr = nieuwjaar die Feier, -n; das Fest, -e/die Feier, -n = feest Guten Rutsch!; Guten Rutsch = Veel geluk (oudjaaR) Guten/Frohes neues Jahr; Gutes/Frohes neues Jahr = gelukkig nieuwjaar Frohes Fest!/Frohe Weihnachten; frohe Weihnachten / frohes Fest; Frohes Fest/Frohe Weihnachten = vrolijk kerstfeest Herzlichen Glückwunsch!; Herzlichen Glückwunsch = Gefeliciteerd Alles Gute! = Al het beste! der Wunsch, Wünsche = wens die Hochzeit, -en = bruiloft die Beförderung, -en = promotie der Nachwuchs = kinderen (inf.) das Lebensjahr, -e = levensjaar der Job, -s = baan die Prüfung, -en = examen gratulieren, gratuliert, hat gratuliert = feliciteren der Feiertag, -e = feestdag der Glückwunsch, -wünsche = gelukswens, felicitatie reagieren, reagiert, hat reagiert = reageren heiraten, heiratet, hat geheiratet = trouwen das Fest, -e; das Fest, -e/die Feier, -n = feest der Geschäftsführer, - = directeur, bedrijfsleider werden, wird, ist geworden = worden der Empfänger, - = ontvanger der Absender, - = afzender feiern, feiert, hat gefeiert = vieren vorbeikommen, kommt vorbei, ist vorbeigekommen = langskomen der Umstand, Umstände; der Umstand, -stände = toestand backen, backt, hat gebacken = bakken der Kuchen, - = taart überreden, überredet, hat überredet = overhalen die Süßigkeit, -en = zoetigheid vermutlich = vermoedelijk einfügen, fügt ein, hat eingefügt = invoegen abschicken, schickt ab, hat abgeschickt = verzenden mitschicken, schickt mit, hat mitgeschikt; mitschicken, schickt mit, hat mitgeschickt = meesturen die Verabschiedung, -en = afscheid/onstlag das Jubiläum, Jubiläen = jubileum meist(ens) = meest(al) die Belegschaft, -en = (gehele) personeel überall = overal das Geburtstagskind, -er = jarige der Smalltalk, -s = smalltalk die Politik = politiek die Gesundheit = gezondheid das Einkommen, - = inkomen/inkomsten scheinen, scheint, hat geschienen = schijnen die Sonne, -n = zon das Grad, -e = graad abends = 's avonds der Regen = regen endlich = eindelijk regnen, regnet, hat geregnet = regenen kalt = koud der Sommer = zomer heiß = heet die Hitze = hitte der Wind, -e = wind sonnig = zonnig regnerisch = regenachtig windig = winderig der Frühling = lente der Herbst = herfst der Winter = winter wolkig = bewolkt plaudern, plaudert, hat geplaudert = babbelen, praten eine Rede halten; eine Rede halten, hält eine Rede, hat eine Rede gehalten = een toespraak houden loben, lobt, hat gelobt = loven, prijzen kochen, kocht, hat gekocht = koken nervös = nerveus beruhigen, beruhigt, hat beruhigt = geruststellen eine Ahnung haben = een vermoeden hebben komisch = komisch/vreemd die Aufregnung, -en = opwinding die Sorge, -n = zorg leiten, leitet, hat geleitet = leiden schaffen, schafft, hat geschafft = maken, klaarspelen die Spezialität, -en = specialiteit nötig sein, ist nötig, ist nötig gewesen = nodig zijn schmecken, schmeckt, hat geschmeckt = smaken die Suppe, -n = soep das Gericht, -e = gerecht der Salat, -e = salade vegetarisch = vegetarisch das Dessert, -s = dessert das Fleisch = vlees süß = zoet sauer = zuur die Nudel, -n = noedel die Kartoffel, -n = aardappel der Reis = rijst gelten, gilt, hat gegolten = gelden normalerweise = normaalgesproken zu Mittag essen, isst zu Mittag, hat zu Mittag gegessen = middageten die Mensa, Mensen = kantine mittags = 's middags preiswert = niet duur, goedkoop das Menü, -s = menu der Rosenkohl = spruit(jes) der Rotkohl = rodekool der Weißkohl = wittekool der Blumenkohl = bloemkool das Sauerkraut = zuurkool der Spinat = spinazie die Tomate, -n = tomaat der Champignon -s; der Champignon, -s = champignon der Brokkoli, -s = broccoli die Paprika, 0-s; die Paprika, -s = paprika die Karotte, -n = wortel die Zwiebel, -n = ui der Mais = mais die Bedienung, -en = bediening die Ausgabe, -n = loket, afgifte die Kasse, -n = kassa bemerken, bemerkt, hat bemerkt = omerken der Nachtisch = nagerecht mögen, mag, hat gemocht = houden van / lekker vinden lecker = lekker der Vegetarier, -; der Vegetarier = vegetariër nachsehen, sieht nach, hat nachgesehen = nakijken die Theke, -n = toonbank, bar der Abschied, -e = afscheid die Zusammenarbeit = samenwerking der Verein, -e = vereniging Tschüss!; tschüss; Tschüss = doei gleichfalls = eveneens der Start, -s = start der Wechsel, - = wissel, verwisseling ablaufen, läuft ab, ist abgelaufen = verlopen der Emfpang, Empfänge; der Empfang, -fänge = ontvangts/receptie der Sprecher, - = spreker vorhaben, hat vor, hat vorgehabt = van plan zijn die Zukunft = toekomst die Hoffnung, -en = hoop, verwachting bedauern, bedauert, hat bedauert = betreuren ausdrücken, drückt aus, hat ausgedrückt = uitdrukken weiterhin = verder, voortaan der Abschluss, -schlüsse = afsluiting/(eind)examen
Ingezonden op 03-06-2014 - 647x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!