Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
5D ‹3 trimpie
› 2 Frans: Voc Semester II
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
5D ‹3 trimpie
2 Frans: Voc Semester II
Jaar 5 (aso)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Een winkel = Un magasin Een kruidenierswinkel = Une épicerie De slagerij = La boucherie De bakkerij = La boulangerie Het café = le café Het restaurant = Le restaurant Een hotel = Un hôtel Het theater = Le théâtre De bank = La banque De post = La poste Het station = La gare De supermarkt = Le supermarché Een winkelcentrum = Le centre commercial De bibliotheek = La librairie Een klerenwinkel = Le magasin de vêtements De etalage, uitstalraam = La vitrine Een kraampje = Un étal De rijweg = La chaussée De rijstrook = La voie Het verkeerslicht = Le feu de signalisation Het verkeersbord = Le panneau indicateur Het voetpad = Le trottoir Het zebrapad = Le passage pour piétons Het fietspad = La piste cyclable Het kruispunt = Le carrefour Een uithangbord = Un panneau publicitaire een neon-licht = Une enseigne au néon De fietser = Le cycliste De voetganger = Le piéton De stoeprand = La bordure du trottoir Een verkeersdrempel = Le ralentisseur de vitesse De afsluiting = La clôture De riool = Un égout De straatstenen = Le pavé De fiets = Le vélo het wiel = La roue De band = Le pneu Het stuur = Le guidon De handvat = La poignée De rem = Le frein De bel = Le timbre avertisseur Het zadel = La selle Het frame = Le cadre De pedaal = De pedaal Het fietsvork = La fourche Het fietslicht = Le phare Het achterlicht = Le feu arrière De reflector = Le cataphote De kabel = Le câble De dynamo = Le dynamo De ketting = La chaîne De fietspomp = La pompe à air Het fietsslot = Un antivol De bagagedrager = Le porte-baggages De fietstas = la sacoche de cycliste De naaf = Le moyeu De spaak = Le rayon De velg = La jante Het ventiel = La valve De remblokjes = Le patin de frein De versnelling = Le dérailleur Het spatbord = Le garde-boue Een mannenfiets = La bicyclette d’homme Een vrouwenfiets = La bicyclette de femme Een kinderfiets = La byciclette d’enfants Een fietscomputer = Un ordinateur pour vélos Een kinderstoeltje = Le siège vélo pour enfants De fietsstaander = Le repose-pied De fietshelm = Le casque de vélo De auto = La voiture Het wiel = La roue De deur = La portière Het dak = Le toit De motor = Le moteur De motorkap = Le capot De bumper = Le pare-chocs Het koffer = Le coffre De nummerplaat = La plaque d’immatriculation De voorruit = Le pare-brise De ruitenwisser = Le balai d’essuie-glace De ruitensproeier = Le lave-glace Het achterraam = Le vitre-arrière Het licht = Le phare Het mistlicht = Le phare antibrouillard Het stoplicht = Le feu de stop De richtingsaanwijzer = Le clignotant De achteruitkijkspiegel = le rétroviseur De zijspiegel = Le rétroviseur extérieur De deurklink = La poignée de porte Het slot = La serrure Het schuifdak = Le toit ouvrant Het bagagerek = Le porte-bagages De benzinedop = Le bouchon de remplissage De uitlaat = Le tuyau d’échappement De trekhaak = Le crochet De wieldop = Un enjoliveur Een antenne = Une antenne Het reservewiel = La roue de secours De krik = Le cric De gevarendriehoek = Le triangle de signalisation De EHBO-kit = La boîte à pansement De jeep, 4X4 = La voiture tout terrain De bestelwagen = La fourgonnette De vrachtwagen = Le camion De aanhangwagen = La remorque Benzine = L’essence (m) Diesel = Le gazole de weg = La route De baan = La voie Het voetpad = Le passage pour piétons De verkeerslichten = Le feu de signalisation Het knipperlicht = Le feu clignotant Het verkeersbord = Le panneau de signalisation Een autoweg = Une autoroute Een auto = La voiture Een bus = Le bus De moto = La moto De motorrijder = Le cyclomoteur Het rondpunt = Le rond-point De verkeersdrempel = Le ralentisseur de vitesse De parking = Le parking De parkeermeter = Le parcmètre Het parkeerticket = Le billet de parking/stationnement De parkeerschijf = Le disque de stationnement De overtreding = La contravention Een politieagent = Un agent de police Een pechstrook = La bande d’arrêt d’urgence De helling = La bretelle De uitgang = La sortie Het viaduct = Le viaduc De tunnel = Le tunnel De botsing = La collision Het rijbewijs = Le permis De garage = Le garage De garagist = Le garagiste Het benzinestation = Le station-service De benzinepomp = La pompe à essence De tankstationman = Le pompiste De wegenwacht = Une assistance routière De takelwagen = La voiture de dépannage De 4X4 = La voiture tout terrain De sportauto = La voiture de sport Een stationwagen = Le break De monovolume = Le monovolume De cabrio = Le cabriolet De coupeauto = Le coupé De limousine = La limousine De heftruck = Le chariot d’élévateur Een oplegger = Le/la semi-remorque De karavan = La caravane Geld = Des clopes/les flics Sigaretten = Des clopes Geld = Pognon Euros = Balles Vragen = Taper Problemen = Des emmerdes De auto = La bagnole De fiets = La bécane Laat me gerust = Fous-moi la paix Een biertje = Une chope Eten = Bouffer De cinema = Une cinoche De discotheek = La boîte De kerel = Le mec Degoutant = Dégueulasse Een meisje = Une nana Ik ben heel moe = Je suis crevé Ik ga slapen = Je me casse Rester = + à Débarrasser = + de Donner = + à Sembler = + de Hésiter = + à Commettre = + à Menacer = + de Courant = + à Ordonner = + à Se plaire = + de Pousser = + à Refuser = + de Soupçonner = + / Tenir = + à Volant = + à een vermogen = Une puissance Een rechtbank = Un tribunal Veroordelen = Condemner Verraden, aangeven = Dénoncer Inhalen, voorbijsteken = Doubler (zich) storten (op) = (se) précipiter (sur) Een bijnaam geven = Surnommer In vliegende vaart = À toute allure Meerijden = Passage de voiture De doden = Les décès Vakantiedagen = Des jours fériés Vrachtwagens = Poids lourds Kwetsbaar = Vulnérable In het centrum = Milieu urbain Redenen = Des facteurs Menselijk = Humain Een schatting = Une estimation Telefoneren achter het stuur = Téléphoner au Volant Slaperigheid = Le somnolence Een verzekering = Une assurance Rijbewijs met punten = Le permis à points Een rijbewijshouder = Un titulaire Voorlopig rijbewijs = Un permis probatoire Een overtreding = Une infraction Een puntenverlies = Un retrait de points Een ongeldig rijbewijs = Un permis invalidé De verkeersveiligheid = La sécurité routière Een termijn = Un délai Een leerlingchauffeur = Un élève conducteur Een vergezel = Un accompagnement Een alcoholpercentage = Un taux d’alcoolémie De maximum toegelaten snelheid = La vitesse maximale autorisée Een duidelijke staat van dronkenschap = Un état d’ivresse manifeste Het voorbijsteken = Le dépassement De alcoholtest = Le dépistaged’alcoolémie Een vluchtmisdrijf = Un délit de fuite(causer un accident et n’attendre pas) Een nummerplaat = Une plaque d’immatriculation De drugs = Les stupéfiants Een kruispunt = Une intersection Het verplicht stoppen = L’arrêt imposé De voorrang = La priorité Een verkeersbord = Un panneau De mist = Le brouillard De autolampen = L’éclairage (m) (le feu de votre voiture) Het achteruit rijden = Une marche arrière (rouler en arrière) Een volledige omkeer maken = Faire demi-tour (retourner complètement) de verboden richting = Le sens interdit Een ononderbroken lijn = Une ligne continue/pleine Het parkeren = Le stationnement De helm = le casque De veiligheidsgordel = La ceinture de sécurité Een flitser = Un détecteur de radar Verslijten = User Zegenen = Bénir Botsen/raken = Heurter De huur = La location Het kleingeld = La monnaie Appartementsgebouw = Un immeuble Een aanbod = Une offre Een offer = Un sacrifice Slepen = Traîner Trainen = S’entraîner Een bol = Une sphère De sfeer = La ambiance Een (criminele) bende = Une bande Een band = Une rélation Een drugstrip = Un trip Een trip, reis = Une excursion Zeldzaam = Rare Raar = Bizarre CD = Un disque compact Computer = Un ordinateur De cruise = La croisière Doping = Le dopage Een drug = Une drogue Fast-food = La restauration rapide Fitness = La remise en forme Flat = Un appartement Flirter = Fleureter Hardware = Le matériel High fi = La haute fidélité Een hit = Un tube De living = La salle de séjour OK = D’accord Overheadprojector = Un rétroprojecteur Parttime = À temps partiel Een fuif = Une boum Een printer = Une imprimante De shampoo = Le shampooing De show-business = L’industrie du spectacle Software = Le logiciel Sponsoring = Le parrainage Een sticker = Un autocollant Up-to-date = À jour Een crimineel = Un criminel Een tandarts = Un dentiste Een woordenboek = Un dictionnaire Een taal = Une langue Een trouw = Un mariage Een koppel = Un paire Een persoonlijkheid = Une personnalité Een maag = Un estomac Een tekst = Une texte Een adres = Une adresse Een volwassene = Un adulte Een voorbeeld = Un exemple Een oefening = Un excercice Een appetijt = appétit Magie = Magique De energie = L’énergie (f.) het optimisme = Le optimisme Het verkeer = Le trafic Trouwen = Se marier Traditioneel = Traditionnel Een les = Une leçon Contant = AU comptant De literatuur = La littérature Een avontuur = Une aventure Een etappe = Une étape Een personage = Un personnage (une personne) Een skelet = Un squelette Het comfort = Le confort Het gas = Le gaz Transparant = Transparent Mayonaise = Mayonnaise Applaudisseren = Applaudir Een applaus = Un applaudissement Een componist = Un compositeur Conservatief = Un conservateur (-trice) Een consumptie = La consommation Defect = En panne Discussiëren = Discuter Een exporteur = Un exporteur Financieel = Financier (-ière) Garanderen = Garantir Importeur = Importateur Producent = Producteur Produceren = Produir Rendabel = Rentable Secretaresse = Sécretaire (m./f.) Een buurtbewoner = Un riverain Een vereniging = une amicale Een omvang = Une ampleur Een inbreuk op = Une attiente à Het abc = Le b.a.-ba Het vrijwilligerswerk = Le bénévolat Een overschrijvingsformulier = Un bulletin de versement De liefdadigheid = La charité Een fondsenwerver = Un collecteur de fonds Een schenker = Un donateur Een uitgeslotene = Un exclu Een adressenbestand = Un fichier d’adresses De vrijgevigheid = La générosité Een bewerking = Une manipulation Een bedrag = Un monant Een humanitair werk = Une oevre humanitaire Een campagne = Une opération De buitenkant = La périphérie Een brief(omslag) = Un pli postal Een uitstraling = Un rayonnement Een netto-inkomen = Un revenu net Bemiddeld, welgesteld = Aisé(e) Vergezeld van = Assorti(e) de Samenhangend = Cohérent(e) Duur = Coûteux (-euse) Geschoold = Cultivé(e) Ongewoon = Insolite Bereikbaar = Joignable Meervoudig = Multiple Stuiten op = Buter sur Voortvloeien uit = Émaner de Leveren = Fournir In het werk stellen = Mettre en oeuvre Iemand iets verwijten = Reprocher quelque chose à quelqu’un Zich houden aan = S’en tenir à Peilen = Scruter Geld storten = Verser de l’argent Van nu af = Dorénavant Hoofdzakelijk = Majoritairement Bijgelovig = Par conséquent Op het eerste gezicht = Au premier coup d’œil Bier mijden = Bouder les bières Een contract sluiten = Conclure un contrat Rekening houden met = Prendre en compte De humanitaire hulp = L’aide humanitaire Een selectiecriterium = Un critère de sélection Het mecenaat = Le mécénat Een mythe = Un mythe Een profiel = Un profil Afgevaardigd = Délégué(e) Deprimerend = Déprimant(e) Intervenir = Tussen komen Le secourisme = Eerste hulp Dresser l’inventaire = De voorraad opmaken Un bénévole = Vrijwilliger Attraper le virus = Veel zin hebben La garde = De wacht « on décale » = zijn weg Bouler la ceinture = Gordel vastmaken Avaler les étages = Zo snel mogelijk naar boven Avaler des comprimés = Pilletje nemen Donner l’alerte = alarm slaan S’octroyer une pause = Zich een pauze toekennen Avoir les crocs = Honger hebben Convoquer = Bijeenroepen Le courant passe entre 2pers. = Het klikt goed Consacrer du temps à qqch. = tijd besteden aan iets Côtoyer du monde = Contact hebben Engloutir le cake er le jus = Smullen schranzen Etre survolté(e) = Opgewonden zijn Een vrijwilliger = Un bénévole Een blauwhelm = Un Casque bleu Een wachtdienst = Une garde Een motorisch gehandicapte = Un handicapé moteur Een pistespel = Un jeu de piste Een rusthuis = Une maison de retraite Een kind = Un môme Een NGO = Une O.N.G. De polsslag = Le pouls Een voor te dragen tekst = Une récitation De ziekenwagen = Le SAMU De EHBO = Le secourisme De bloeddruk = La tension Een EHBO-tas = Une trousse de première urgence Een spoedgeval = Une urgence Slechtziend = Malvoyant(e) Toevertrouwen = Confier Bijeenroepen = Convoquer Omgaan met anderen = Côtoyer du monde Uitdagen = défier Indruk maken op = Impressioner Zijn geluk beproeven = Tenter sa chance Zich engageren = S’engager Voetbal = le football Basketbal = Le basketball Volleybal = Le volleyball Handbal = Le handball Tennis = Le tennis Pingpong = Le tennis à table Badminton = Le badminton Squash = Le squash Koersen = Le cyclisme Atletiek = L’atlétisme Turnen = La gymnastique Zwemmen = La natation Wandelen = La marche Fitness = le fitness Dansen = La danse Judo = Le judo Karaté = La karaté Rolschaatsen = La patinage à roulette Schaatsen = La patinage de vitesse Kunstschaatsen = La patinage artistique skiën = Le ski Windsurfen = La planche à voile Zeilen = La voile Waterski = Ski nautique Roeien = Le aviron Kayakken = Le kayak Duiken = La plongée Waterpolo = Le waterpolo Paardrijden = L’équitation Motorijden = Le motocyclisme Korfbal = Le korfball Baseball = Le baseball Rubgy = Le rugby Hockey = Le hockey Ijshockey = Le hockey sur glace Golf = Le golf Klimmen = L’alpinisme (m) Boxen = La boxe Gewichtheffen = La haltérophile Gevecht = La lute Schermen = L’escrine (f) Boogschieten = Le tire à l’arc Zweefvliegen = L’aviation sportive (f) het vliegen = la vol à voile Vissen = La pêche Poolen = Le billard Bowlen = Le bowling Een beoefenaar = Un adepte Een speelterrein = Une aire de jeu Een helling = Une déclinaison Een defect = Une défaillance Een verplettering = Un écrasement Een klif = Une falaise Een investeerder = Un investisseur Een beoordeling = Un jugement Een rukwind = Une rafale Verslaafd = Accro Enorm, mateloos = Démesuré(e) Zichzelf overtreffen = Se dépasser In de war geraken = S’emmêler Vermelden = Évoquer Grenzen aan = Frôler Voortkomen uit = Provenir de Winnen = Remporter Dicht bij = Au ras de Aan iemands willekeur overgeleverd zijn = Être à la merci de Met open armen omhelzen = Eteindre à pleins bras Koude rillingen bezorgen = Faire froid dans le dos Een uitdaging = Un défi Een stap, poging = Une démarche Het enthousiasme = L’engouement (m) Een raadsel = Une énigme Een aanwijzing = Un indice Een loting = Un tirage au sort Een ruil = Un troc Aanlokkelijk = Alléchant(e) Vermoeiend = Ereintant(e) Vruchtbaar = Fertile Voortgekomen uit = Issu(e) de Besmetten = Contaminer Onderdompelen = Immerger Ter hoogte van = D’ores et déjà Ocharme = Peuchère Per slot van rekening = Au bout du compte Het gemak = L’aisance (f) De vrees = La crainte De onhandigheid = La gaucherie Een hatelijke opmerking = Une méchanceté Een valstrik = Un piège De scherts = La raillerie Een drempel = Un seuil De eigenaardigheid = La singularité De opluchting = Le soulagement Hakkelen = Bafouiller De boel op stelten zetten = Chahuter Verachten, neerkijken op = Dédaigner Vrezen = Redouter Kalmeren = Tranquilliser Met tegenzin = De mauvaise grâce Tevergeefs = En vain Een lening verstrekken = Consentir un prêt Een eind aanmaken = Couper court à qqch In staat zijn om = Etre en mesure de Zonder = Etre privé de qqch Niet weten waar men aan toe is = Ne pas savoir sur quel pied danser Doorhebben = Percer à jour De afstand = Le recul Lief/schattig = Câlin(e) Zich opstapelen = S’accumuler Instemmen = Acquiescer Uitkaffen = Engueuler Overweldigen = Envahir Geen barst geven om = Se foutre de Storen = Perturber Scherp antwoorden = Rétorquer Opzettelijk missen = Sécher Afbakenen = Tracer Voortaan = Désormais Wederzijds = Mutuellement Blijk geven van = Faire preuve de In vraag stellen = Remettre en cause Uit de hand lopen = Tourner court Het verlengen = L’allongement (m) Het gezamelijk huren van een woning = La colocation De afhankelijkheid = La dépendance Een moeilijkheid = Un pépin De steun = Le soutien Vroegrijp = Précoce Werken = Bosser Opbergen = Caser Vallen, afnemen = chuter Blokkeren = Se coincer Drenken = Tremper Niemand verantwoording schuldig zijn = N’avoir aucun compte à rendre
Ingezonden op 02-06-2015 - 1663x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Credits to Charles.
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!