Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Kontext Duits
› 4 Reizen en verkeer
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Kontext Duits
4 Reizen en verkeer
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
zich bevinden = sich befinden daarheen = dahin direct, rechtstreeks = direkt daarheen, daar naartoe = dorthin de hoek = die Ecke de afstand = die Entfernung informeren = sich erkundigen tegenover = gegenüber rechtdoor = geradeaus uit = heraus hierheen, hier naartoe = hierher (er)heen = hin op, omhoog = hinauf uit = hinaus naartoe rijden, gaan = hinfahren over, naar de overkant = hinüber, rüber links = links de buurt = die Nähe zich oriënteren = sich orientieren rechts = rechts de richting = die Richtung de stap = der Schritt de straat = die Straße zoeken = suchen verkeerd lopen, verdwalen = sich verlaufen voorbijgaan, langs gaan = vorbeigehen de weg = der Weg wijzen = weisen verdergaan = weitergehen terug = zurück het avontuur = das Abenteuer de excursie, de trip = der Ausflug het uitzicht = die Aussicht het monument, het gedenkteken = das Denkmal beleven = erleben de belevenis = das Erlebnis de reis, de rit = die Fahrt de vakantie = die Ferien de vlucht = der Flug de gids, de leider = der Führer de bagage = das Gepäck de groep = die Gruppe het hotel = das Hotel de informatie = die Information de koffer = der Koffer pakken = packen de passagier = der Passagier per, via = per het plan = der Plan plannen = planen de reis = die Reise reizen = reisen het seizoen = die Saison de bezienswaardigheid = die Sehenswürdigkeit het toerisme = der Tourismus de toerist = der Tourist de rugzak = der Rucksack de overnachting = die Übernachtung ondernemen = unternehmen onderweg = unterwegs de vakantie = der Urlaub de camper = das Wohnmobil de caravan = der Wohnwagen de tent = das Zelt het doel = das Ziel teruggaan = zurückgehen terugkomen = zurückkommen het vertrek = die Abfahrt aankomen = ankommen de aankomst = die Ankunft de aansluiting = der Anschluss de oprit = die Auffahrt de afrit = die Ausfahrt uitstappen = aussteigen de snelweg = die Autobahn het station = der Bahnhof de brug, het viaduct = die Brücke het eenrichtingsverkeer = die Einbahnstraße de inrit = die Einfahrt instappen = einsteigen bereiken, halen = erreichen vliegen = fliegen het vliegveld = der Flughafen in gevaar brengen = gefährden de snelheid = die Geschwindigkeit de haven = der Hafen de bocht = die Kurve de kruising = die Kreuzung landen = landen de lijn = die Linie parkeren = parken de parkeerplaats = der Parkplatz de parkeermeter = die Parkuhr gebeuren, overkomen = passieren de schade = der Schaden de start = der Start de file = der Stau stoppen = stoppen de afstand, het traject = die Strecke het ticket, het kaartje = das Ticket de tunnel = der Tunnel overstappen = umsteigen het ongeluk = der Unfall het verkeer = der Verkehr keren = wenden het teken = das Zeichen de auto = das Auto de trein, de spoorwegen = die Bahn beschadigen = beschädigen de boot = das Boot remmen = bremsen de bus = der Bus vervangen = ersetzen de bestuurder, de automobilist = der Fahrer de dienstregeling, het spoorboekje = der Fahrplan de fiets = das Fahrrad het voertuig, de auto = das Fahrzeug het vliegtuig = das Flugzeug de (parkeer)garage = die Garage de vrachtwagen = der LKW, der Lastkraftwagen de brommer, de bromfiets = das Moped de motor = der Motor de personenauto = der PKW, der Personenkraftwagen het wiel = das Rad fietsen = Rad fahren de band = der Reifen het schip = das Schiff zinken = sinken het stuur = das Steuer de tram = die Straßenbahn de voorstadtrein, de sprinter, de sneltram = die S-Bahn de taxi = das Taxi het deel = der Teil het onderdeel = das Teil de metro = die U-Bahn inhalen = überholen de wagen, de auto = der Wagen de trein = der Zug
Ingezonden op 03-11-2014 - 1803x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!