Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
onderbouw Van alles en nog meer Grieks & Latijn
› 10 Grieks alle woorden min 9
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
onderbouw Van alles en nog meer Grieks & Latijn
10 Grieks alle woorden min 9
Jaar 3 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ἡ σελήνη = de maan λαμπω = ik straal; ik schijn ἐν +nv? = in +dat; op +dat δέ, δ᾿ = leidt een nieuwe zin in {niet vertalen} ἡ οἰκία = het huis πλησίον +nv? = dichtbij +gen ἡ ἀγορά = de markt καθεύδω = ik slaap καί = en; ook ὁ ἀδελφος = de broer ἡ ἀδελφή = de zus ὁ δοῦλος = de slaaf οὐ, οὐκ = niet ἀλλά, ἀλλ᾿ = maar; integendeel ἐκτός +nv? = buiten +gen πρό +nv? = voor +gen ἡ θύρα = de deur γάρ = want; immers φυλάττω = ik bescherm; ik bewaak ἐξαίφνης = plotseling κρύπτω = ik verberg ὁ σκότος = de duisternis δύο = twee ὁ ἄνθρωπος = de mens; de man κρούω +nv? = ik klop op + acc Α μέv ..., Β δέ = A en B; weliswaar A, maar B; A, maar B ἀκούω = ik hoor; ik luister αὖθις = weer; opnieuw {bijw} οὖν = dus; dan; nu ἔτι = nog νῦν = nu; op dit moment {bijw} λέγω = ik zeg; ik spreek ὦ = aanspreekvorm ἐγώ = ik ὅτι = dat; omdat ἡμᾶς = ons {acc} εὖ = goed {bijw} ἀγαθός = goed {bijw} ἐστίν = hij/zij/het is; hij is ὦσπερ = zoals πολλάκις = vaak τὸ ἒργον = het werk πράττω = ik doe ἡμεῖς = wij ἡ βία = het geweld προς +nv? = naar +acc; tegen +acc βλεπω = ik kijk μετα +nv? = na +acc ὀλιγος = weinig; gering ὁ χρονος = de tijd βαινω = ik ga εθελω = ik wil ὁ φοβος = de angst εχω = ik heb; ik houd μετα ταυτα; ειτα; ἔπειτα = na die dingen; daarna; vervolgens τί = wat; waarom εγειρω = ik wek; ik maak wakker πεμπω = ik stuur ποιεω = ik doe; ik maak τουτο = dat η = of συ = jij μενω = ik blijf; ik wacht τοτε = toen; op dat moment δεω = ik bind vast βοαω = ik schreeuw οὐδεις = niemand ἀκουω +nv? = ik hoor iemand +gen; ik hoor iets +gen ὁ πατηρ = de vader τε και = en η μητηρ = de moeder επι +nv? = naar +acc; op ... af +acc; voor +acc η θυσια = het offer μονον = slechts; alleen {bijw} ὁτε = toen; wanneer φοβερος = bang ημων = ons; van ons {gen} οὑτως, οὐτω = zo μαλα = zeer; erg {bijw} κακουργος = misdadig το τεκνον = het kind εἱς = één ὁ κακουργος = de misdadiger μα +nv? = bij +acc η τυχη = het lot; het lotgeval κακος = slecht η κορη = het meisje τυφλος = blind ὁ ἀλλος = de ander γιγνωσκω = ik zie in δια τουτο = daarom αὐτου = ter plaatse; hier; daar λειπω = ik laat achter; ik verlaat γεραιος = oud ὁ μεν ... ὁ δε = de één ... de ander εἰς +nv? = naar +acc; ... in +acc φερω = ik breng; ik draag ενταυθα = daar συν +nv? = met +dat; samen met +dat το στομα = de mond αὐτον = hem εξω = naar buiten ἐξ +nv? = uit +gen αἱ Ἀθῆναι = Athene; (de stad) Athene ἡ ὁδός = de weg μακρός = lang χαλεπός = moeilijk πολλοί = veel ἡ πέτρα = de rots ὅμως = toch ὁ υἱός = de zoon θεῖος = goddelijk ὁ ἰατρός = de arts; de dokter ὁ θάνατος = de dood ὡς = als; zoals ὁ θεός = de god ἡ νόσος = de ziekte παύω = ik laat stoppen; ik beëindig περί +nv? = over +gen; aangaande +gen ἡ γνώμη = de mening κάλος = mooi δή = dan φίλος +nv? = geliefd aan +dat; dierbaar aan +dat ἡ λύπη = het verdriet παρέχω = ik verschaf; ik geef διά +nv? = door +acc; vanwege +acc ὁ ἥλιος = de zon ἤδη = al; reeds πάσχω = ik lijd δυνατός = mogelijk ἡ σκία = de schaduw τὸ δένδρον = de boom μέντοι = maar; echter ἔξεστι(ν) = het is mogelijk προβαίνω = ik ga verder δεῖ = het is nodig εἰ = als μέλλω = ik ben van plan; ik zal; ik wil πάρειμι = ik ben aanwezig αἱ πύλαι = de poort σπεύδω = ik haast me πείθω = ik overreed; ik overtuig; ik haal over μολις = met moeite ἡκω = ik kom; ik ben gekomen δακρυω = ik huil χαιρω = ik ben blij ὁ δαιμων, δαιμονος = de god ἡ πολις = de stad ζητεω = ik zoek ἐκει = daar ἡ ὡρα = het uur ἐν νῳ ἐχω = ik ben van plan δια = door ... heen κωλυω = ik houd tegen; ik verhinder ὁ χενος = de gast; de vreemdeling τινες? = wie? ποθεν? = waarvandaan? δια τι? = waarom? αὐριον = morgen το ἱερον = het heiligdom; de tempel ἐπειδη = toen; nadat οὐκετι = niet meer; niet langer επει = toen εμοs = mijn ή τελευτη = het einde ό οινος = de wijn πρωτον = eerst ή ήμερα = de dag πριν = alvorens te εισβαινω = ik ga in εκαστος = elk το σωμα = het lichaam όλος = heel; geheel ή νυξ, νυκτος = de nacht ό ποταμος = de rivier θυω = ik offer ό παις = het kind; de zoon ποιεω = ik maak; ik doe τεταρτος = vierde ου = waar το ύδωρ = het water τελευταιος = laatste ό ίερευς = de priester ευ-τυχεω = ik ben blij κατα-βαινω = ik daal af ό θεραπων = de dienaar ονομαζω = ik noem ή ψυχε = de ziel αμφοτερος = beide πινω = ik drink αυθτος = zelf τις = iemand δηλος = duidelijk γελαω = ik lach ό Άιδης = de onderwereld ὡς ταχιστα = zo snel mogelijk ἐκ-λιπειν = ik verliet (imperfectum van ἐκ-λειπω) εἰπον [i]aor.[/i] = ik zei εἰδον [i]aor.[/i] = ik zag ἐπιον = ik drοnk (imperfectum van πινω) ὡδε = zo ἐξ-ελιπον = ik verlaat ἠλθον [i]aor.[/i]= ik kwam ἡ χωρα = de streek; het gebied τελος = ten slotte νεος = nieuw; jong ὡς = hoe; wat ... μακαριος = gelukkig νομιζω = ik meen; ik denk ἀει = altijd; steeds ηὑρον ( εὑρισκω = ik vind λεξω = ik zal zeggen ὁ ἀνηρ, ἀνδρος = de man ἡμετερος = ons; van ons οὐ, οὐκ, οὐχ = niet οἱος τε εἰμι = ik ben in staat; ik kan ἀμυνω = ik weer af ὑπο-λειπω = ik laat achter ἐμαθον ( μανθανω = ik verneem; ik leer ὑγιαινω = ik ben gezond ἐκεινος, -η, -ο = die σε [i]acc.[/i] = jou; je ἡ ἀσφαλεια = de veiligheid οἰκαδε = naar huis ἐφαγον [i]aor.[/i] = ik at σφαδρα = zeer το δειπνον = de maaltijd τρεις = drie ἐπιθυμεω = ik verlang πας, παντος = heel; geheel; ieder; mv allen; [i]mv[/i] allen μεγάλ- = groot ἡ βοή = de schreeuw ἡ κεφαλή = het hoofd ἡ χείρ, χειρός = de hand ἐλαβον ( λαμβάνω = ik neem; ik pak πως; = hoe?; hoe ἐωθάδε = hierheen; hier; hier(heen) οὐδέν, οὐδενός = niets λύω = ik maak los; ik koop vrij σός = jouw; van jou αὐτίκα = direct; meteen μή {bij imperativus} = niet ὁδε, ἡδε, τόδε = deze; dit ἁρπάζω = ik roof; ik grijp ἐν ᾧ = terwijl ἡ γυνή, γυναικός = de vrouw βοηθέω + nv? = ik help + dat. φεύγω = ik vlucht ἀπ-έδραμον {Is een aoristus} = ik rende weg ταχέως {Is een bijwoord} = snel ἀγε δή = vooruit; kom op ἡμιν {Is een dativus} = ons ἡ παρθενος = het meisje πεντε = vijf δεκα = tien ὁ ἐνιαυτος = het jaar ἡ θυγατηρ, -τρος = de dochter το ὀνομα, -ματος = de naam ἀνα +nv? = verspreid over +acc ἐρχομαι = ik ga εἰσ-ερχομαι = ik ga naar; ik ga naar binnen παρα +nv? = naar +acc; naar ... toe +acc γυμναζω = ik oefen; ik train βουλομαι = ik wil; ik wil liever ὁ ἀθλητης = de atleet ἐγενομην ( γιγνομαι = ik word; ik ontsta ἐξ-ερχομαι = ik ga naar buiten ἀναγκαιος = noodzakelijk ἐνδον = binnen αὐτου = van hem αὐτης = van haar αὐτου = van het ἡ δουλη = de slavin ἐργαζομαι [i]imp. εἰργαζομην[/i] = ik werk ἡ ἑσπερα = de avond μεγας [i]stam in de nom./acc. ev m/o: μεγα-, verder: μεγαλ-[/i] = groot καμνω = ik span me in; ik word moe; ik ben ziek κοιμαομαι = ik ga slapen; ik ga naar bed ὁ ἑταιρος = de vriend πολλακις = vaak; dikwijls ὁ αὐτος = dezelfde ὁ ὀνειρος = de droom ὁ νεανιας = de jongen; de jongeman κατα-λειπω = ik verlaat; ik laat achter πολυς [i]stam in de nom./acc. ev m/o: πολυ-, verder: πολλ-[/i] = veel και δη και = en speciaal; en vooral ἐγειρομαι = ik word wakker ἐπι-νοεομαι = ik bedenk me οὐποτε, οὐ ποτε = nooit τις, τινος = een of ander {Bijvoeglijk} τις, τινος = iemand {Zelfstandig} ἀνεωξα = ik open {them. aor. van ἀν-oιγω} ἠρομην = ik vroeg {aor.} τíς, τíνος? = welk? {Bijvoeglijk} τíς, τíνος? = wie? {Zelfstandig} τριακοντα = dertig ὁ δεσποτης = de heer; de meester δια-λεγομαι +nv? = ik spreek met +dat το πραγμα, πραγματος = de zaak; het ding; de gebeurtenis κατα-λαμβανω = ik tref aan καιπερ +iets = hoewel +ptc ἀπ-ειμι = ik ben afwezig ἐπισταμαι = ik weet; ik ken εἰ = als; of ἡ σχολη = de vrije tijd δια +nv? = door +acc; vanwege +acc ὀργιζομαι = ik ben boos θεμις ἐστι = het is geoorloofd voor; ... mag; mag πρωτος = eerste ἐσθιω = ik eet δυναμαι = ik kan; ik ben in staat βραδεως [i]bijw.[/i] = langzaam ἀν-ισταμαι = ik sta op ἁμα [i]bijw.[/i] = tegelijkertijd χαιρετε = verheug jullie (gegroet); gegroet πλουσιος = rijk ὁ οἰκος = het huis; het huishouden; de familie ἀφ-ικνεομαι = ik kom aan; ik arriveer ἠνεγκον [i]aor.[/i] = ik bracht; ik droeg ἐπιθομην ( πειθομαι = ik geloof; ik gehoorzaam γαμεω = ik trouw met {een vrouw} γαμεομαι +nv? = ik trouw met +dat {een man} ἱκανος = voldoende; toereikend δεομαι +nv? = ik mis +gen ; ik heb nodig +gen ; ik verlang +gen ; ik verzoek +gen ὁ ἱππος = het paard ποτε = eens; ooit ἀπ-ἐβαλον ( ἀπο-βαλλω = ik werp ervan af ὀλιγον (τι) [i]bijw.[/i] = een beetje ἡ σιγη = het zwijgen; de stilte ὁ γαμος = het huwelijk ὁμολογεω = ik stem in met ἀλληλιος [i]dat.[/i] = elkaar φραζω = ik toon; ik deel mee ἀρα μη; = toch niet?; toch niet ἀποκρινομαι = ik antwoord οἰ(ο)μαι = ik meen; ik denk προσηκει = het past; het is passend ἀθλιος = ongelukkig λυπεομαι +nv? = ik ben er verdrietig over +dat ἡ ἀγγελια = het bericht ἀγγελλω = ik bericht εὐφραινομαι = ik verheug me; ik ben blij υστερον = later {bijw} ο μην, μηνος = de maand δια-μενει = het duurt ουτος, αυτη, τουτο = die; dat; deze, dit {bijv} ουτος, αυτη, τουτο = hij; zij; het {zelfst} αγιος = gewijd; heilig η κρηνη = de bron κομιζω = ik breng; ik haal υπο +nv? = door +gen κοσμεω = ik orden; ik versier; ik tooi κατα-σκευαζω = ik maak gereed; ik rust uit πασχω = ik lijd; ik doorsta κατα +nv? = volgens +acc + verspreid over +acc; verspreid op+acc; verspreid in +acc αυριον = morgen {bijw} μονος = alleen προτερος = eerder; vroeger λοιπος = overig ο βιος = het leven δια-λογιζομαι = ik overweeg; ik overdenk δευτερος = tweede προς +nv? = bij +dat o τoπος = de plaats η εoντη = het feest τo δωρον = het geschenk φoβεομαι = ik ben bang; ik vrees κoιμαομαι = ik ga slapen τo δακρυον = de traan ησθομεν = ik merk op; ik neem waar {αισθανομαι} παυομαι +iets = ik houd op met + ptc θαρρεω = ik ben vol vertrouwen ἑσπομην = ik ga mee; ik volg {επομαι} συvεχως = onafgebroken μεχρι +nv?= tot aan +gen o υμvoς = het lied; de hymme αδω = ik zing o κωμoς = de optocht; de feestelijke optocht κατα-λυω = ik ontbind; ik beëindig; ik maak er een einde aan o φιλoς = de vriend επ-αv-ερχoμαι = ik keer terug naar πρoς-αγω = ik breng naar εαυτou | εαυτης = van zichzelf; van haarzelf δεχoμαι = ik ontvang; ik neem aan εις-αγω = ik breng naar; ik breng in ηγαγov = ik leid; ik voer; ik breng {aor van αγω} χθες = gisteren {bijw} πρoτερov = vroeger; eerder; tevoren; voorheen {bijw} παρ-ειμι = ik ben aanwezig; ik help επυθομην = ik vraag na; ik informeer naar; ik verneem {πυvθαvoμαι} πλειωv, πειovoς = meer {bijv nw} ηδυς = zoet; aangenaam ὁ κατηγορος = de aanklager δικαιος = rechtvaardig λαμβανω = nemen; krijgen παρα + gen. = van de kant van; van το ἀργυιον = het zilver; het geld ἐπι + gen. = op; bij καθιζω = zitten ἀ-δυνατος = niet in staat; nietvermogend; invalide; niet vermogend; niet rijk ἡ τεχνη = de kunst; het vak; de vaardigheid; de bekwaamheid ἀνευ + gen. = zonder ζαω = leven {infinitief praesens is ζην} ἡ βουλη = de raad ψευδομαι = liegen γιγνωσκω = inzien; leren kennen; weten οἱος = als; zoals; wat voor; hoe τυγχανω + ptc. = toevallig ...; net ...; juist ...; nu eenmaal ... τρεφω = voeden; grootbrengen; onderhouden ἐθρεφα = aor. van τρεφω; aor. van trefv οὐπω = nog niet θεραπευω = verzorgen μικρος = klein ὠφελεω = helpen; baten; een dienst bewijzen ἐργαζομαι = uitoefenen; verrichten ἀλλος [i]bijv. nw[/i] = ander πλην + gen. = behalve ἀφ-αιρεομαι + 2x acc. = iemand iets afnemen; iemand van iets beroven ἀφ-ειλομην = aor. bij ἀφαιρεομαι; aor. bij 'afaireomai παλιν = opnieuw; weer; terug σαφης = duidelijk; zeker ὁ πολιτης = de burger ὁ λογος = het woord; het verhaal; het betoog; argument ὁς, ἡ, ὁ = die; dat {betrekkelijk vnw} κταομαι = verwerven μιμνησκομαι + gen. = zich herinneren; melding maken van ἡ ὑβρις = de overmoed; de arrogantie; de brutaliteit ἀνα-βαινω = omhoog gaan; klimmen; stijgen op ἡ συμφορα = voorspoed; geluk; tegenspoed; ongeluk; handicap {wat iemand kan overkomen} ῥᾳδιος = gemakkelijk φθονεω + dat. = jaloers zijn op πειραομαι = proberen το τεκμηριον = het teken; het bewijs χραομαι + dat. = gebruiken; omgaan met; hebben παλαιος = oud; van vroeger το χρημα = de zaak; het ding ἀν + ind.impf/aor. = - {geeft aan dat de genoemde handeling/situatie niet werkelijk is} ἐτι δε = en bovendien συλ-λεγω = verzamelen πονηρος = slecht ὁραω = zien φοιταω = geregeld gaan κατηγορεω + gen. = iemand beschuldigen; aanklagen σκοτεω = bekijken; overdenken παντοιος = van allerlei soort; allerlei ἰσως = misschien τοιουτος, τοιαυτη, τοιουτο(ν) = zodanig; dergelijk; zo'n ὡστε = zodat τοιουτος ... ὡστε = zodanig ... dat ... ἀ-πιστος = onbetrouwbaar τοινυν = welnu πιστευω + dat. = iemand geloven; op iemand vertrouwen ἡ ἀληθεια = de waarheid λοιπος = overig; (+ subst. in dezelfde naamval) de rest van ... ὁ λοιπος χρονος = = de rest van de tijd ἡ ἡσυχια = de rust βλαππω = schaden; benadelen; kwaad doen ὁ + gen. persoon = de zoon van ἐπι-χειρεω = proberen οὑδεπω = en niet; ook niet; zelfs niet; nog niet εἰκοσι(ν) = twintig το ἐτος, -ους = het jaar ὁ Σωκρατης, -ους = Sokrates εὐ-νους = welwillend; vriendeijk το γενος, -ους = het geslacht; de soort; de afkomst ὁ Πλατων, -ωνος = Plato δυνατος = in staat ἐν-τυγχανω + dat. = tegenkomen; ontmoeten ἐγω-γε = ik; ik wel (in een antwoord); (soms) ja τυγχανω + gen. = krijgen; verkrijgen ἐτυχον = aor. van τυγχανω; aor. van tygxanv ἐπι-τυμεω + gen. = verlangen naar; begeren ἡδεως = graag; met plezier παρα-μενω + dat. = blijven (bij); blijven bij παρα + dat. = bij οὐκουν = - {leidt een vraag in waarop de spreker het antwoord ja verwacht} εἰπερ = als τιμαω = eren πανυ = zeer; zeker ἐφη = hij zei σιωπαω = zwijgen οὐδεν, -ενος = niets; geen ἀρα οὐ = = οὐκουν; = o'ykoyn πλειων, -ονος = meer {comp. van πολυς, onzijdig: πλεον, -ονος} εἰκος onz. = waarschijnlijk γουν = in ieder geval; tenminste; athans μη + ptc. = als niet ... ἐπειδη + praes./impf. = aangezien; omdat; nu (voegwoord) ῥᾳων = gemakkelijker {comp. bij ῥᾳδιος} τοσουτος, -αυτη, -ουτο = zo groot; zo veel εἱς, ἑνος Μ, μια, μιας V, ἑν, ἑνος Ο = één το παραδειγμα, -ματος = het voorbeeld το δορυ, δορατος = lans σοφος = verstandig; wijs μαλιστα = het meest; vooral εὐ-δοκιμεω = geëerd zijn; in aanzien staan παντα ὁσα = alles; zoveel als; alles wat πολιτικος = van de stad; van de staat; staats- τολιμαω = durven; wagen το πληθος, -ους = de menigte; de massa; het volk δεικνυμι = aantonen; tonen; laten zien ὁ ἀγων, ἀγωνος = het gevecht; de strijd; de wedstrijd νικαω = winnen; overwinnen ἡ δυναμις, -εως = de macht; hetvermogen; het talent ποιος; = hoedanig?; wat voor (een)? νομιζω = iemand/iets beschouwen als + dubble acc.; menen dat + a.c.i. δειλος = laf αὐ = opnieuw; weer; op zijn beurt ἐρωταω = vragen ποθεν; = vanwaar?; waarvandaan? το συμποσιον = het symposion συμ-βουλευω = raad geven; aanraden; adviseren ὀρθος = rechtop; recht; juist ἰδιᾳ = voor zichzelf; persoonlijk; privé αἰδεομαι + acc. = zich schamen (voor); respect hebben (voor) φρονιμος = verstandig ἰσχυρος = krachtig; sterk ἡ ἐκκλησια = volksvergadering ἀ-φρων, -ονος = onverstandig; dom ἀ-σθενης, -ους = zwak; ziek αἰσχυνομαι + acc. = zich schamen over; zich schamen voor; zich schamen ἐνιοι = sommige; enige ἡττων, ἡττονος = minder πλειστος = meest; meeste {superl. bij πολυς} οὐδεποτε = nooit κατα-φρονεω + gen. = iemand verachten; iets verachten θαυμαζω = verbaasd zijn; bewonderen τοιουτος ... οἷος = zodanig ... als βελτιων, -ονος = beter {compar. bij ἀγαθος} ως +ind. verleden tijd = toen; nadat εραω +nv?= liefhebben +gen ειμι = gaan ληγω = ophouden απ = weg; terug λαμπρος = schitterend παρα +nv? = vlakbij +acc καθιζομαι = gaan zitten η τραπεζα = de tafel; het tafeltje παρατιθημι +nv? +nv? = iemand iets voorzetten +acc +dat οι μεν...οι δε = sommigen...anderen ο σιτος = het graan; het brood διδωμι = geven εικεινος = die daar; die; dat daar; dat; hij daar; hij; zij daar; zij ευτυχης, -ους = gelukkig διοτι = omdat μετα +nv? = met +gen καθημαι = zitten η σπουδη = de haast; de ijver; de ernst πληρης +nv? = vol +gen; vol met +gen ο γελως, -ωτος = het gelach ενδεης +nv?= gebrek hebbend aan +gen; behoefte hebbend aan +gen; arm +gen γελοιος = lachwekkend; grappig επι +nv?. = bij +dat; op +dat; met het oog op +dat ευθυς = onmiddellijk; rechtstreeks; direct κινεω = in beweging brengen βαρυς = zwaar; moeilijk βαρεως ηνεγκον = ik had het zwaar; ik vond het erg ουδε = en niet; maar niet; ook niet; zelfs niet οιμοι = wee mij! κακοδαιμων, -ονος = ongelukkig {een boze geest hebbend} επει +iets = toen +ind; nu +ind; omdat +ind αθανατος = onsterfelijk η = of; dan (na comp) σπουδαχω = haast maken met; ernstig zijn καλεω = roepen; noemen αμα = op het moment dat...; tegelijkertijd terwijl... κλαω/κλαιω = huilen φαινομαι +iets = schijnen +inf ολοφυρομαι = jammeren; weeklagen ὁ ἐρως, -ωτος = de liefde {met hoofdletter = god van de liefde Eros} ἐπ-αινεω = prijzen θαυμαστος = bewonderenswaardig; wonderbaarlijk; bewonderd πρεσβυς = oud {superlativus: -υτατος} ἀπο-δεικνυμι = aantonen; laten zien οὐτε Α οὐτε Β = noch A noch B; A niet, en ook B niet ὁ ποιητης = de dichter ὁ/ἡ γονευς, -εως = de ouder ἡ γενεσις, -εως = de geboorte; de oorsprong φημι = zeggen το Χαος = Chaos ἡ γη = de aarde {met hoofdletter, godin van de Aarde Gè} μεγιστος = grootst; zeer groot λεγω = zeggen; spreken; spreken over; bedoelen αἰσχρος = schandelijk; lelijk ἡ αἰχυνη = de schande; de schaamte ὡσαυτως = evenzo; op dezelfde wijze ὁ ἐραστης = de minnaar βελτιστος = best {superl. bij ἀγαθος} ἀπο-θνῃσκω = sterven ἀπ-εθανον = aor. van ἀπο-θνῃσκω ... γε = teminste; althans; in elk geval ὑπερ +nv? = boven +gen; ter wille van +gen; voor +gen; over +gen δοκεω +nv? +iets = schijnen +dat +inf; de indruk wekken +dat +inf το γερας, -ρως = het eerbewijs; het eergeschenk ὁ Ἁιδης = Hades {god van de onderwereld, de Hades = de onderwereld} ἀν-ειμι = omhooggaan; terugkeren περι +nv? = rondom +acc; om +acc ἡ ἀρετη = de voortreffelijkheid ἀπο-πεμπω = terug-; wegsturen ζων = levend {ptc. bij ζαω = leven} ὁτε + ἀν + coni. = wanneer; telkens wanneer ὁ Βακχος = Bakchos {god van de wijn} δοκεω + inf./a.c.i. = menen ὁ Κροισος = Kroisos {koning van Lydië, bekend om zijn rijkdom} θελω = ἐθελω κειμαι = liggen ὁ θυμος = moed; opwinding; hart {oorspronkelijk: 'warme plek in je borst'} κρειττων, -ονος = sterker; beter {comp. bij ἀγαθος} ὁ πονος = het werk; de inspanning; de moeite; de pijn μελει μοι + gen. = mij gaat ter harte; ik bekommer mij om; ik maak me druk om πλαναομαι = rondzwerven; dwalen τρεχω = rennen καριζομαι +nv? = een plezier doen +dat; iemand een plezier doen +dat; lief zijn voor +gen; lief zijn+gen θνητος = sterfelijk λογιζομαι = rekenen; berekenen; denken; bedenken ἀπ-εχω +nv? = verwijderd zijn van +gen τοιοςδε, -αδε, -ονδε = zodanig; dergelijk; zulk; zo'n ὁ ἑτερος = de een; de ander {van de twee} μελας, μελανος, μελαινα (vrl.) = zwart ἡ θαλαττα = de zee μαχομαι + dat. = strijden; vechten met εἱλον [i]aor.[/i] = ik nam ὁ τυραννος = de alleenheerser οἰδεν = hij weet ἰθι = komop; vooruit {eig. imp.} φερε = komop; vooruit {eig. imp.} δικαζω = rechtspreken δια-κρινω = onderscheiden; uitkiezen κεχαρηκα = pf van χαιρω ἐκεισε = daarheen μηκετι = niet meer; niet langer βαδιζω = lopen; gaan ὁ οἰκετης = de huisgenoot; de slaaf ὁσπερ, ἡπερ, ὁπερ = die; dat παντως = geheel en al; zeker; ongetwijfeld κἀκει = και ἐκει; kai 'ekei δραω = handelen; doen ἐαν = εἰ + ἀν; e'i + 'an το πυρ, πυρος = het vuur ἠγρομην = aor. van ἐγειρομαι τουτι = τουτ-ι ἡ δικη = het recht πειναω = honger hebben ἀνα-μενω = wachten; blijven δακνω = bijten; kwijlen σεαυτον = jezelf ἀπολογεομαι = zich verdedigen ἀμεινων, -ονος = beter ὁ δικαστης = het jurylid van de rechtbank; de rechter ὁ μαρτυς, υρος = de getuige τοι = zeg ik je; heus ὁ μισθος = het loon; het salaris; de soldij ὁποθεν = vanwaar; waarvandaan ληψομαι = fut. van λαμβανω ἐμαυτον = mezelf κατ' ἐμαυτον = in mijn eentje ὁ τροπος = de wijze; de manier; de aard; het karakter ἀγγελλω = melden; berichten τηρεω = letten op; in de gaten houden μη + conj./opt. (bijzin) = opdat niet; dat niet προσ-πιππω + dat. = tegenkomen; overkomen; ten deel vallen; ten deel vallen aan δεινος = verschrikkelijk εἰκος (ἐστι) = waarschijnlijk; natuurlijk; passend; redelijk ὁ γερων, γεροντος = de oude man; de grijsaard δευρο = hierheen gen. + χαριν = terwille van; wegens ἡ γνωμη = de mening; de opvatting; de bedoeling ἁττα = ἁτινα ὁ κατα-σκοπος = de verspieder; de spion λανθανω + ptc. = ik blijf verborgen; terwijl ik ... ongemerkt ...; stiekem; stiekem doe ik λεληθα = perf. van λανθανω ἀν-εχομαι = het uithouden; verdragen; verduren πεπυσμαι = perf. med. van πυνθανομαι οἰδα = weten; kennen ἐχρην = imperf. van χρη προσ-πιππω + dat. = overvallen; overkomen προσ-επεσον = aor. van προσ-πιππω ἡ ψυχη = de ziel; de levenskracht; het leven δια-φθειρω = te gronde richten; vernietigen διεφθαρκα = perf. van δια-φθειρω οἰχομαι = weggaan; weggegaan zijn; verloren zijn ἡ χαρις, ιτος = de charme; de schoonheid; de gunst; de dienst; de dank μεθ-ιημι = loslaten; opgeven χρῃζω = nodig hebben ἐκ-βαινω = naar buiten komen; aflopen; uitlopen op; zich ontpoppen als ἐκβεβηκα = perf. van ἐκ-βαινω ὁσος = hoeveel; zoveel als παντες ὁσοι = allen zovelen als; allen die παντα ὁσα = alle dingen zovele als; alle dingen die; alles wat πρωτα adv. = het eerst; in de eerste plaats χρηστος = bruikbaar; nuttig; goed οἱον τ' = het is mogelijk {vul aan ἐστι(ν)} καινος = nieuw το ἠθος, ους = de aard; het karakter; de gewoonte ἀφ-ιγμαι = perf. van ἀφ-ικνεομαι ὁ μαντις, εως = de ziener; de voorspeller το ζυγον = het juk ἀχθομαι = zich ergeren ἡ καρδια = het hart τρεπομαι = zich wenden; zich keren; gaan ἐτραπην = aor. van τρεπομαι φρονεω = verstandig zijn; denken; een ... mening hebben ὡς = want ἡ ἀσπις, ιδος = het schild ἱσταμαι = gaan staan; blijven staan ἐστην = stamaor. van ἱσταμαι ἐτεκον = aor. van τικτω το γονυ, γονατος = de knie τικτω = baren απολλυμι = ter wereld brengen το φως, φωτος = verliezen υπο + gen. = aor. van απολλυμι ευδαιμων, -ονος = gelukkig οψομαι = ik zal zien αξιος + gen. = iets waard το γενειον = de kin αποδιδωμι = teruggeven η τροφη = de voeding η μνημη = de herinnering πριν = vroeger ο ολεθρος = de vernietiging το ομμα, -ατος = het oog ο επικουρος = de helper νηπιος = jong αιδεομαι = zich schamen νεοσσος = jong αυξομαι / αυξανομαι = groot worden ηδιστος = superlativus bij ηδυς μαινομαι = gek zijn ευχομαι = bidden κρεισσων = κρειττων
Ingezonden op 26-06-2015 - 1559x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!