Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Pallas, deel 2

27 T/M 29 Alle Woorden

Jaar 4 (Gymnasium)

η αρετη = voortreffelijkheid; dapperheid; deugd
επειδαν (επειδη αν) + conj. = wanneer
συνιημι = begrijpen
ἳνα + conj. = opdat; om te
ὡς + superlativus = zo...mogelijk
αισχρος = schandelijk; lelijk
ὅσιος = godsdienstig; vroom
ανοσιος = goddeloos
εαν (ει αν) + conj. = als; indien
εκων (εκοντος ), εκουσα, εκον (εκοντος ) = vrijwillig, expres
ὁ διδασκαλος = leraar
επιμελεομαι +gen. = zorgen voor; zich toeleggen op
εμαθον = ik leerde kennen; ik begreep; ik vernam (aor. van μανθανω)
ὁ ποιητης = dichter
αναγκαζω = dwingen; noodzaken
μιμεομαι = nabootsen

το γυμνασιον = sportschool
γυμναζω = oefenen; trainen
γυμναζομαι = (zich) oefenen; trainen
επεαν (επει αν) + conj. = wanneer
νομος = gewoonte; wet
ὑπο +acc. = (naar) onder
ἡ σκια = schaduw; schim (van de dode)
μη +conj. = niet (in hoofdzin bij een verbod); opdat niet; om niet te
ὡς +conj. = opdat; om te
ὅπως +conj. = opdat; om te
ὁ αγων (αγωνος ) = (wed)strijd
το αθλον = (wedstrijd)prijs
χωρεω = gaan; wijken
κοινος = gemeenschappelijk
μαχομαι = strijden; vechten
τρεῖς	 = drie
πορεύομαι = gaan, reizen
ὀρθός = rechtop, juist
ὁ κύκλος = cirkel, kring
ἐπιτίθεμαι	= aanvallen
ἀπορέω = in onzekerheid verkeren, niet weten
ἡ ὕβρις = overmoed, arrogantie
ἔφη = hij zei
ἡ μηχανή = werktuig, (hulp)middel
ὅταν = wanneer
ἀσθενής = zwak
τέμνω = snijden
εἷς = één
ἡ ἐπιθυμία = begeerte, verlangen
ἳημι = zenden; laten gaan {inf. is ἱέναι; aor. is ἧκα}
ἐναντίος +gen. / +dat. = tegen(over); tegengesteld; vijandig
κατέστησα = ik bracht in een toestand; ik stelde aan {aor. van καθίστημι}
παρίημι = binnen laten; +dat. toestaan; overlaten {aor. is παρῆκα}
διαβαίνω = oversteken {aor. is διέβην}
ἡκα = ik zond; ik liet gaan {aor. van ἳημι}
καθίστημι = in een toestand brengen; aanstellen; instellen {aor. is κατέστησα }
καθίσταμαι = overgaan tot; in een toestand geraken; worden {aor. is κατέστην }
ἐτραπόμην = ik wendde me; ik sloeg op de vlucht {aor. van τρέπομαι}
ὤφθην = ik werd gezien {aor. passief bij ὁράω}
τρέπω = wenden; keren {aor. is ἐτραπον}
τρέπομαι = zich wenden; keren; op de vlucht slaan {aor. is ἐτραπόμην}
κατέστην = ik ging over tot; ik geraakte in een toestand; ik werd {aor. van καθίσταμαι }
διέβην = ik stak over {aor. van διαβαίνω}
ἀφίημι = laten gaan; wegsturen; vrijlaten; toestaan {aor. is ἀφῆκα}
ὑψηλός = hoog
ἔτραπον = ik wendde; ik keerde {aor. van τρέπω}
κατασκεύαζω = voorbereiden; gereedmaken; uitrusten
ἡ ὁδός = weg
καθίημι = naar beneden laten vallen {aor. is καθῆκα}
ἐνταῦθα = daar; toen
πεσοῦμαι = vallen {fut. van πίπτω}
ἔρρηξα = ik brak; ik scheurde {aor. van ῥήγνυμι}
ἐλέγχω = aan de kaak stellen (*partic.); onderzoeken; bewijzen (dat)
συλλέγω = verzamelen
ῥήγνυμι = breken; scheuren (transitief) {aor. is ἔρρηξα}
ῥήγνυμαι = breken; scheuren (intransitief)
τὸ ὅπλον = wapen
λοιπός = overig
τὸ λοιπόν = voor het overige; voortaan (bijwoord)
χαλκοῦς = bronzen; van brons
ἔστην = ik ging/bleef staan {aor. van ἵσταμαι}
κατεργάζομαι = bedwingen; doden
ἐπιτίθημι = plaatsen op; opleggen {aor. is ἐπέθηκα}
ἐπιτίθεμαι + dat.= aanvallen
ἵστημι = plaatsen {aor. is ἔστησα}
ἵσταμαι = gaan staan; blijven staan {aor. is ἔστην}
θαυμαστός = bewonderenswaardig
ἡ ἀπάτη = bedrog
ὄπισθεν = van achteren; achter
ἀνίστημι = doen opstaan; verdrijven; opstellen; oprichten {aor. is ἀνέστησα}
ἐργάζομαι = werken; doen; verrichten; bewerken; maken
παρά = +acc. naar (met personen); langs; naast; behalve; in strijd met
ἔστησα = ik plaatste {aor. van ἵστημι}
πως = op de een of andere manier; enigszins
πῶς; = hoe
τὸ τεῖχος (τείχουσ) = muur
καταλαμβάνω = treffen, aantreffen
κατέλαβον = ik trof; ik trof aan
ἡ Πυθία = de Pythia
δουλόω = tot slaaf maken
ἐντεῦθεν = vandaar, daarna; daarvandaan, daarna; daarvandaan, vandaar, daarna
ποιέω τινά τι = iemand iets aandoen
τὸ πεδίον = vlakte
δηλόω = duidelijk maken
ἐδήλωσα = ik maakte duidelijk
λυπέομαι = verdriet hebben
χίλιοι = duizend
το θέατρον = theater
ἀναμιμνῄσκω τινά τι = iemand aan iets herinneren
ἀνέμνησα = ik herinnerde
οἰκεῖος = eigen
φοβέομαι μή +conj./opt.= vrezen dat; bang zijn
(ἀνα)μιμνῄσκομαι = zich herinneren
(ἀν)εμνήσθην = ik herinnerde me; ik herinnerde mij
ὁ Λακεδαιμόνιος = Spartaan
ἔβαλον = ik trof; ik gooide
ἡ ἀρχή = begin, heerschappij
γεραιός = oud; bejaard
ηὗρον = ik vond
ηὑρέθην = ik werd gevonden
ὀλίγος = weinig
τοσοῦτο ... ὅσον = zo groot …, als ; zo veel …, als
ἀνέχομαι = het verdragen om; het verdragen te
ἀνεσχόμην = ik verdroeg het om te
τὸ ὄμμα (ομματοσ) = oog
ἐβλήθην = ik werd gegooid; ik werd getroffen
διατελέω +partic. = iets blijven doen; voortdurend …
τίθημι = plaatsen, maken (tot) (+2 acc.); (neer)leggen; (neer)zetten

Ingezonden op 18-05-2015 - 878x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 19-05-2015.
Waardering 10 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Alle Woorden van de hoofdstukken 27, 28, 29.
Succes met leren :)Laatste update: 19-5-2015 17:35

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Pallas, deel 2

27 T/M 29 Alle Woorden