Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Na Klar,, deel 1

5 Kapitel 5 Lernbox nr 2 en 3 en Kapitel 6 Lernbox 2, 3, 4

Jaar 2 (vmbo-t)

zunächst= eerst
außerdem= bovendien
weiterhin= verder
nämlich= namelijk
verstehen= begrijpen, verstaan
bestimmt= zeker
einfach= eenvoudig
die Aufgabe= de opgave,opdracht
der Stil= de stijl
nächste= volgende
die Gewinnerin= de winnares
schwierig= moeilijk
die Ausbildung= de opleiding
die Briefmarke= de postzegel
entwerfen= ontwerpen
der Flughafen= het vliegveld
die Schauspielerin= de actrice
jährlich= jaarlijks
verheiratet= getrouwd
zum Beispiel= bijvoorbeeld
aber= maar
weil= omdat
oder= of
nicht nur,sonden auch= niet alleen, maar ook
Das ist der Lehrer.= Dat is de leraar.
Das ist die Mutter.= Dat is de moeder.
Das ist das Mädchen.= Dat is het meisje.
Es heibt Nihal.= Het heet Nihal.
Das sind die Kinder.= Dat zijn de kinderen.
Sie heißen Ben und Anna.= Ze heten Ben en Anna.
ich will= ik wil
du willst= je wilt
er/sie/es will= hij/zij/het wil
wir wollen= wij willen
ihr wolt= zij wilt
sie wollen= zij willen
Sie wollen= u wil
ich darf= ik moet
du darfst= je moet
er/sie/es darf= hij/zij/het moet
wir dürfen= wij moeten
ihr dürft= zij moet
sie dürfen= zij willen
Sie dürfen= u moet
ich kann= ik kan
du kannst= je kan
er/sie/es kann= hij/zij/het kan
wir können= wij kunnen
ihr könnt= zij kan
sie können= zij kunnen
Sie können= u kan
ich muss= ik moet
du musst= je moet
er/sie/es muss= hij/zij/het moet
wir müssen= wij moeten
ihr müsst= zij moet
sie müssen= zij moeten
Sie müssen= u moet
ich werde= ik word/zal/ga 
du wirst= je wordt/zult/gaat
 er/sie/es wird= hij/zij/het wordt/zult/gaat
wir werden= wij worden/zullen/gaan
ihr werdet= zij wordt/zult/gaat
sie werden= zij worden/zullen/gaan
Sie werden= u wordt/zult/gaat
das Tagebuch= het dagboek
dürfen= mogen
treffen-getroffen= ontmoeten-ontmoet
sonst= anders
lächerlich= belachelijk
abschreiben= overschrijven
privat= privé
ziemlich= tamelijk
übertrieben= overdreven
die Nachrichten= het nieuws
witzig= grappig
der Krach= de ruzie
die Hose= de broek
die Farbe= de kleur
erfinden= uitvinden
die Gummisohle= de rubberzool
die Geldbörse= de portemonnee
ungewöhnlich= ongewoonlijk
die Kleidung= de kleding
die Klamotten= de kleding
der Gürtel= de riem
die Uhr= het horloge
das Handy= het mobieltje
die Kette= de ketting
Weißt du das?= Weet jij dat?
Warum mögt ihr den Lehrer?= Waarom mogen jullie de leraar?
Sollen wir gehen?= Zullen we gaan?
Sie mögen dich sehr.= Ze mogen je zeer.
Das weiß ich nicht.= Dat weet ik niet.
Er weiß das bestimmt.= Hij weet dat vast.
Mögen Sie Fisch?= Lust u vis.
Wisst ihr wie man das macht?= Weten jullie hoe je dat doet?
Magst du sie nicht?= Mag je haar niet?
Soll ich mal was sagen?= Zal ik eens iets zeggen?
Stefan mag Eva.= Stefan mag Eva.
Ich mag den Unsinn nicht.= Ik houd niet van die onzin.
Holland ist das Land der Tulpen.= Holland is het land van de tulpen.
Die Holländer sind nett, aber geizig.= De Hollanders zijn aardig, maar gierig.
Goudsekäse schmeckt lecker.= Goudse kaas smaakt lekker.
Sie machen nichts unsonst.= Ze doen niets voor niets.
Alles kostet Geld.= Alles kost geld.
Jeder fährt Fahrrad.= Iedereen fietst.
Man hat mein Fahrrad geklaut.= Ze hebben mijn fiets gejat.
Das ist mir auch passiert.= Dat is mij ook overkomen.
Hier gibt es ein großes Angebot.= Hier is een groot aanbod.
Mann kann überall Eislaufen.= Je kunt overal schaatsen.
Wo sind meine Schlittsuhe?= Waar zijn mijn schaatsen?

Ingezonden op 25-08-2014 - 1000x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 11-01-2015.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

Na Klar,, deel 1

5 Kapitel 5 Lernbox nr 2 en 3 en Kapitel 6 Lernbox 2, 3, 4