Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Logos, deel 1

0 Woordjes 151 - 200 en 527-477 (nog nie af)

Jaar 5 (Gymnasium)

εικοσι = twintig
η εικων, εικονος = beeld; afbeelding
ειμι = zijn; er zijn
απειμι = afwezig zijn
εξεστι(ν) = het is mogelijk; het is geoorloofd
παρειμι = aanwezig zijn; bijstaan
παρεστι(ν) = het is mogelijk; het is geoorloofd
συνειμι +dat = samen zijn met; omgaan met
ειμι (accent op ι) = gaan; komen
η ειρηνη = vrede
εις/ες +acc = ...in; naar; binnen; tot
εισω = naar binnen; binnen
εις ο = totdat
εις/μια/εν, ενος = één
ειτα, ειτ’ = daarna; dan
επειτα = daarna; dan
εκ/εξ +gen = uit; sinds; afkomstig van; ten gevolge van
εξ ου = sinds
εκ τουδε = van nu af aan
εκ τουτου = sindsdien
εκτος = buiten
εξω +gen = buiten; naar buiten
εκαστος = elk
εκατερος = elk van beide(n)
εκατον = honderd
εκει = daar; daarginds
εκεισε = daarheen
εκειθεν = daarvandaan
εκεινος/κεινος = die; hij
εκων/εκουσα/εκον, εκοντος = vrijwillig; expres
ακων/ακουσα/ακον, ακοντος = tegen zijn zin; onvrijwillig
ελαττων, ελαττονος = minder; kleiner
ελαυνω = (voort)drijven; rijden; varen
ελεγχω = iemands schuld aantonen; weerleggen; onderzoeken
ελευθεροω = bevrijden
η ελευθερια = vrijheid
ελευθερος = vrij
ελκω = trekken; slepen
η Ελλας, Ελλαδος = Griekenland; Hellas
ο Ελλην, Ελληνος = Griek
Ελληνικος = Grieks
ελπιζω = hopen; verwachten
η ελπις, ελπιδος = hoop; verwachting
εν +dat = in
εν τουτω = intussen
εν ω = in de tijd dat; terwijl
ενδον = binnen
εντος = binnen; aan de binnenkant van
εναντιος +gen/dat = tegenovergesteld aan; vijandig
ενεκα/ουνεκα (meestal na gen) = terwille van; wegens; om
ενθα = daar; daarheen; op dat moment; toen; waar
ενθαδε = hier; hierheen
ενθεν = daarvandaan; daarna; waarvandaan
ενθενδε = vanhier
ενταυθα = daar; daarheen; in die situatie; toen
εντευθεν = daarvandaan; daarna
ο ενιαυτος = jaar
ενιοι = sommige(n); enige(n)
ενιοτε = soms
εννεα = negen
εξ = zes
εοικα (+ dat) = gelijken op
εοικα (+ inf) = het is duidelijk dat (ik); alles wijst er op dat (ik)
η εορτη = feest
(επ)αινεω = goedkeuren; prijzen; instemmen met
παραινεω= aansporen
επει/επειδη = toen; nadat; nu; aangezien
επι/επ’/εϕ’ +gen = op; tijdens
επι/επ’/εϕ’ +dat = aan; bij
επι/επ’/εϕ’ +acc = op...af; naar; gedurende
επι τουτω = daarop; daarna; op die voorwaarde
επισταμαι = weten; kennen
η επιστημη = kennis; wetenschap
επιτηδειος = geschikt; nuttig; bevriend
τα επιτηδεια = levensmiddelen
επομαι +dat = volgen; meegaan met
το επος, επους = woord; verhaal; vers
ως επος ειπειν = om zo te zeggen
επτα = zeven
εραω +gen = verliefd zijn op; verlangen naar
ο ερως, ερωτος = liefde; begeerte
εργαζομαι = werken; doen; maken
το εργον = werk; daad
ερημος (+gen) = eenzaam; verlaten; beroofd van; zonder
εριζω = strijden; wedijveren
η ερις, εριδος = twist; strijd; ruzie
ερχομαι = gaan; komen
προσερχομαι = naderen
ερωταω = (iemand iets) vragen
η εσθης, εσθητος = kleed; kleding
εσθιω = eten
εσθλος = goed; edel
εσχατος = uiterst; verst
ο εταιρος = makker; vriend
εικος (estin) = het is passend

σπειρω = zaaien
σπενδω = plengen; een plengoffer brengen
σπενδομαι = een wapenstilstand sluiten
αι απονδαι = wapenstilstand; verdrag
σπευδω = zich haasten; zich beijveren; streven naar
η σπουδή = serieuze inspanning; moeite; haast
σπουδή = haastig; met moeite; met opzet
σπουδαίος = haastig; ijverig; ernstig; belangrijk
το σταδιον = renbaan
στελλω = gereed maken; zenden
στελλομαι = op expeditie gaan; reizen
ο στόλος = expeditie; reis; tocht
η επιστολή = brief
στερισκω = beroven van
(από)στερεω = beroven van; iemand iets onthouden
ο στεφανος = krans
η στήλη = zuil; grafsteen
το στόμα; στόματος = mond; bek
στρατευω/στρατευομαι = een veldtocht ondernemen; optrekken
η στρατεια = veldtocht; expeditie
ο στρατηγός = veldheer; aanvoerder; generaal
η στρατιά = leger
ο στρατιωτης = soldaat
το στρατοπεδον = legerplaats
ο στρατός = leger
στρεφω = draaien; wenden; keren
καταστρεφομαι = aan zich onderwerpen
σύ = jij; u
σος = jouw; uw
σεαυτον/σεαυτην = jezelf
συν/ξυν = met; in gezelschap van; met behulp van
σφαλλω = doen wankelen; op het verkeerde spoor zetten
σφαλλομαι = zich vergissen in
ασφαλης; ασφαλούς = veilig; zeker
σφόδρα = hevig; zeer; erg
σχεδόν = dichtbij; bijna
η σχολή = vrije tijd
σωζω = redden; behouden
ο σωτηρ; σωτηρος = redder
η σωτηρία = redding; behoud
το σώμα; σώματος = lichaam
ταραττω = in beroering brengen; onrustig maken
ταττω = opstellen; ordenen; aanstellen
η ταξις; τάξεως = opstelling; slagorde
ταχυς; ταχεος = snel
θαττων; θαττονος = sneller
ταχιστος = het snelst; zeer snel
το ταχος; ταχους = snelheid
ταχα = weldra; spoedig; misschien
τε = en
τε ... τε = ... en
τε ... και = ... en
τεινω = spannen; strekken
το τείχος; τείχους = muur
ο τοίχος = muur
το τεκμηριον = teken; bewijs
τελευταω = beëindigen; sterven
τοι = let wel
τοινυν = welnu; dus
τολμαω = durven; wagen
η τολμά = durf; brutaliteit; onderneming; waagstuk
το τοξον = boog
ο τόπος = plaats
η τράπεζα = tafel
τραχυς; τραχεος = rotsachtig; ruw
τρεις/τρία; τριων = drie
τρίτος = derde
τρεπω = wenden; keren
τρεπομαι = zich wenden; op de vlucht slaan
επιτρεπω = overlaten; toevertrouwen
ο τρόπος = wijze; manier; aard; karakter
τρέφω = voeden; grootbrengen; onderhouden
τρέχω = rennen
ο δρόμος = wedloop; renbaan
τυγχανω = treffen; krijgen
εντυγχανω = tegenkomen; ontmoeten
ευτυχεω = gelukkig zijn; succes hebben
η ευτυχία = geluk; succes
ευτυχής; ευτυχους = succesvol
η τύχη = toeval; geluk; tegenslag
τυπτω = slaan
ο τυραννος = alleenheerser; tiran
η τελευτη = einde; levenseinde
τελευταίος = laatste
τελεω = voltooien
διατελεω = voltooien; ... voortdurend
το τέλος; τέλους = voltooiing; einde; doel
τέλος = tenslotte
τεμνω = snijden
τετταρες/τετταρα; τετταρων = vier
τέταρτος = vierde
η τέχνη = kunst; vak; vakbekwaamheid; vaardigheid
τιθημι = leggen; plaatsen; maken tot
τικτω = baren; ter wereld brengen; voortbrengen
το τέκνον = kind
τιμαω = eren
η τιμή = eer; waarde; aanzien; ambt
ατιμος = eerloos; veracht
έντιμος = geëerd; eervol
τιμωρεω = helpen; wreken
τιμωρεομαι = zich wreken op; straffen
η τιμωρία = wraak; straf; hulp
τινω = boeten; betalen
τινομαι = doen boeten; zich wreken op; straffen
τις/τι; τίνος; = wie; wat; welke
τι; = wat; welke; waarom; waarvoor
τις/τι; τινος = iemand; iets; sommige(n); enige(n)
τιτρωσκω = verwonden
το τραύμα; τραυματος = wond

Ingezonden op 09-02-2015 - 896x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 10-02-2015.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Logos, deel 1

0 Woordjes 151 - 200 en 527-477 (nog nie af)