Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Inspiration, deel 4

0 Alle onregelmatige werkwoorden (makkelijk in te vullen!)

Jaar 3 (vwo)

zijn, worden = (present=to be)(past=was/were)(perfect=been)
(ver)slaan = (present=to beat)(past=beat)(perfect=beaten)
worden = (present=to become)(past=became)(perfect=become)
beginnen = (present=to begin)(past=began)(perfect=begun)
buigen = (present=to bend)(past=bent)(perfect=bent)
wedden = (present=to bet)(past=bet)(perfect=bet)
binden = (present=to bind)(past=bound)(perfect=bound)
bijten = (present=to bite)(past=bit)(perfect=bitten)
bloeden = (present=to bleed)(past=bled)(perfect=bled)
blazen, waaien = (present=to blow)(past=blew)(perfect=blown)
breken = (present=to break)(past=broke)(perfect=broken)
(mee)brengen = (present=to bring)(past=brought)(perfect=brought)
omroepen, uitzenden = (present=to broadcast)(past=broadcast)(perfect=broadcast)
bouwen = (present=to build)(past=built)(perfect=built)
branden = (present=to burn)(past=burnt/burned)(perfect=(burnt/burned)
barsten, springen = (present=to burst)(past=burst)(perfect=burst)
kopen = (present=to buy)(past=bought)(perfect=bought)
vangen = (present=to catch)(past=caught)(perfect=caught)
kiezen = (present=to choose)(past=chose)(perfect=chosen)
komen = (present=to come)(past=came)(perfect=come)
kosten = (present=to cost)(past=cost)(perfect=cost)
kruipen = (present=to creep)(past=crept)(perfect=crept)
snijden, knippen = (present=to cut)(past=cut)(perfect=cut)
handelen = (present=to deal)(past=dealt)(perfect=dealt)
graven = (present=to dig)(past=dug)(perfect=dug)
doen = (present=to do)(past=did)(perfect=done)
trekken, tekenen = (present=to draw)(past=drew)(perfect=drawn)
dromen = (present=to dream)(past=dreamt/dreamed)(perfect=dreamt/dreamed)
drinken = (present=to drink)(past=drank)(perfect=drunk)
rijden, besturen = (present=to drive)(past=drove)(perfect=driven)
eten = (present=to eat)(past=ate)(perfect=eaten)
vallen = (present=to fall)(past=fell)(perfect=fallen)
(zich) voeden = (present=to feed)(past=fed)(perfect=fed)
(zich) voelen = (present=to feel)(past=felt)(perfect=felt)
vechten = (present=to fight)(past=fought)(perfect=fought)
vinden = (present=to find)(past=found)(perfect=found)
passen = (present=to fit)(past=fitted/fit)(perfect=fitted/fit)
vliegen = (present=to fly)(past=flew)(perfect=flown)
verbieden = (present=to forbid)(past=forbad(e))(perfect=forbidden)
vergeten = (present=to forget)(past=forgot)(perfect=forgotten)
vergeven = (present=to forgive)(past=forgave)(perfect=forgiven)
vriezen = (present=to freeze)(past=froze)(perfect=frozen)
krijgen, worden = (present=to get)(past=got)(perfect=got)
geven = (present=to give)(past=gave)(perfect=given)
gaan = (present=to go)(past=went)(perfect=gone)
groeien, verbouwen, worden = (present=to grow)(past=grew)(perfect=grown)
(op)hangen = (present=to hang)(past=hung)(perfect=hung)
hebben = (present=to have)(past=had)(perfect=had)
horen = (present=to hear)(past=heard)(perfect=heard)
verbergen = (present=to hide)(past=hid)(perfect=hidden)
raken, treffen slaan = (present=to hit)(past=hit)(perfect=hit)
(vast)houden = (present=to hold)(past=held)(perfect=held)
bezeren, pijn doen = (present=to hurt)(past=hurt)(perfect=hurt)
(be)houden, bewaren = (present=to keep)(past=kept)(perfect=kept)
kennen, weten = (present=to know)(past=knew)(perfect=known)
leggen = (present=to lay)(past=laid)(perfect=laid)
leiden, voeren = (present=to lead)(past=led)(perfect=led)
leren, vernemen = (present=to learn)(past=learnt/learned)(perfect=learnt/learned)
(ver)laten, achterlaten = (present=to leave)(past=left)(perfect=left)
lenen, aan, uitlenen = (present=to lend)(past=lent)(perfect=lent)
laten, verhuren = (present=to let)(past=let)(perfect=let)
liggen = (present=to lie)(past=lay)(perfect=lain)
aansteken, verlichten = (present=to light)(past=lit)(perfect=lit)
verliezen = (present=to lose)(past=lost)(perfect=lost)
maken = (present=to make)(past=made)(perfect=made)
bedoelen, betekenen = (present=to mean)(past=meant)(perfect=meant)
ontmoeten = (present=to meet)(past=met)(perfect=met)
misvatten = (present=to misunderstand)(past=misunderstood)(perfect=misunderstood)
compenseren = (present=to offset)(past=offset)(perfect=offset)
betalen = (present=to pay)(past=paid)(perfect=paid)
leggen, zetten = (present=to put)(past=put)(perfect=put)
lezen = (present=to read)(past=read)(perfect=read)
herbouwen = (present=to rebuild)(past=rebuilt)(perfect=rebuilt)
navertellen = (present=to retell)(past=retold)(perfect=retold)
herschrijven = (present=to rewrite)(past=rewrote)(perfect=rewritten)
rijden (paard, fiets) = (present=to ride)(past=rode)(perfect=ridden)
klinken, bellen = (present=to ring)(past=rang)(perfect=rung)
stijgen, opstaan, opgaan = (present=to rise)(past=rose)(perfect=risen)
hardlopen, rennen = (present=to run)(past=ran)(perfect=run)
zeggen = (present=to say)(past=said)(perfect=said)
zien = (present=to see)(past=saw)(perfect=seen)
verkopen = (present=to sell)(past=sold)(perfect=sold)
zenden, sturen = (present=to send)(past=sent)(perfect=sent)
zetten, ondergaan = (present=to set)(past=set)(perfect=set)
schudden, beven = (present=to shake)(past=shook)(perfect=shaken)
schijnen, shitteren = (present=to shine)(past=shone)(perfect=shone)
(dood)schieten = (present=to shoot)(past=shot)(perfect=shot)
laten zien, wijzen = (present=to show)(past=showed)(perfect=shown)
sluiten = (present=to shut)(past=shut)(perfect=shut)
zingen = (present=to sing)(past=sang)(perfect=sung)
zinken = (present=to sink)(past=sank)(perfect=sunk)
zitten = (present=to sit)(past=sat)(perfect=sat)
slapen = (present=to sleep)(past=slept)(perfect=slept)
ruiken = (present=to smell)(past=smelt/smelled)(perfect=smelt/smelled)
spreken = (present=to speak)(past=spoke)(perfect=spoken)
zich haasten = (present=to speed)(past=sped)(perfect=sped)
spellen = (present=to spell)(past=spelled/spelt)(perfect=spelled/spelt)
uitgeven, doorbrengen = (present=to spend)(past=spent)(perfect=spent)
verspillen, morsen = (present=to spill)(past=spilt/spilled)(perfect=spilt/spilled)
draaien = (present=to spin)(past=spun/span)(perfect=spun)
verspreiden = (present=to spread)(past=spread)(perfect=spread)
staan = (present=to stand)(past=stood)(perfect=stood)

stelen, sluipen = (present=to steal)(past=stole)(perfect=stolen)
(blijven) steken, plakken = (present=to stick)(past=stuck)(perfect=stuck)
slaan, treffen; staken = (present=to strike)(past=struck)(perfect=struck)
vegen = (present=to sweep)(past=swept)(perfect=swept)
zwemmen = (present=to swim)(past=swam)(perfect=swum)
zwaaien, schommelen = (present=to swing)(past=swung)(perfect=swung)
nemen, (weg)brengen = (present=to take)(past=took)(perfect=taken)
leren, onderwijzen = (present=to teach)(past=taught)(perfect=taught)
scheuren, trekken = (present=to tear)(past=tore)(perfect=torn)
zeggen, vertellen = (present=to tell)(past=told)(perfect=told)
denken, vinden, menen = (present=to think)(past=thought)(perfect=thought)
gooien = (present=to throw)(past=threw)(perfect=thrown)
begrijpen, verstaan = (present=to understand)(past=understood)(perfect=understood)
wekken, ontwaken = (present=to wake)(past=woke)(perfect=woken)
dragen (kleding), aanhebben = (present=to wear)(past=wore)(perfect=worn)
winnen = (present=to win)(past=won)(perfect=won)
omwikkelen = (present=to wind)(past=wound)(perfect=wound)
schrijven = (present=to write)(past=wrote)(perfect=written)

Ingezonden op 07-11-2014 - 2853x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Helemaal compleet!

Als je toch ziet dat iets ontbreekt, dat iets er dubbel in staat of dat er een fout instaat, meldt het me even in de comments.
Ik probeer het zo snel mogelijk te verbeteren!

Het kan zijn dat er onregelmatige woorden bij staan, die niet in je boek van 'inspiration' staan, die heb ik er dan extra bij gedaan.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Inspiration, deel 4

0 Alle onregelmatige werkwoorden (makkelijk in te vullen!)