Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Verpleegkunde HSL
› 3 stampen voor mb tentamen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Verpleegkunde HSL
3 stampen voor mb tentamen
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
periost = beenvlies osteocyten = botcellen lacunn = groepen osteocyten lamellen = laagje gecalcificeerde botmatrix canaliculi = verbindende kanalen tussen lamellen soorten beenweefsel = compact en spongieus compact beenweefsel, functionele eenheid = systeem van havers of osteon osteon/systeem van havers = functionele eenheid van compact beenweefsel kanaal van havers = bevat bloedvaten volkmannkanalen = verbindingskanalen endost = bekleden van de beenmergholte os parietale = wandbeen os occipitale = achterhoofdsbeen os temporale = slaapbeenderen os frontale = voorhoofdsbeen os zygomaticus = jukbeen maxilla = bovenkaakbeen mandibula = onderkaakbeen columna vertebralis = wervelkolom os sacrum = heiligbeen os coccygis = staartbeen costae = ribben sternum = borstbeen scapula = schouderblad clavicula = sleutelbeen humerus = opperarmbeen articulatio cubiti = elleboog ulna = ellepijp radius = spaakbeen pelvis = bekken os coxae = heupbeen os ileum = darmbeen os ischii = zitbeen os pubis = schaambeen articulatio coxae = heup femur = dijbeen articulatio genus = knie tibia = scheenbeen fibula = kuitbeen patella = knieschijf epimysium = omgeeft de spier als geheel perimysium = omgeeft de spierbundels endomysium = omgeeft de spiercellen sacrolemma = celmembraan van spiercellen t-tubuli = netwerk van smalle buisjes spongieus bot = netwerk van trabeculae trabeculae = botbalkjes soorten beenderen (4) = pijpbeenderen, platte beenderen, korte beenderen, onregelmatige beenderen pijpbeenderen bestaan uit = diafyse en epifysen diafyse = schacht epifyse = uiteinden osteoclasten = afbrekers, lossen matrix op osteoblasten = bouwers, zetten calcium af soorten verbening (3) = intramembraneuze botvorming, enchondrale verbening, appositionele groei beenkern = plek eerste verbening intramembraneuze botvorming = bij een embryo, in bladen en vliezen enchondrale verbening = met een kraakbeenmodel appositionele groei = dikker, steviger, zwaarder worden botten calcitriol = bevorderd opname calcium en fosfaat myelogene callus = netwerk van spongieus bot dat de binnenste botranden van een botbreuk verbind periostale callus = netwerk van kraakbeen en beenweefsel dat de buitenste botranden van een botbreuk verbind soorten botverbindingen (3) = synartrosen, amfiartrosen, diartrosen synartrosen = onbeweeglijke botten junctura fibrosa = synartrosen amfiartrosen = enigszins beweeglijk junctura cartilaginae = amfiartrosen diartrosen = synoviale gewrichten synovia = gewrichtsvloeistof flexie = buigen extensie = strekken buigen = flexie strekken = extensie abductie = van de mediaanlijn af in frontaal vlak van de mediaanlijn af in frontaal vlak = abductie adductie = naar de mediaanlijn toe in frontaal vlak naar de mediaanlijn toe in frontaal vlak = adductie circumductie = rond rotatie = draaien rond de lengteas van het lichaam draaien ronde de lengte as van het lichaam = rotatie rond (beweging) = circumductie inversie = draaiende beweging voet waarbij voetzool naar binnen wordt gedraaid draaiende beweging voet waarbij voetzool naar binnen wordt gedraaid = inversie eversie = draaiende beweging voet waarbij voetzool naar buiten wordt gedraaid draaiende beweging voet waarbij voetzool naar buiten wordt gedraaid = eversie dorsiflexie = buiging enkelgewricht en beweging voet omhoog buiging enkelgewricht en beweging voet omhoog = dorsiflexie plantaire flexie = strekken enkel gewricht en beweging voet omhoog strekken enkel gewricht en beweging voet omhoog = plantaire flexie oppositie = beweging duim richting handpalm of vingertoppen beweging duim richting handpalm of vingertoppen = oppositie protractie = deel van het lichaam in horizontaal vlak naar voren bewegen deel van het lichaam in horizontaal vlak naar voren bewegen = protractie retractie = deel van het lichaam in horizontaal vlak naar achteren bewegen deel van het lichaam in horizontaal vlak naar achteren bewegen = retractie elevatie = structuur omhoog bewegen structuur omhoog bewegen = elevatie depressie = structuur omlaag bewegen structuur omlaag bewegen = depressie sacroplasmatisch reticulum = buisvormig netwerk om de spiervezels heen kruisbrug = verbinding tussen dikke en dunne filamenten motorische eindplaatje = gedeelte van het membraan dat receptoren bevat dikke filamenten = myosine dunne filamenten = actine spiertonus = rustspanning van de spier atrofie = afbraak van spieren die minder actief zijn aponeurose = pees m. occipitofrontalis bestaat uit = m. frontalis, m. occipitalis functie m. frontalis = omhoog trekken wenkbrauwen, rimpelen voorhoofd functie m. occipitalis = spannen en terugtrekken hoofdhuid functie m. orbicularis oculi = sluit oog functie m. temporalis = omhoog bewegen mandibula functie m. masseter = omhoog bewegen mandibula functie m sternocleidomastoideus = samen buigen nek, afzonderlijk buigen hoofd naar schouder functie m. rectus abdominis = omhoog trekken ribben, buigen wervelkolom functie m. obliquus externus abdominis = drukt buikinhoud naar binnen, omhoog trekken ribben, zijwaarts bewegen wervelkolom functie m. olbiquus internus abdominis = drukt buikinhoud naar binnen, omhoog trekken ribben, zijwaarts bewegen wervelkolom functie m. transversus abdominis = drukt buikinhoud naar binnen functie m. pectoralis major = flexie, adductie en mediale rotatie schouder functie m. erector spinae = bewegen wervelkolom, ribben, hoofd functie m. trapezius = bewegen scapula, clavicula, nek functie m. latissimus dorsi = extensie, adductie en mediale rotatie wervelkolom functie m. bulbocavernosus, man = drukt basis in en verstevigt penis, uitdrijving urine of zaadvocht functie m. bulbocavernosus, vrouw = drukt clitoris in en verstevigt deze, vernauwt vaginale opening functie m. ischiocavernosus = drukt penis of clitoris samen en verstevigt deze functie m. transversus perineus = stabiliseert centrale pees van perineum functie externe anale sphincter = sluiten anale opening functie m. levator ani = spannen bekkenbodem, ondersteunen bekkenorganen, buigt os coccygis, bewegen anus urogenitale diafragma bestaat uit = externe urethrale sphincter, diepe m. transversus perineus functie externe urethrale sphincter, man = sluit urethra, drukt prostaat en cowperklieren samen functie externe urethrale sphincter, vrouw = sluit urethra, drukt vagina en grotere vestibulaire klieren samen functie m. deltoideus = abductie schouder functie m. biceps brachii = flexie schouder en supinatie elleboog functie m. triceps brachii = extensie elleboog functie m. gluteus maximus = extensie en laterale rotatie heup functie m. biceps femoris = flexie knie, flexie en laterale rotatie heup functie m. semimembranosus = flexie knie, flexie en laterale rotatie heup functie m. semitendinosus = flexie knie, flexie en laterale rotatie heup functie m. rectus femoris = extensie knie, flexie heup functie m. vastus lateralis = extensie knie functie m. vastus mediales = extensie knie functie m. vastus intermedius = extensie knie functie m. soleus = flexie voetzool bij enkel, adductie voet functie m. gastrocnemius = flexie voetzool, inversie en adductie voet, flexie knie functie m. tibialis anterior = dorsiflexie enkel, extensie voet somatisch zenuwstelsel = bewuste aansturing skeletspieren autonoom zenuwstelsel = aansturing spieren dendrieten = ontvangen van informatie axonen = verzenden van informatie grijze stof = cellichamen ganglia = verzameling van cellichamen van neuronen in pzs zenuwen = bundels axonen neurale cortex = grijze stof op oppervlak hersenen centra = verzamelingen cellichamen van neuronen in czs, hebben gemeenschappelijke functie, kernen = meest complexe integratie centrale van de hersenen banen = bundels czs-axonen met gemeenschappelijke herkomst, bestemming en functie soorten banen = sensibel en motorisch sensibele banen = opstijgende banen motorische banen = dalende banen binnenkant zenuwcel bevat = kalium en negatief geladen eiwitten buitenkant zenuwcel bevat = natrium en chloor myelineschede = opgerold vetlaagje om axon insnoeringen van ranvier = geen myelineschede acetylcholine, effect = exciterend, dus openen norepinefrine/noradrenaline = exciterend, dus openen dopamine = inhiberend, dus sluiten gamma-aminoboterzuur = inhiberend, dus sluiten serotonine = inhiberend, dus sluiten functies cerebrum = bewuste gedachten, gevoelens, verstandelijke functies, herinneringen, complexe bewegingen onderdelen hersenen = cerebrum, diencephalon, middenhersenen, pons, medulla oblongata, cerebellum onderdelen diencephalon = thalamus, hypothalamus, hypofyse, epithalamus functie thalamus = schakel en verwerkingscentra functies hypothalamus = emoties, autonome functies, hormoonproductie functie hypofyse en epithalamus = schakel hormoonstelsel functies middenhersenen = verwerken informatie ogen en oren, onwillekeurige motorische reacties, bewustzijn functies pons = banen en schakelcentra, motorische aansturing functies medulla oblongata = schakelcentrum, hartslag, bloeddruk, ademhaling, spijsvertering functies cerebellum = motorische aansturing aanpassen aan sensorische informatie en herinneringen hersenstam = middenhersenen, pons, medulla oblongata vegetatieve functies = functies in het lichaam die nodig zijn om te overleven hippocampus = reguleren en coördineren geheugen geheugen in de hersenen = hippocampus, geen vaste plaats limbisch systeem = emoties onderdelen limbisch systeem = hypothalamus, amygdala functie amygdala = koppelen van emoties aan herinneringen hersenzenuwen, ezelsbruggetje = op ons oude terras at frits verse grote van de albert heijn nervus olfactorius = sensibel nervus opticus = sensibel nervus oculomotorius = motorisch nervus trigeminus = gemengd nervus facialis = gemengd nervus abducens = motorisch nervus vestibulochlearis = sensibel nervus glossopharyngeus = gemengd nervus vagus = gemengd nervus accessorius = motorisch nervus hypoglossus = motorisch cirkel van willis = altijd een weg voor bloed naar de hersenen hersenvliezen = dura mater, arachonoidea, pia mater meninges= hersenvliezen durale plooien = dura mater die meeloopt de hersenen plooien in durale sinussen = bloedruimten tussen de lagen van de dura mater epidurale ruimte = tussen wervelkanaal en de dura mater arachnoidea = spinnenwebvlies liquor = cerebrospinale vloeistof hersenventrikel = holten in de hersenen gevuld met CSF intraventriculair foramen = doorgang tussen het 1e en 2e ventrikel en het 3e ventrikel aquaductus mesencephali/cerebri = ductus door de middenhersenen vorming CSF in = plexus choroideus door ependymcellen dorsale wortel uit ruggenmerg = sensibel ventrale wortel uit ruggenmerg = motorisch spinale zenuw = gemengde zenuw zenuwplexussen = schakelkast tussen spinale zenuwen, combineren van vezels naar een bepaald gebied plexus cercivalis = n.phrenicus plexus brachialis = n. musculocutaneus, n. axillaris, n. medianis, n. radialis, n. ulnaris plexus lumbosacralis/lumbalis = n. femoralis, n. obturator, n. saphenus plexus sacralis = n. gluteus, n. sciatica n. phrenicus innerveert = diagragma n. axillaris innerveert = m.deltoideus, kleine ronde spier, huid van de schouder n. musculocutaneus innerveert = flexoren van arm en onderarm, huid op laterale oppervlak van onderarm n. medianis innerveert = flexoren van onderarm en hand, huid van laterale oppervlak van de hand n. radialis innerveert = extensoren van de arm, onderarm en hand, huid op dorsolaterale oppervlak van de arm n. ulnaris innerveert = flexoren van de onderarm en kleine spieren van de vingers, huid op het mediale oppervlak van de hand n. femoralis innerveert = flexoren en adductoren van heup, strekspieren van de knie, huid op mediale oppervlakken dij, been en voet n. obturator innerveert = adductoren van heup, huid op mediale oppervlak van dij n. saphenus innerveert = huid op mediale oppervlak dij n. gluteus innerveert = adductoren en strekspieren van heup, huid op dorsale oppervlak dij n. sciatica innerveert = flexoren van knie en enkel, buig- en strekspieren van tenen, huid op ventrale en dorsale oppervlakken van been en voet plexus cervicalis ruggenmergzenuwen = c1-c5 plexus brachialis ruggenmergzenuwen = c5 - t1 plexus lumbalis/ lumbosacralis = t12-t4 plexus sacralis = l4-s4 motorische banen = corticospinale baan, mediale en laterale banen functie corticospinale baan = bewuste aansturing skeletspieren functie mediale en laterale banen = spiertonus, bewegingen romp, hals en ledematen zonder bewustwording, coördineren aangeleerde bewegingspatronen hormonen = chemische signaalstoffen die door het ene weefsel worden afgegeven en door de bloedcirculatie naar doelcellen in ander weefsel worden vervoerd drie groepen hormonen = aminozuurderivaten, peptidehormonen, vetderivaten aminozuurderivaat = kleine hormonen epinefrine = aminozuurderivaat norepinefrine = aminozuurderivaat schildklierhormoon = aminozuurderivaat melatonine = aminozuurderivaat peptidehormonen = ketens van aminozuren ADH = peptidehormoon groeihormoon = peptidehormoon prolactie = peptidehormoon soorten vetderivaten = steroïden, eicosanoïden steroïden = vetderivaat, afgeleid van cholesterol hormonen uit voortplantingsorganen en bijnieren = steroïden, vetderivaten eicosanoïden = zijn van invloed op processen in extracellulaire vloeistoffen prostaglandinen = eicosanoïden, vetderivaten effect van hormonen = wijzingen van het functioneren van cellen waar kunnen receptoren zich bevinden op doelcellen (hormonen) = op plasmamembraan, in de cel welke hormonen hebben receptoren op het plasmamembraan = (nor)epinefrine en peptidehormonen (buitenkant), eicosanoïden (binnenkant) welke hormonen hebben receptoren in de cel? = steroïdhormonen, schildklierhormoon effect van binding aan receptor op plasmamembraan = activering 1e signaalstof effect van binding steroïdhormonen aan receptor in de cel = (de)activering specifieke genen in de celkern effect van binding schildklierhormoon aan receptor in de cel = activeren specifieke genen en verandering snelheid transcriptie mRNA soort prikkels voor afgifte hromonen = humoraal, hormonaal, neuraal humorale prikkels voor afgifte hormonen = verandering samenstelling extracellulaire vloeistof hormonale prikkels voor afgifte hormonen = verandering van concentratie hormonen in het bloed neurale prikkels voor afgifte hormonen = neurotransmitter die aankomt bij een klier taken hypothalamus bij regulering hormoonstelsel = afgifte regulerende hormonen, afgifte hormonen via hypofyse, innervering bijniermerg regulerende hormonen die afgegeven worden door de hypothalamus = releasing hormones (RH), inhiberende hormonen (IH) hormonen afgegeven door hypothalamus = ADH, oxytocine adenohypofyse = hypofysevoorkwab hypofysevoorkwab = adenophypofyse hormonen uit de hypofyse voorkwab = TSH, ACTH, FSH, LH, PRL, GH, MSH afkorting TSH = thyroid stimulerend hormoon doel orgaan TSH = schildklier effect TSH = activeert afgifte schildklierhormoon TSH in reactie op = TRH TRH afkorting = thyroitroponine-releasing hormone ACTH, afkorting = adrenocorticotroop hormoon doelorgaan ACTH = bijnierschord, glucocorticoïden cellen effect ACTH = stimuleren afgifte steroïdhormonen ACTH in reactie op = CRH CRH afkorting = corticotropine - releasing hormone FSH afkorting = follikel stimulerend hormoon doelorgaan FSH = ovaria en testes effect FSH = bevorderen ontwikkeling follikels en eicellen, stimuleren afgifte oestrogenen, stimuleren vorming spermacellen LH afkorting= luteïniserend hormoon doelorgaan LH = ovaria en testes effect LH = stimuleren ovulatie, stimuleren afgifte oestrogenen en progestativa, stimuleren vorming geslachtshormonen PRL, afkorting = prolactine doelorgaan PRL = melkklieren effect PRL = stimuleren ontwikkeling melkklieren PRL in reactie op = PRH, PIH PRH afkorting = prolactine releasing hormone PIH, afkorting = prolactine-inhiberend hormone GH, afkorting = groeihormoon doelorgaan GH = vrijwel elk weefsel, skeletspieren en chondrocyten effect GH in de lever = vorming somatomedinen somatomedinen vormen = IGF's IGF's afkorting = insulineachtig groeihormoon effect GH algemeen = stimuleren deling stamcellen en differentiatie dochtercellen, stimuleren afbraak vetten en afgifte vetzuren aan bloed GH in reactie op = GH-RH, GH-IH GH-RH, afkorting = groeihormoon releasing hormoon GH-IH, afkorting = groeihormoon inhiberend hormoon MSH, afkorting = melanocyt-stimulerend hormoon effect MSH = niet bij mensen neurohypofyse = hypofyseachterkwab hypofyseachterkwab = neurohypofyse ADH, afkorting = antidiuretisch hormoon hormonen gevormd door hypofyseachterkwab = ADH, oxytocine effect ADH = minder water uitgescheiden met urine, vasoconstrictie afgifte ADH in reactie op = stijging concentratie zouten in het bloed, daling bloedvolume/bloeddruk effect oxytocine = stimuleren weeën, stimuleren contratiele eenheden melkklieren, toeschiet-reflex, stimuleren contractie gladde spieren zaakleider en prostaatklier schildklier = thyroid thyroid = schildklier schildklierhormoon = thyroïdhormoon doelcellen schildklierhormoon = bijna alle cellen, binden aan mitochondriën en in de celkern effect schildklierhormoon = versnellen ATP-productie, activeren genen voor versnellen ATP-productie calorigene effect schildklierhormoon = versnellen stofwisselingssnelheid en toename zuurstofgebruik van de cel CF, afgegeven door = c-cellen schildklier CT = calcitonine CT, effect = reguleren concentratie calcium-ionen in lichaamsvloeistoffen CT, doelorganen = beenderen en nieren suprarenale klier = bijnieren bijnieren = suprarenale klieren bijnieren bestaan uit = cortex, medulla bijnierschors vormt (hormonen) = steroïdhormonen, corticosteroïden buitenste zone van bijnierschors vormt = mineralocorticoïden doelorgaan mineralocorticoïden = nieren effect mineralocorticoïden = toename terugresorptie natrium en water in de nieren, versnellen uitscheiding kaliumionen middelste zone van bijnierschors vormt = glucocorticoïden doelorgaan glucocorticoïden = alle cellen effecten glucocorticoïden = afgifte aminozuren uit skeletspieren, afgifte vetten uit vetweefsel, vorming glucogeen en glucose, stimuleren verbruik vetten, tegengaan ontstekingen binnenste zone van bijnierschors vormt = androgenen doelorgaan androgenen = ovaria en testes effect androgenen = niet duidelijk hormonen afgegeven door bijniermerg = epinefrine en norepinefrine E = epinefrine NE = norepinefrine doelorgaan E en NE = hele lichaam effecten Ne en E = toename activiteit hart, stijging bloeddrul, afbraak glycogeen, stijging bloedsuikerspiegel, afgifte vetten door vetweefsel epifyse = pijnappelklier pijnappelklier = epifyse hormoon afgegeven door epifyse = melatonine effecten melatonine = oxidant, instellen dag- en nachtritme oxidant = bescherming neuronen tegen vrije radicalen radicalen = zeer reactieve atomen antagonistische effecten van hormonen = tegenwerkende effecten tegenwerkende effecten van hormonen = antagonistische effecten versterkend effect van hormonen = synergistische effecten synergistische effecten van hormonen = versterkende effecten permissief effect van hormonen = een hormoon aanwezig voor werkend tweede hormoon integratieve effecten van hormonen = verschillende effecten maar complementair op weefsel/orgaan hormonen die helpen bij de groei = GH, schildklierhormoon, insuline, PTH, calcitriol, voortplantingshormonen stress = elke lichamelijke of emotionele aandoening die de homeostase bedreigt soorten prikkels voor stress = lichamelijk, emotioneel, omgeving, stofwisseling fasen stress reactie = alarmfase, weerstandsfase, uitputtingsfase hormonen bij alarmfase stressreactie = epinefrine, ADH, aldosteron hormonen bij weerstandsfase stressreactie = GC, E, GH, schildklierhormonen uitputtingsfase stressreactie = verstoring mineralenbalans testes = zaadballen scrotum = balzak m.cremaster, functie = testes dichter bij lichaam tunica albuginea = septa van lobjes in testes testiskanaaltjes = plek vorming spermacellen rete testis = doolhof van doorgangen in testes ductus deferens = zaadleider epididymus = bijbal prostaat = voorstanderklier penis = mannelijk lid penis bestaat uit = wortel, schacht, glans schacht van penis bestaat uit = drie cilinders van erectiel weefsel ovaria = eierstokken tubae uterinae = eileiders infundibulum = trechter uterus = baarmoeder corpus uteri = baarmoederlichaam fundus uteri = bovenkant van baarmoeder lichaam cervix uteri = baarmoederhals cavum uteri = baarmoederholte endometrium = baarmoederslijmvlies vagina = schede fornix = schedegeweld hymen = weefselplooi dat vestibulum en vagina scheidt vulva = uitwendige schaamdelen vestibulum = centrale ruimte omgeven door kleine schaamlippen mitose = somatische celdeling meiose = celdeling geslachtscellen spermatogenese = ontwikkeling spermacellen fase spermatogenese = mitose, meiose, spermiogenese spermatogonia = stamcellen mitose spermatogonia ontstaan = primaire spermatocyten meiose primaire spermatocyten ontstaat = 4 onrijpe spermatiden spermiogenese = rijping spermatiden tot spermacel functie epididymus = aanpassen samenstelling testiskanaaltjes, opslag rijpende spermacellen, opruimen afvalstoffen zaadblaasjes = glandula vesiculosa onderdelen zaadvocht = fructose, prostaglandinen, fibrinogeen cowperklieren geven = basisch slijm voor neutraliseren urinezuur functies testosteron = stimuleren spermatogenese, beïnvloeden libido, stimuleren stofwisseling, bepalen en handhaven secundaire geslachtskenmerken, onderhouden accessoire klieren, reguleren afgifte LH en FSH oögenese = vorming eicellen oögononia = stamcellen mitose oögonia ontstaan = primaire oöcyten atresie = sterven primaire oöcyten voor puberteit stappen ovulatie cyclus = folliculaire ontwikkeling, ovulatie, luteale fase primodiaal follikel = primaire oöcyt omgeven door één laag follikelcellen graafs follikel =tertiair follikel antrum = uitgezetten centrale holte, dat de oöcyt met deklaag van follikelcellen heeft corpus luteum = gele lichaam bevruchte eicel = zygote zygote = bevruchte eicel amfimixis = versmelten mannelijke en vrouwelijke pronucleus bevruchting = versmelten van 2 haploïden gameten morula = massief bolletjes cellen aan het einde van oviduct blastocoele = holle bol met een binnenste holte placenta = tijdelijk structuur in baarmoederwand aa.umbilicales = zuurstof arm bloed van de embryo v.umbilicales = zuurstof rijk bloed van de moeder foramen ovale = opening tussen atria ductus arteriosus = verbinding tussen a.pulmonalis en aorta ductus venosus = omzeilen van lever a-terme zwangerschap = op tijd, 3 weken voor tijd, 2 weken na tijd prematuur = eerder dan 37 weken geboren serotien - na 42 weken geboren voor 22 weken zwangerschap geboren = miskraam vanaf 24 weken zwangerschap geboren = levensvatbaar 23 weken zwangerschap geboren = doodgeboren fasen bevalling = ontsluiting, uitdrijving, nageboorte apgar score = ademhaling, pols/hartslag, spierspanning/tonus, aspect/kleur, reactie op prikkels collostrum = eerste moedermelk neonaat = pasgeborenen meconium = eerste poep, mengsel van gal, slijm en epitheelcellen levensfasen = pasgeborenen, zuigeling, kindertijd, adolescentie, volwassenheid zuigeling = 0-1 jaar kindertijd = 1-12 jaar kindertijd bestaat uit = peuter, kleuter, basisschoolkind adolescentie = begint bij puberteit puberteit = vorming gameten, vorming geslachtshormonen, secundaire geslachtskenmerken, groeispurt menopauze = climacterium voor de vrouw menopauze veroorzaakt door = sterke stijging FSH en LH, waardoor daling oestrogeen en progesteron oorzaak climacterium bij de man = daling concentratie testosteron door toename van FSH en LH
Ingezonden op 21-06-2015 - 1742x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
22-06-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!