Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Berlin, Berlin
› 1 Wörter Lektion 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Berlin, Berlin
, deel 1
1 Wörter Lektion 1
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Verben etwas/jemanden ablehen = iets/iemand afwijzen sich ändern = veranderen ankommen auf = arriveren; aankomen {Akk.} sich aufhalten = verblijven aufpassen = opletten; oppassen {Akk.} sich auseinandersetzen mit = zich bezig houden met etwas ausnutzen = uitbuiten; misbruiken etwas bejahen = toestemming geven jemanden bewegen = iemand bewegen; raken jemanden bewundern = iemand bewonderen etwas darstellen = iets voorstellen; uitbeelden etwas durchsetzen = iets doorzetten sich einmischen = zich bemoeien met sich entspannen = zich ontspannen sich entwickeln = zich ontwikkelen jemanden erkennen = iemand herkennen jemanden etwas erlauben = iemand iets toestaan jemanden erschrecken = iemand doen schrikken; iemand later schrikken jemanden erwischen = iemand betrappen jemanden erziehen = iemand opvoeden sich festhalten = vasthouden sich fürchten vor = bang zijn voor {Dativ} etwas genießen = van iets genieten glauben an = geloven in {Akk.} etwas merken = iets opmerken sich orientieren an = zich oriënteren aan {Dativ} jemanden siezen = u-zeggen tegen iemand simsen = smsen streben nach = streven naar {Dativ} jemanden überholen = iemand inhalen übernachten = overnachten übertreiben = overdrijven etwas verallgemeinern = generaliseren etwas verlangen = iets verwachten; eisen verschwinden = verdwijnen jemanden verständigen = iemand informeren; op de hoogte brengen jemanden etwas vorschreiben = iemand iets opdragen; voorschrijven zukommen auf = tegemoet komen {Akk.} Nomen die Altersgrenze (-n) = de leeftijdsgrens die Angelegenheit (-en) = de aangelegenheid die Arbeitslosigkeit = de werkeloosheid die Aufbaugengeneration (-en) = de generatie van de wederopbouw der Aufstieg = de opmars der Ausbildungsplats ("+-en) = de opleidingsplaats das Äußere = het uiterlijk der Ausstieg = de uitgang; het uitstappen der Ausweis (-e) = het legitimatiebewijs das Auszugsverhalten = het emigratiegedrag die Beschäftigung (-en) = de bezigheid die Betrachtungsweise (-n) = de manier waarop men ergens tegenaan kijkt die Bundesregierung = de bondsregering die Bürokratie = de burocratie die Ehe (-n) = het huwelijk der Ehrgeiz = de ambitie die Eigenschaft (-en) = de eigenschap die Eigenverantwortung = de eigen verantwoordelijkheid die Einsamkeit = de eenzaamheid das Erwachsenwerden = het volwassen worden die Erziehungsmethode (-n) = de opvoedingsmethode der Fleiß = de vlijt das Fortbewegungsmittel (-) = het vervoersmiddel die Gaststätte = het restaurant das Gelächter = het gelach die Geldverschwendung = de geldverspilling das Gewässer = het oppervlaktewater/de wateren die Gewichtsverlagerung (-en) = de gewichtsverplaatsing das Handeln = het handelen der Heranwachsende (-n) = de jongere;adolescent der Hochbetagte (-n) = de hoogbegaafde der Hormonhaushalt = de hormoonhuishouding die Institution (-en) = het instituut das Interesse (-n) = de interesse der Jugendforscher (-) = de jeugdonderzoeker das Jugendschutzgesetz (-e) = de jeugdwetgeving die Konkurrenz = de concurrentie die Kreativität = de creativiteit der Kunde (-n) = de klant die Kurve (-n) = de bocht die Lebensform (-en) = de manier van leven die Lebenspartnerin (-nen) = de levenspartner die Lehrstelle (-n) = de opleidingsplaats daas Markenbewusstsein = het merkenbewustzijn das Mindestalter = de minimum leeftijd der Musikgeschmack = de smaak van de muziek die Mutterbindung = de moederbinding die Nachhilfe = de bijles der Nesthocker (-) = iemand die lang thuis blijft wonen die Partei (-en) = de partij die Partnerschaft (-en) = het partnerschap die Perspektive (-n) = het perspectief die Pubertät = de puberteit das Rauschen = het ruisen der Reifen (-) = de band der Schatten (-) = de schaduw das Schlüsselerlebnis = de sleutelervaring der Schritt (-e) = de stap der Schulabschluss (üsse) = het diploma der Sieger (-) = de overwinnaar die Sozialhilfe = de sociale hulp die Spätvorstellung (-en) = de late voorstelling die Spielhalle (-n) = de speelhal der Staat (-en) = de staat das Surftbrett (-er) = de surfplank die Tabakware (-n) = de tabakswaar die Trendwende = de ommezwaai in de trend die Trennung (-en) = de scheiding die Tugend (-en) = de deugd die Überzeugungsarbeit = de propaganda das Ufer (-) = de oever die Unsicherheit (-en) = de onzekerheid die Unterstützung = de ondersteuning das Verhältnis (-se) = de verhouding das Vertrauen = het vertrouwen die Vorführung (-en) = de voorstelling das Wertesysteem (-e) = het waardesysteem Adjektive und Adverbien absichtlich = opzettelijk; expres adäquat = adequaat; passend angesagt = in; modern; hip angriffslustig = agressief ausreichend = voldoende bäuchlings = op de buik behütet = beschermd bemerkenswert = opmerkelijk bescheiden = bescheiden düster = duister; donker emotional = emotioneel erwachsen = volwassen fließend = vloeiend gering = gering geschlechtsspezifisch = specifiek voor het mnl/vr-geslacht gesetzlich = wettelijk gleichermaßen = in gelijke mate gleichzeiting = tegelijkertijd grundsätzlich = in principe hauteng = strak interessant = interessant klitschnass = drijfnat krankhaft = ziekelijk Mäßig = matig neulich = onlangs niedrig = laag nüchtern = nuchter qualifiziert = gekwalificeerd selbständig = zelfstandig sorglos = zorgeloos sozial = sociaal unabhängig = onafhankelijk unsicher = onzeker volljährig = meerderjarig vorherrschend = voornamelijk weiterhin = verder; in de toekomst zeitgemäß = passend bij de tijd zögerlich = aarzelend; twijfelend Ausdrücke die Aufmerksamkeit auf sich ziehen = de aandacht trekken sich im Aufwind befinden = de wind mee hebben gut auskommen mit = het goed kunnen vinden met {Dativ} an bedeutung gewinnen = steeds belangrijker worden sich einer Sache in hohem Maße bewusst sein = zich in hoge mate bewust zijn van iets eine feste Beziehung eingehen = een vaste relatie aangaan in Bezug auf = met betrekking tot {Akk.} keinen Bock haben (auf) = geen zin hebben (in) nicht zu bremsen sein = niet te stuiten sich entmutigen lassen = je niet laten ontmoedigen Erfahrungen sammeln = ervaring opdoen eine Familie gründen = een gezin stichten den Führerschein machen = het rijbewijs halen sich den Herausforderungen stellen = de uitdaging aangaan ein Kind bekommen = een kind krijgen einen Kredit aufnehmen = een krediet opnemen schief laufen = mis gaan laut Gesetz = volgens de wet eine höhere Macht = een hogere macht in der Öffentlichkeit = in het openbaar Verantwortung übernehmen = de verantwoordelijkheid dragen zur Verfügung stellen = ter beschikking stellen im Vergleich zu = in vergelijking met ein gutes Verhältnis haben zu = een goede relatie hebben tot sich wohl fühlen = je op je gemak voelen in diesem Zusammenhang = in dit verband
Ingezonden op 28-09-2014 - 724x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!