Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via WRTS. Klik op 'Overhoren'

Vocabulaire 2000, deel 24

24 L'argent, les affaires (B)

Jaar 1 (volksuniversiteit)

Importeren = importer
Exporteren= exporter
Een factuur = une facture
Een client = un(e) client (e)
Een cliënteel = une clientèle
Een filiaal = une filiale
Een concurrent(e) = un(e) concurrent(e)
De concurrentie = la concurrence
Een inventaris = un inventaire
De kassa = la caisse
De activa = l’actif
De passiva = le passif
Een sponsor = un sponsor
Een transactie = une transaction
De import = l’importation
De export = l’exportation
Commercieel = commercial(e)
Een contract = un contrat
De garantie = la garantie
De publiciteit = la publicité
Een prospectus = un prospectus
Een budget = un budget
Een tekort = un déficit
De handel = le commerce
Een aankoop = un achat
Een handelaar(ster) = un(e) commerçant(e)
Een verkoper = un vendeur
Een verkoopster = une vendeuse
Een koper = un acheteur
Een koopster = une acheteuse
Een kassier= un caissier
Een kassierster = une caissière
Een merk = une marque
Een ontvangstbewijs = un reçu
Geruild = échargé
In ruil voor = en échange d’
Een inkomen = un revenu
Uitgaven = dépenses
Geven uit = dépensent
Geruïneerd = ruinés
Zijn verschuldigd = doivent
Schulden = de dettes
Op afbetaling, op krediet = à crédit
Zich te verrijken = s’enrichir
Contant = comptant
Verdient = gagne
De betaling = le paiement
Gespaard = épargné
Spaargeld = économies
Bezuinigen = économiser
Zuinig = économique
Met pensioen = à la retraite
Pensioen = pension
Bronnen van inkomsten = ressources
Profiteert van = profite de
De gepensioneerden = les retraités
Winst = le profit
Winsten = bénéfices
Is gedaald = a baissé
Is gestegen = a augmenté
Een stijging = une augmentation
Het aanbod = l’ offre
De vraag = la demande
Vastgesteld = fixés
Overschrijden = dépasser
Verzekerd = assurée
Een verzekering omnium = une assurance tous risques
Gratis = gratuite
Gratis (bijw) = gratuitement
De bevoorrading = l’approvisionnement
Voorraad, provisie = provisions
Opzij = n réserve
Het fonds = le fonds
Fondsen = fonds
Handelsreiziger = voyageur de commerce
Verplaatsingskosten = frais de déplacement
Op kosten van = aux frais de
Verkrijgen = se procurer
Voordelig = avantageux
Met verlies = à perte
Baat uit = exploite
Een vennoot = un associé
Verrijkt = enrichi
Renten = rentes
Welvaart = prospérité
De koopkracht = le pouvoir d’achat
Hoge = élevé
De spaarkas = la caisse d’épargne
Handelsbalans = balance commerciale
Overschotten = surplus

Ingezonden op 12-08-2015 - 2246x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Deze overhoring is meer dan vier jaar geleden ingestuurd!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere druk en wijkt jouw boek af van de oefening hierboven.

Vakken

Vocabulaire 2000, deel 24

24 L'argent, les affaires (B)