Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Verpleegkunde HSL
› 3 sociologie
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Verpleegkunde HSL
3 sociologie
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
beheersfunctie van sociologie = bijdrage die sociologie levert aan het bestuur en beleid van de samenleving ideologiefunctie van sociologie = bijdrage die sociologie levert door het zichtbaar maken van bestaande verhoudingen tussen menselijke betrekkingen in de samenleving macht = het vermogen om iets aan de samenleving te veranderen elementen van macht = het vermogen om doelstellingen te formuleren, het vermogen om daarvoor middelen te gebruiken, het vermogen om invloed uit te oefenen ordenende functie van sociologie = bijdrage die sociologie levert door de wereld overzichtelijk en begrijpelijk te maken functies van sociologie = beheersfunctie, ideologiefunctie, ordenende functie sociologie = wetenschap die zich toelegt op het verklaren van gedrag van individuen en groepen van mensen vanuit de maatschappelijke invloeden die ze ondergaan doel = denkbeeldige toekomstige situatie die door mensen wordt nagestreefd gedrag = iedere vorm van menselijk handelen in een sociale context instanties = organisaties die de instituties uitdragen in de samenleving, organisaties die de bevoegdheid hebben belangrijke maatschappelijke functies uit te voeren institutie = gestandaardiseerd patroon van denken en doen in bepaalde situaties institutionaliseren = het proces waarbij nieuwe vormen van denken en doen een gestandaardiseerd patroon krijgen internalisering = het proces waarbij mensen zich verwacht gedrag eigen maken, zodat ze het zonder nadenken en automatisch doen nature = verwijst naar gedrag met genetische of biologische oorsprong nurture = verwijst naar de invloed normen = concrete gedragsregels die aangeven wat verwacht wordt in een bepaalde situatie rationale keuzetheorie = sociologische benadering waarin gedrag van mensen wordt gezien als een zakelijke of verstandelijke afweging van kosten en baten reïficatie = verschijnsel dat sociologische begrippen worden gezien als dingen die op zichzelf staan en zelfstandig sturing geven aan menselijk gedrag rol = samenstelling van normen en verwachtingen met betrekking tot het gedrag en de positie van iemand anders roldrager = individu dat een rol vervult die hoort bij een maatschappelijke positie rollenconflict = situatie die ontstaat als de eisen en verwachtingen aan een roldrager zo uiteenlopen dat ze moeilijk te combineren zijn Soorten rollenconflict = intern en extern intern rollenconflict = een sociale positie die moeilijk te combineren is met verschillende verwachtingen die aan iemand gesteld worden extern rollenconflict = iemand kan als gevolg van de verschillende posities die hij tegelijkertijd inneemt de verschillende verwachtingen die aan hem gesteld worden moeilijk combineren Sociale controle = het geheel van reacties om de waarden en normen te handhaven soorten sociale controle = positieve en negatieve sancties positieve sancties = beloning of goedkeuring, ondersteuning of instemming negatieve sancties = sprake wanneer het gaat om straffen der afkeuring waarden = met andere gedeelde voorstelling over wat juist en goed is en daardoor nastrevenswaardig aspecten van waarden = zeg en doe gedrag zeg-gedrag = hoe er over iets gepraat word doe-gedrag = wat er gedaan word acculturatie = een proces waarbij we een vreemd cultuur of elementen daarvan overnemen nadat we reeds gevormd zijn in een eigen cultuur civilisatieproces = het proces waarbij de gedragsregels in de westerse samenleving in de loop der eeuwen steeds verfijnder en gevarieerder werden contracultuur = een subcultuur die gekenmerkt wordt door het zich afzetten tegen de dominante of heersende cultuur cultuur = het geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen dat mensen als lid van een samenleving overdragen en verwerven door middel van leerprocessen cultuur relativisme = de visie waarin culturen als gelijkwaardig worden gezien, waarbij andere culturen worden gerespecteerd en de ruimte krijgen discriminatie = het ongelijk behandelen van leven van een groepering op basis van een criterium dat voor de gegeven situatie niet relevant is enculturatie = het socialisatie proces van het eigen maken van de cultuur van de samenleving waarin je opgroeit gender = de wijze waarop mannelijkheid en vrouwelijkheid cultureel worden ingevuld identiteit = het gevoel van verbondenheid dat iemand heeft met een collectiviteit waartoe die persoon zichzelf rekent informalisering = het proces waarbij mensen steeds soepeler met regels omgaan racisme = een samenhangend stelsel van negatief gewaardeerde ideeën over een ander ras of over andere groepen rassen referentiegroep = de groep waaraan iemand zich spiegelt om daaraan de houding en het gedrag te ontlenen sekse = het refereren aan het lichamelijk verschil tussen man en vrouw en daarmee samenhangend rolgedrag standenmaatschappij = de wijze waarop sociale groepen in het feodale tijdperk zich onderling verhielden en waarin vooral afkomst bepalend was voor de groep waartoe je behoorden groepen standenmaatschappij = adel, boeren, geestelijkheid en burgers stereotype = een sterk veralgemeniseerd en versimpeld beeld van een groep of leden van een groep subcultuur = een cultuur die uitmaakt van een dominante cultuur, maar daarop bepaalde punten afwijkt vooroordeel = het koppelen van een waardering aan het stereotype beeld van een groep zapcultuur = een omschrijving van het verschijnsel dat voor ieder individu een grote variëteit aan informatie en communicatie mogelijkheden openstaan blaming the victim = een gedragsvorm waarbij anderen de houding van de 'slachtoffers' van een situatie zelf als de oorzaak van hun probleem zien definitie van de situatie = de begripsvorm of benadering waarmee iemand betekenis geeft aan een situatie empowerment = de aanpak waarbij wordt geprobeerd het zelfvertrouwen en mensen te vergroten escapisme = een ritueel dat of benadering van de werkelijkheid die de onaangename realiteit bedekt en zo een tijdelijk mentale lucht uit de werkelijkheid mogelijk maakt ideologie = het geheel van ideeën waarmee het streven van een groep wordt gerechtvaardigd. interactie = de wisselwerking van handelingen, te beschouwen als symbolen en tekens, waarmee individuen en of groepen elkaar beïnvloeden manifeste verklaring = de verklaring zelf geven voor wat ze doen of wat er gebeurd mystificatie = een aanpak of opvatting die mensen laat geloven dat een situatie onvermijdelijk is, van god gegeven, het is zo als het is populisme = staat voor een ideologische benadering waarin het volk centraal gesteld wordt ritualisering = een verschijnsel waarbij regelmatig en voorspelbare gedragspatronen ontstaan, zonder dat de betrokkenen zich nog bewust zijn van de oorsprong van dit gedrag of daarover nog hoeven na te denken self defeating prophecy = de zichzelf vernietigende voorspelling, waarbij juist omdat mensen zich gedragen naar de verwachtingen die horen bij de definitie van de situatie self fulfilling prophecy = een voorspelling die zich zelf doet uitkomen slachtoffer denken = een opvatting in de werkelijkheid waarbij de eigen situatie gezien wordt als iets waartegenover je machteloos staat sociaal bewustzijn = de opvatting van de werkelijkheid van iemand over hoe de samenleving in elkaar zit en wat de eigen plaats daarin is socialisme = een ideologie die ontstond als reactie op het liberalisme en het kapitalisme en die de nieuwe opkomende klasse van de loonarbeiders vertegenwoordigde stigmatisering/etikettering = een situatie die zich voordoet als het gedrag van mensen gestuurd wordt door verwachtingen en reacties van andere en deze verwachtingen dat het onkoombaar naar gaat gedragen symbolische interactionisme = de sociologische benadering waarin het gedrag van mensen vooral wordt geklaard vanuit de uitwisseling van tekens, de interpretatie daarvan en de wijze waarop daarop wordt gereageerd zondebok = de projectie op een ander waarbij een groep ongefundeerd tot oorzaken van maatschappelijke problemen wordt gemaakt complottheorie = bevat beweringen die ingaan tegen algemeen geaccepteerde, officiële, wetenschappelijk of voor de hand liggende verklaringen disfunctie = aspecten van een systeem die nadelig zijn voor het functioneren van het systeem als geheel functionalisme = een sociologische benadering waarbij de samenleving wordt gezien als een zeer groot sociaal systeem met onderdelen die bijdragen aan het voortbestaan van het geheel gedifferentieerde samenleving = een samenleving waarin een grote diversiteit aan specifieke instanties en organisaties is ontstaan om de diverse behoefte in de samenleving te vervullen groepering = een verzameling van mensen die te onderscheiden is van andere mensen soorten groeperingen = groep, collectiviteit, sociale categorie groep = een overzichtelijke groepering waarvan de leden regelmatig, veelvuldig en intensieve interactie met elkaar hebben collectiviteit = een grote groepering waarvan de leden wel op basis van gemeenschappelijke waarden hebben, maar geen directe interactie en communicatie met elkaar onderhouden sociale categorie = een groepering mensen die alleen een bepaalde eigenschap gemeen hebben netwerk = het geheel van relaties tussen verschillende posities die leiden tot een sociale structuur rolverwachting = het samenstel van normen en verwachtingen met betrekking tot het gedrag horend bij een positie sociale structuur = het geheel van posities en groeperingen en de relatief duurzame relaties die deze posities en groeperingen onderling bevinden status = de waardering die gekoppeld is aan een positie systeemtheorie = de sociologische benadering waarin het idee centraal staat dat het geheel, het sociale systeem, bepalend is voor wat er zich binnen dat systeem afspeelt agisme = een vorm van discriminatie waarbij onterecht onderscheidt wordt gemaakt tussen mensen op grond van leeftijdscriteria allochtonen = benaming voor dat deel van de Nederlands bevolking die als arbeider migranten uit het mediterrane gebied zijn gekomen arisotractie = de benaming van een kleine groepering, de hogere standen egalitarisme = de ideologie waarin de nadruk wordt gelegd op gelijkheid tussen individuen, klassen en standen klassen = verwijst naar de sociale categorieën die door het kapitalisme zijn ontstaan klassentegenstelling = een marxistische benadering van sociale ongelijkheid meritocratie = de benaming van een samenleving waarin men een sociale positie verwerft op basis van de inzet van eigen talenten, intellegentie en opleiding onderklasse = een begrip dat verwijst naar een sociale laag in de samenleving open maatschappij = een samenleving die gebaseerd is op het principe dat iedereen die het wil en de capaciteiten heeft een goede positie kan verwerven proletarische revolutie = de marxistische voorspelling dat de arbeidersklasse zelf een einde zou maken aan haar uitbuiting sociale mobiliteit = de sociale positie die iemand inneemt ten opzicht van zijn ouders verticale sociale mobiliteit = bij stijging of daling horizontale sociale mobiliteit = het veranderen van het soort werk zonder dat er sprake hoeft t zijn van stijging of daling sociale ongelijkheid = het onderscheiden van groeperingen mensen die ten opzichte van elkaar een andere sociale positie innemen sociale posities = een plaats in de samenleving die door iemand wordt ingenomen als gevolg van groeperingen working poor = benaming voor een groep mensen die wel werk hebben maar tocht niet in slagen boven de armoedegrens uit te komen functioneel analfabeten = hiermee wordt een groep mensen aangeduid die wel enige scholing hebben gehad maar die niet voldoende kunnen lezen of schrijven om zich staande te houden in de maatschappij primaire milieu effect = de directe invloed die de sociale achtergrond van de kinderen heeft op hun schoolprestaties secundaire milieu effect = de invloed die de sociale achtergrond iemand heeft op dienst verwachtingen en keuzes op latere leeftijd voor het vervolgonderwijs sociale rechtvaardigheid = een thema dat verwijst naar de evenwichtige verdeling van rechten en plichten die zijn verbonden aan posities in de samenleving
Ingezonden op 20-06-2015 - 1976x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!