Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Vocabulaire 2000 Français
› 24 L'argent, les affaires (B)
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Vocabulaire 2000 Français
24 L'argent, les affaires (B)
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
importeren = importer exporteren = exporter een factuur = une facture een client, klant = un(e) client(e) een clienteel = uen clientèle een filiaal = une filiale een concurrent(e) = un(e) concurrent(e) de concurrentie = la concurrence een inventaris = un inventaire de kassa = la caisse de activa = le actif de passiva = le passif een sponsor = un sponsor een transactie = une transaction de import = l'importation de export = l'exportation commercieel = commercial(e) een contract = un contrat de garantie = la garantie de publiciteit = la publicité een prospectus = un prospectus een budget = un budget een deficit, een tekort = un déficit de handel = le commerce een aankoop = un achat een handelaar(ster) = un(e) commerçant(e) een verkoper = un vendeur een verkoopster = une vendeuse een koper = un acheteur een koopster = une acheteuse een kassier(ster) = un(e) caissier (ière) een handelsmerk = une marque een ontvangstbewijs = un reçu een boekhouder = un(e) comptable een accountant = un expert-comptable de boekhouding = la comptabilité een beheerder, zaakvoerder, gerante = un(e) gérant(e) een verkoop = une vente de index = le index de index = le indice een salaris, wedde = un salaire een premie = une prime een balans = une bilan geruild = échangé in ruil voor = en échange d' een inkomen = un revenu uitgaven = la dépenses geven uit = dépensent geruineerd = ruinés zijn verschuldigd, moeten = doivent schulden = de dettes, la dette op afbetaling, op krediet = à crédit zich te verrijken = s'enrichir contant = comptant, cash verdient = gagne de betaling = le paiement gespaard = épargné spaargeld = économies bezuinigen = économiser zuinig = économique met pensioen = à la retraite pensioen = la pension bronnen van = ressources (f) inkomsten, bestaansmiddelen = rentrées profiteert van = profite de de gepensioneerden = les retraités (m) de winst = le profit winsten = bénéfices is gedaald = a baissé is gestegen = a augmenté een stijging = une augmentation het aanbod = la offre de vraag = la demande vastgesteld = fixés overschrijden = dépasser verzekerd = assurée een verzekering = une assurance omnium-, allrisk- = tous risques gratis = gratuite gratis (bijw) = gratuitement de bevoorrading = le approvisionnement voorraad, provisie = provisions (f) opzij = en réserve het fonds= le fonds fondsen, gelden = le fonds handelsreiziger = voyageur de commerce (m) verplaatsingskosten = frais de déplacement (m) op kosten van = aux frais de verkrijgen = se procurer, obtenir, trouver voordelig = avantageux met verlies = à perte (f) baat uit = exploite een vennoot = un associé verrijkt = enrichi renten = rentes (f) welvaart = prospérité de koopkracht = le pouvoir d'achat hoge = élevé de spaarkas = la caisse d'épargne handelbalans = balance commerciale (f) overschotten = surplus (m)
Ingezonden op 23-02-2015 - 1269x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!