Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Roma, deel 1+2

3 t/m 32 heel roma 1+2

Jaar 4 (Gymnasium)

est = is
troianus = trojaan
currere = rennen
fugere = vluchten; vluchten; vluchten voor; ontvluchten

senex = oude man
non = niet
enim = immers; want
puer = jongen
et = en; ook; zowel; als; en
en ook
cur = waarom
timere = bang zijn; vrezen; bang zijn voor; bang zijn
bellum = oorlog
saevire = woeden
quoque = ook
sed = maar
eheu = ach; helaas
cadere = vallen; vallen; sneuvelen
clamare = roepen; roepen; schreeuwen
at = maar
neque = noch
audire = horen; luisteren
omnes = alle
consistere = blijven staan
rogare = vragen
ubi = waar
femina = vrouw
autem = echter; echter; nu
respondere = antwoorden
iterum = weer; opnieuw
tum = dan; toen
tacere = zwijgen
pergere = gaan
greacus = griek
appropinquare = naderen; dichterbij komen
repetere = teruggaan; terug gaan
errare = rond dwalen; ronddwalen
quaerere = zoeken; zoeken; vragen
fuga = vlucht
subito = plotseling
umbra = schim; schim; schaduw; duisternis
apparere = verschijnen
dicere = zeggen
patria = vaderland
novus = nieuw
regnum = koninkrijk; koninkrijk; macht; heerschappij
; koninkrijk; macht; koningschap
heerschappij
manere = wachten; blijven; wachten
demum = pas
parere = gehoorzamen; voortbrengen; baren; verwerven
navis = schip
mare = zee
stare = staan
lacrimare = huilen
procul = ver weg; ver van; ver weg; uit de verte; van uit de verte
etiam = ook; ook; zelfs
dormire = slapen
ludere = spelen
sunt = zijn
dolere = verdrietig zijn
nam = want
quo = waarheen
nescire = niet weten
videre = zien
tectum = dak; huis
somnium = droom
dea = godin
mater = moeder
desiderare = verlangen naar; missen; begeren; verlangen
postulare = eisen
somnus = slaap
interea = intussen
urbs = stad
cogitare = denken aan
quid = wat
facere = doen
sentire = voelen; voelen; merken
sol = zon
non iam = niet meer
lucere = schijnen
nubes = wolk
ventus = wind
statim = meteen
iubere = bevelen
iam = al; reeds; al; reeds; nu
iactare = heen en weer doen; schudden
unda = golf
urgere = in het nauw brengen
ad = naar; naar; bij
caelum = hemel; hemel; blote hemel
tendere = uitstrekken; uitstrekken; streven; zich haasten
deus = god
tempestas = storm
ita = zo
servare = redden; redden; bewaren
amare = liefhebben; liefhebben; beminnen
silva = bos
ibi = daar
via = weg
reperire = vinden
posse = kunnen
puella = meisje
gerere = dragen
circum = rondom
caput = hoofd
vocare = roepen; roepen; noemen
venire = komen
huc = hierheen
quis = wie
fortasse = misschien
vos = jullie
iuvenis = man; jongeman
socius = vriend; makker; metgezel; makker; metgezel; bondgenoot
tu = jij; u
dic = zeg eens
terra = land
regere = regeren
regina = koningin
iuvare = helpen
monstrare = tonen; laten zien; wijzen
deinde = vervolgens
se avertere = zich afwenden
fluere = stromen
ego = ik
relinquere = verlaten; verlaten; achterlaten
exclamare = uitroepen; uitroepen; het uitschreeuwen
in = in; naar; in; op; in; op; tijdens
; jegens
pervenire = aankomen; bereiken
templum = tempel
ante = voor; tevoren
sedere = zitten
homo = mens; man
salutare = begroeten; groeten
vir = man
dolus = list
parare = voorbereiden; klaarmaken
filius = zoon
natus = zoon
adiuvare = helpen
fallere = bedriegen; misleiden
mihi in animo est = ik ben van plan
ire = gaan
donum = geschenk
ferre = brengen; dragen; brengen; dragen; verdragen
nunc = nu
mandare = opdragen
forma = vorm; gestalte; uiterlijk; vorm; gestalte; schoonheid
petere = gaan naar; opzoeken; gaan; gaan naar; opzoeken; aanvallen
; gaan naar; gaan; aanvallen
opzoeken
vragen
amor = liefde
cor = hart
excitare = opwekken; wekken; opwekken
deponere = neerzetten; neerleggen; afleggen
regia = paleis
lectus = bed; aanligbed; ppp legere
tollere = opheffen; optillen
mons = berg
inter = tussen; temidden van
flos = bloem
intrare = binnengaan
sedes = zetel; zetel; woonplaats
convernire = samenkomen
vestis = kelidingstuk; kleren; kleding; kleed
tegere = bedekken; bedekken; verbergen
ubique = overal
cena = maaltijd
centum = 100; honderd
hospes = gast
excipere = ontvangen
mensa = tafel
vinum = wijn
implere = vullen
distrubuere = uitdelen
adure = gaan
dare = geven
movere = bewegen; ontroeren; bewegen; in beweging brengen; ontroeren
accipere = ontvangen; aannemen; nemen
memoria = herrinnering
animus = hart; geest; hart; geest; ziel
; hart; geest; ziel
moed
paulatim = langzamerhand
expellere = verdrijven; verjagen
post = na; na; achter
convinium = feestmaal
carmen = lied
recitare = voordragen
lumen = licht
nox = nacht
fugare = verjagen; jagen
bibere = drinken
sermo = gesprek; gesprek; taal
multa = veel
postremo = tenslotte
nos = wij
insidea = hinderlaag
narrare = vertellen over
fatum = lot
error = zwerftocht
oculus = oog
habere = hebben; houden; hebben; houden; beschouwen als
houden voor
pater = vader
sic = zo; als volgt
incipere = beginnen
dolor = verdriet
renovare = hernieuwen
praeterire = voorbijgaan; voorbijgaan; gaan langs
sidus = ster
suadere = aanraden
cognoscere = leren kennen; vernemen
cupere = begeren; willen; wensen
vix = nauwelijks
tamen = toch
annus = jaar
decimus = tiende
nondum = nog niet
capere = nemen; innemen; grijpen; nemen; grijpen; gevangennemen
itaque = dus; daarom
primo = eerst
auxilium = hulp
equus = paard
clam = in het geheim
aedificare = bouwen
complere = vullen
ceteri = overige
nocte = 's nachts
ora = kust
navigare = varen
occultare = verbergen
insula = eiland
murus = muur
spectare = kijken; bekijken; kijken
nec = noch; niet; en niet; ook niet; maar niet
zelfs niet
castra = kamp; legerkamp
porta = poort
an = of
flamma = vlam; vuur
urere = verbranden
intra = binnen
ducere = voeren leiden; brengen; aarzelen; leiden; twijfelen; voeren
sacerdos = priester
cum = met; wanneer; toen; omdat; hoewel; toen
credere = geloven; vertrouwen
numquam = nooit
carere = missen; zijn zonder
miles = soldaat
certe = zeker; ongetwijfeld
hasta = lans
haerere = blijven steken; vastzitten
ecce = kijk
rex = koning
trahere = trekken; slepen
nomen = naam
nomen mihi est = ik heet; mijn naam is; aan mij is de naam
sine = zonder
per = over; doorheen; over; door; over; door; door middel van
gedurende
sanguis = bloed
lingua = tong
primum = eerst
invadere = binnenvallen; aanvallen
corpus = lichaam
dens = tand
venenum = vergif
necare = doden
clamor = geschreeuw
frustra = tevergeefs
mors = dood
mortem obire = sterven; de dood te gemoet gaan
horrere = huiveren; huiveren; huiveren voor
modus = manier; wijze
punire = straffen
aperire = openen; openen; openbaren; bekendmaken
arma = wapens; wapenuitrusting
ponere = plaatsen; zetten
filia = dochter
fata = lotsbeschikking
ornare = versieren
surgere = opreizen; opstaan
liberare = bevrijden
coniunx = echtgenoot; echtgenote
custos = bewaker; wachter
caedere = doden; afslachten
maestus = bedroefd
plurimi = zeer veel
vlunus = wond
pes = voet
fidus = trouw
salus = redding; heil
multus = veel
funus = begrafenis; dood
varius = verschillende; allerlei
labor = inspanning; arbeid; werk
tandem = eindelijk
aspicere = zien
eripere = ontrukken aan
hostis = vijand
altus = hoog; hoog; diep
ruere = instorten; storten; stromen
defendere = verdedigen
satis = genoeg; voldoende
magis = meer
atque = en
pugna = strijd
undique = aan alle kanten; van alle kanten
caedes = bloedbad; bloedbad; moord; bloedbad; moord; slachtpartij
medius = middelste
ara = altaar
magnus = groot
miser = ongelukkig
impellere ad = drijven naar; aanzetten tot
vadere = gaan
tempus = tijd
egere = nodig hebben
cedere = gaan; komen; gaan; wijken
unus = een
telum = wapen
instare = achterna zitten; op de hielen zitten
tenere = hebben; houden; houden; bezet houden; vasthouden
gladius = zwaard
percutere = doorboren
vita = leven
fundere = uitstorten
iratus = woedend
meus = mijn
bonus = goed
pulcher = mooi
lux = licht; licht; dag; daglicht
dextra = rechterhand
continere = in bedwang houden; tegenhouden; ophouden
os = mond; gezicht
tantus = zo groot
ira = woede
curare = zorgen voor; zorgen; verzorgen; zorgen voor; zich bekommeren om
culpa = schuld
perdere = te gronde richten
hic = hier
concutrere = hevig doen schudden
fundamentum = fundament
evertere = omverhalen; omverhalen; verwoesten
saevus = woest
arx = burcht
in summa arce = boven op de burcht
summus = hoogst
ipse = zelf; zelf; juist
virtus = moed; voortreffelijkheid; dapperheid
pugnare = vechten
desinere = ophouden
laetus = blij; verheugd
orare = bidden; smeken; bidden; smeken; bidden tot
omen = voorteken; teken
secundus = gunstig
noster = ons; onze
supra = boven
nullus = geen
mora = oponthoud; uitstel
hic; haec; hoc = deze; dit
signum = teken; teken; veldteken
vester = jullie
parvus = klein
pars = deel; kant; deel; kant; rol
taak
hora = uur
extra = buiten
deesse = ontbreken
crinis = haar
vox = stem; stem; woord; geluid
carus = lief
quid iuvat = wat helpt het te
insanus = onverstandig; dwaas
numen = wil; goddelijke wil; goddelijke macht; wil
evenire = gebeuren
abire = weggaan
vetare = verbieden
longus = lang
graecia = griekenland
vale = vaarwel
conservare = bewaren; behoeden; bewaren
verbum = woord
deserere = verlaten; in de steek laten
ter = driemaal
circumdare = leggen om
effugere = ontvluchten; ontsnappen; ontvluchten
media nocte = midden in de nacht
cura = zorg; liefde
vultus = gezicht
pectus = borst
placidus = vredig; vredig; kalm
quies = rust
membra = ledematen
donare = geven; schenken
primus = eerste; eerst
soror = zus; zuster
terrere = bang maken
quot = hoeveel
divinus = goddelijk
genus = geslacht; afkomst
maritus = echtgenoot; man
solus = alleen
vestigium = spoor; voetspoor
laedere = stoten; kwetsen
tuus = jouw
violare = schenden
nlo = ik wil niet
iungere = verbinden
adhuc = nog steeds; tot nu toe
sepulcrum = graf
lacrima = traan
maerere = bedroefd zijn; rouwen
num = toch niet; toch niet; of
semper = altijd
liberi = kinderen
vitam agare = een leven leiden
umquam = ooit
flectere = buigen; op andere gedachte brengen; buigen
matrimonium = huwelijk
cingere = omgeven; omringen
frater = broer
conubium = huwelijk
gens = volk; stam
duo = twee; 2
gloria = roem
modo = slechts; nu eens; dan weer
causa = reden; oorzaak; wegens; om
fingere = vormen; verzinnen
spes = hoop
dubius = weifelend
mens = geest; verstand; ziel
solvere = losmaken; bevrijden
pudor = schaamte
canis = hond
adesse = aanwezig zijn; erbij zijn
princeps = eerste; voornaamste; leider; vorst
excpectare = wachten op; verwachten
multitudo = menigte
dubitare = aarzelen; twijfelen
aurum = goud
agmen = groep; stoet
coniumgere = samenvoegen; verbinden
ut = zoals; zodra; opdat; zodat; dat
; zodra; toen
procedere = voortgaan; voorschrijden
decus = sieraad; charme
arduus = steili
ferus = wild; ongetemd
campus = vlakte; veld
vastus = uitgestrekt
transire = overtrekken; oversteken
ille; illa; illud = die; dat
aqua = water
ater = zwart; donker
diversus = tegengesteld; verschillend
dux = aanvoerder; leider; gids
ignes = vuur
summus mons = de top van de berg
malus = slecht
mala = het kwaad; kwade dingen
nec iam = niet meer
fama = gerucht; goede naam; naam; slechte naam
canere = zingen; vertellen; bezingen
ager = akker; land; gebied
auris = oor
totus = geheel; heel
fabula = verhaal
litus = kust; strand
quodam die = op zekere dag
tunc = toen; dan; vervolgens
accidere = gebeuren
nemo = niemand
e(x) = uit; sinds; uit; sinds; van
officium = plicht; taak
neglegere = verwaarlozen
libido = hartstocht; passie
hiems = winter
pius = plichtsgetrouw; vroom
honor = eer
pro = voor
ardere = branden
cruor = bloed
imago = beeld; naaboosting
supplex = smekend
si = als; indien
vere = echt; werkelijk
postquam = nadat
advenire = aankomen
bene = goed
fines = gebied
praeclarus = zeer mooi; beroemd; zeer mooi
condere = stichten; stichten; verbergen
iste; ista; istud = die; dat
tepellere = terugdrijven; afwijzen
ac = en; en ook
dominus = heer; meester; heer des huizes
sicut = zoals
comes = metzezelf; makker; begeleider
munus = geschenk; geschenk; opdracht; taak
moenia = muren; stadsmuren
vertere = draaien; wenden; draaien; wenden; richten op
admonere = waarschuwen; aansporen
quia = omdat
quod = omdat
nisi = als niet; als; niet; tenzij
behalve
dum = terwijl; terwijl; zolang als; totdat
tangere = aanraken
pendere = hangen
respicere = omkijken; omkijken naar; zich bekommeren om
clarus = helder; beroemd
dimittere = wegzenden; wegzenden; laten gaan
aura = briesje; lucht
cupido = begeerte; verlangen
licet mihi = het is mij geoorloofd; het staat mij vrij
obstare = in de weg staan
timor = vrees
amicus = vriend; vriend; vriedn
impius = goddeloos
consilium = plan; besluit; raad; beraad; besluit
plan
deferre = overbrengen
ultro = uit eigen beweging
perfidus = trouweloos; onbetrouwbaar
decedere = weggaan
certus = zeker; bepaald
orare per = smeken bij
omittere = opgeven; laten varen; loslaten
propter = wegens
tyrannus = tiran
odi = haten
inimicus = vijand; vijandig
perire = te gronde gaan; omkomen
infans = klein kind; baby
mihi est = ik heb; aan mij is
sub = onder
premere = drukken; wegdrukken; in het nauw brengen
pauci = weinige
vivere = leven
gratus = dankbaar
memor = denkend aan; gedachtig aan
promittere = beloven
cogere = dwingen; samenbrengen; dwingen
agere = brengen; voeren; doen; leiden
placet = het bevalt
nuntius = bode; bericht
mittere = zenden; laten gaan
incendere = in brand steken; in vuur en vlam zetten; in brand steken
sponte = vanzelf; uit eigen beweging
erigere = oprichten
olim = eens; ooit
recipere = krijgen; ontvangen
saepe = vaak
anima = adem; leven; ziel
fortuna = lot; lot; geluk; toeval
peragere = voltooien
statuere = plaatsen; schikken; plaatsen; stichten; besluiten te
beatus = gelukkig; welvarend
ascendere = beklimmen
adeo = zo
iuvat me = het doet me plezier
antea = tevoren; vroeger
inferre = binnendragen; aandoen
intellegere = begrijpen
verus = waar; echt
iurare per = zweren bij
invitus = met tegenzin; tegen mijn zin
durus = hard
vel = of
saxum = rots; steen
multum = zeer
gaudere = zich verheugen
descendere = afdalen
vallis = dal; dal; valei
fluvius = rivier
populus = volk
aestas = zomer
candidus = stralend; wit
de = over
rogare de = vragen naar
ripa = oever
mortuus = gestorven
explicare = uitleggen; uiteenzetten
docere = leren; onderwijzen; mededelen
inferi = de onderwereld; goden van de onderwereld
egregius = uitstekend
digitus = vinger
designare = aanwijzen
proles = geslacht; nakomelingen
futurus = toekomstig
superbus = trots; hoogmoedig
consul = consul
divus = goddelijk
melius = beter
statua = standbeeld
ars = kunst; vaardigheid
imperium = macht; heerschappij; gezag; rijk; macht; heerschappij; bevel
gezag
rijk
pax = vrede
aequus = rechtvaardig; billijk
imponere = leggen op; opleggen
parcere = sparen; ontzien
redire = teruggaan; terugkeren
probus = goed
potestas = macht; storm
cupidus = begerig naar
finis = einde
fessus = moe; vermoeid; uitgeput
brevi = spoedig
divitiae = rijkdom
dividere = verdelen; delen
nihil = niets
contra = daarintegen
scire = weten; kennen
tacitus = zwijgend; stil
exire = weggaan; gaan uit
finire = beëindigen
succedere = opvolgen
possidere = bezitten
plus = meer
velle = willen
regnare = regeren; heersen
virgo = maagd; meisje
felix = gelukkig
nocturnus = nachtelijk
interdiu = overdag
protegere = beschermen
insidiae = hinderlaag
quamquam = hoewel
omnia = alles
cotidie = dagelijks
ignotus = onbekend
niger = zwart
mirus = merkwaardig; wonderlijk
tam = zo
mensis = maand
indiciumk = teken; aanwijzing
coepi = ik begon; ik ben begonnen
carcer = kerker; gevangenis
desperare = wanhopen
flumen = rivier
nolle = niet willen
lupa = wolvin
praebere = geven; verschaffen; aanbieden
pastor = herder
portare = dragen; dragen; brengen
uxor = vrouw
duodecim = twaalf
postea = later
regius = koninklijk
interficere = doden
avus = grootvader
reducere = terugvoeren; terugevoeren; terugbrengen
suus = zijn; haar; hun
locus = plaats
quondam = eens
alere = voeden
tristis = droevig; bedroefd; treurig
humilis = laag; nederlaag; gering
addere = toevoegen
allius = ander
ambo = beide
considere = gaan zitten
prior = vroegen; eerder; vroeger; eerder; vorig
sex = zes
bis = tweemaal
acer = scherp; spits; fel; hevig
fortis = dapper
ingens = geweldig groot; enorm; ruesachtig
ludi = spelen
sollemnis = plechtig
finitimus = naburig
invitare = uitnodigen
crescere = groeien
intendere = inspannen; spannen
rapere = roven
primres = eersten; voornaamsten
domus = huis
valde = zeer
vehemens = heftig
avis = vogel
locare = plaatsen; zetten; leggen
hinc = vanhier; hier vandaan
arcere = afweren; afhouden
demere = wegnemen
terror = schrik; verschrikking; angst; vrees
monumentum = gedenkteken; monument; aandenken
posteri = nakomelingen; nageslacht
tamquam = alsof
optimus = best; zeer goed
maximus = grootst
resistere = weerstand bieden; zich verzetten; weerstaan
media in valle = midden in het dal
superior = horen; beter; hoger; beter
mulier = vrouw
inferre se = zich begeven
parentes = ouders
quam = dan
aut = of
fit = er ontstaat
selentium = stilte
foedus = verdrag; verbond
civitas = staat; burgerij
concurrere = te hoop lopen; slaags raken
concursus = oploop; botsing; treffen; oploop; geren; botsing
treffen
tres = drie
vulnerare = verwonden
gaudium = vreugde; blijdschap
infestus = vijandig; dreigend
forte = toevallig
integer = onaangetast; ongedeerd
ideo = daarom
intervallum = tussenruimte
minimus = kleinste
prope = dichtbij; dichtbij; bijna dichtbij
alter = andere
exspectare = wachten; opwachten; verwachten
a = vanaf; vandaan; door
tertius = derde
eodem modo = op dezelfde manier
victoria = overwinning
exsultare = juichen
super = boven; over
ferox = wild; fel; woest
facinus = daad; misdaad
paulum = een beetje
paulo ante = kort tevoren
omnis = ieder; elk; geheel
laudare = prijzen; loven
ius = recht; rechtbank; recht; rechtbank; rechtspraak
iudicium = rechtbank; process; rechtzaak; zaak
existimare = schatten; van mening zijn
iure = het recht; terecht
nolite = wilt niet; wil niet
ultimus = verst; buitenst
absolvere = losmaken; vrijspreken
tumultus = oproer; onrust; tumult
claudere = sluiten
eicere = eruit gooien; eruit zetten; eruit gooien; verjagen; buiten spel zetten
paene = bijna
dexter = rechts; rechter
manus = hand
res = zaak; ding; situatie
subitus = plotseling
alienus = vreemd
constituere = plaatsen; vaststellen; besluiten te
atrox = afschuwelijk; gruwelijk; wreed; afschuwelijk; gruwelijk
ferrum = ijzer; wapen; zwaard
haud = niet
mox = weldra; gauw; weldra; spoedig
interim = intussen
apud = bij
aliquot = enige
dies = dag
ops = hulp
opes = hulpmiddelen; macht
celare = verbergen
nuntiare = berichten; melden
prudens = verstandig
trepidus = zenuwachtig
audacia = moed; overmoed
curia = curia; senaatsgebouw
gradus = stap; trede; trap
deicere = naar beneden gooien
tranquillus = rustig
metus = angst; vrees
domum = naar huis
evocare = naar buiten roepen
appellare = noemen
iacere = liggen
scelus = misdaad
negare = ontkennen; weigeren
incitare = aansporen; aanvuren
deducere = naar beneden brengen; brengen naar; naar beneden brengen; brengen naar; wegvoeren
sinister = links; linker
opprimere = neerdrukken; overweldigen
ullus = enig; een
concedere = toegeven; toestaan
nudus = naakt
sordidus = vuil; smerig; verachtelijk
deprehendere = grijpen; betrappen
persuadere = aanraden; overreden; overhalen; overtuigen
vincere = overwinnen
invenire = vinden; ontdekken
tantum = slechts
testis = getuige; testiekel
armare = wapenen; bewapenen
supplicium = straf
exemplum = voorbeeld
affirmare = verzekeren; bevestigen
abesse = afwezig zijn; ontbreken
occupare = bezetten; innemen; in beslag nemen
pellere = verdrijven
Roma = rome; uit rome
liber = vrij
tradere = overhandigen; overhandigen; overleveren
adulescens = jongeman
nobilis = van adel; voornaam
senator = senator
Romam = naar rome
malle = liever willen
eo = daar; daarheen
turba = verwarring; menigte
stipendium = soldij
uter = wie
comprehendere = grijpen
civis = burger
temptare = op de proef stellen; proberen
cito = snel
nil...nihil = niets
metuere = vrezen
inicere = werpen
iterum iterumque = telkens weer
trans = over
obses = gijzelaar; gegijzeld
exercitus = leger
incolumis = ongedeerd
legatus = gezant
remittere = terugsturen
reddere = teruggeven
non solum = niet alleen
tutus = veilig
iniuria = onrecht
audax = moedig; overmoedig
eloquentia = welsprekenheid
auctoritas = gezag; aanzien
praeterea = bovendien
sapiens = wijs
concordia = eendracht
situs = gelegen
alius = ander
membrum = deel; lid; ledemaat
singuli = elk afzonderlijk; een voor een
quietus = rustig
voluptas = genogen; genot
reliquus = overig
afferre = aandragen; brengen naar; aandragen; brengen; halen
conficere = afmaken; voltooien; vermalen
fames = honger
extremus = uiterst; laatst; buitenst
apparet = het blijkt
seditio = opstand
similis = gelijk
plebs = plebs; lager volk
agare = leiden; voeren; doen; handelen; onderhandelen
neuter = geen van beiden
decretum = besluit; beslissing
adventus = komst
Romanus = romein; romeins
adimere = wegnemen
ne = dat niet; niet
considerare = bekijken; overwegen
ambitio = het rondgaan; eerzuct; ambitie
occasio = gelegenheid; reden
posterus = volgend; later
differre = uitstellen
domi = thuis
anxius = angstig
discedere = uiteengaan; weggaan
educare = opvoeden
ignoscere = vergeven
sinere = laten; toestaan; toelaten
interrogare = ondervragen; vragen
falsus = onecht; vals; verkeerd
hoc modo = op deze manier
vindicare = beschermen tegen; bevrijden van
mos = gewoonte
magister = meester; meester; leraar; aanvoerder
committere = toevertrouwen; tot stand brengen; toevertrouwen
is,ea,id = hij,zij,het; die; dat
instituere = instellen om
producere = naar buiten leiden
intermittere = onderbreken
scelestus = misdadig
statio = wachtpost
dedere = overgeven; uitleveren
imperator = aanvoerder
discere = leren; vernemen
iustus = rechtvaardig
bellum gerere = oorlog voeren
adversus = tegen
tergum = rug
reditus = terugkeer
lex = wet
fides = trouw
iustia = rechtvaardigheid
forum = forum; marktplein
celebrare = vieren; verheerlijken
consensus = instemming; overeenstemming
contendere = zich haasten
ignarus = niet wetend
utrum = of
ordo = rij; gelid
disciplina = discipline
militaris = militair; leger
morari = vertoeven; aarzelen
accusare = beschuldigen
aliqui = een of andere
aliquis = iemand
argumentum = bewijs
colere = verzorgen; bebouwen; vereren; verzorgen; vereren
retinere = vasthouden; behouden
animadvertere = opletten; bemerken
oppugnare = beledigen; bestormen
conferre = bijeenbrengen; bijeendragen
contuli = pf van conferre; bijeengebracht; bracht bijeen
munire = versterken; bouwen
cavere = oppassen
cecidi = pf van caedere
clades = nederlaag
conari = proberen
congredi = samenkomen
contentus = tevreden
delere = verwoesten
haurire = scheppen; drinken
sanctus = heilig; eerwaardig
perpetuus = ononderbroken; eeuwig
poposci = pf van poscere; eisde
eques = ruiter
evadere = ontsnappen
exitus = uitgang
expugnare = veroveren
flere = huilen
frumentum = graan
occultus = verborgen; geheim
frui = genieten; genieten van
exiguus = klein; gering
hodie = vandaag
idem; eadem = dezelfde; hetzelfde
quisquam = iemand; iets
palam = openlijk; in het openbaar
inde = vandaar
indicare = aanwijzen; aanwijzen; verklappen
robur = kracht; kern
intueri = bekijken; kijken naar
congressus sum = pf van congredi; kwam samen; samengekomen
multo ante = veel eerder; lang tevoren
proposui = pf van proponere; legde voor; stelde voor
legere = verzamelen; verzamelen; kiezen; lezen
praeceptum = voorschrift; les
vis = kracht; macht; geweld; kracht; macht
melior = beter
mille = duizend
nepos = kleinzoon
niti = streven naar
complexus sum = pf van complecti; omarmde; omhelsde
complecti = omarmen; omhelzen
patere = openstaan
opressi = drukte neer; pf van opprimere
plenus = vol van
poculum = beker
poscere = eisen
priusquam = voordat
privatim = persoonlijk
prodere = prijsgeven
proficisci = vertrekken
properare = zich haasten
proponere = voorleggen; voorstellen
publice = in het openbaar
quin = waarom niet?; waarom niet
quintus = vijfde
raro = zelden
rector = bestuurder
ratio = verstand; rede
res adversae = tegenspoed
res publica = staat; de staat
res secundae = voorspoed
reverti = terugkeren
septem = zeven; 7
sequi = volgen
precari = bidden; smeken
sumere = nemen
superesse = over zijn
reversus sum = pf van reverti; teruggekeerd; keerde terug
tot = zoveel; zo veel
requiescere = uitrusten; tot rust komen
totiens = zo vaak
tueri = beschermen
uti = gebruiken; gebruiken; omgaan met; benutten
excessi = pf van excedere; utigegaan; ging uit; ging weg; weggegaan
putare = menen; van mening zijn
prohibere = verhinderen; verbieden
augere = vermeerderen; vergroden; vermeerderen; vergroten
profectus sum = pf van proficisci; vertrok
sperare = hopen; verwachten
oppidum = stad; vesting
victor = overwinnaar
vinculum = boei
secutus sum = pf van sequi; volgde
prospexi = pf van prospicere; vooruitgezien; voorgezien
prospicere = vorruitzien; voorzien
unde = vanwaar; waarvandaan
excedere = uitgaan; weggaan; naar buiten gaan
loqui = spreken; zeggen
inquit = zegt hij; zei hij
admirari = zich verwonderen; zich verbazen; zich verwonderen
talis = zodanig; zo'n; een dergelijk
solutus = ppp van solvere
requievi = pf van requiescere
requietus = ppp van requiescere
prohibui = pf van prohibere
locutus sum = pf van loqui
auxi = pf van augere
vetui = pf van vetare
valere = waard zijn; sterk/gezond zijn
sin = als echter; maar als
salvus = behouden; ongedeerd
rettuli = pf van referre
relictus = ppp van relinquere
referre = terugbrengen; melden
pretiosus = kostbaar
ornamentum = sieraad
offere = aanbieden
occidere = doden
multo post = veel later
mortuus sum = pf van mori
mori = sterven
mirari = zich verwonderen; bewonderen
merito = terecht
epistula = brief
corona = kroon; krans
commisi = pf van committere
opus = werk/vestingwerk; werk
processi = pf procedere
acies = slaglinie; strijdlinie
cohortati (dep) = aansporen
proelium = strijd
proelium committere = de strijd aangaan
impedire ne = verhinderen dat
administrare = besturen
oratio = redevoering
ineundus = GV van inire; GV van iniri
inire = naar binnen gaan; binnegaan
paratus = gereed
dimicare = strijden
inii = pf inire
interesse = bijwonen; deel nemen aan; toevertrouwen/tot stand brengen
misericordia = medelijden
usus sum = pf uti
imperare = bevelen
se abstinere = zich onthouden van
minister = dienaar
sententia = mening
habitus = ppp habere
offensus = pf offendere
offendere = beledigen
expulsus = ppp expellere
beneficium = weldaad
tribunus militum = krijgstribuun
ortus sum = pf oriri
oriri = ontstaan
versus = ppp vertere
simul = gelijktijdig; gelijktijdeig
rursus = weer
incidi = pf incidere; pf incedere; pf incedire
incidere = terecht komen in
donec = zolang als; totdat
simulac = zodra
libertus = vrijgelatene
egredi = uitgaan
facies = gezicht; gelaat
toga = toga
texi = pf tegere
acceptus = ppp accipere
harena = zand
deiectus = ppp deicere
effudi = pf effundere
effundere = storten
familiaris = vertrouwd; bevriend
arcessivi = pf arcessere
arcessere = ontbieden; laten komen
visus = ppp videre
quare = waarom
servitus = slavernij
pavor = angst
affectus = ppp afficere
afficere = aandoen; vervullen
temere = zomaar; onbezonnen
audere = durven; wagen
circa = om heen; rondom; omstreeks
pecunia = geld
dimissus = ppp dimittere
quadraginta = veertig
mansi = maneren
ultus sum = pf ulcisci
ulcisci = zich wreken; wreken; straffen; zich wreken op
allatus = ppp afferre
exposui = pf exponere
exponere = buitenzetten; aan land zetten
distuli = pf differre
persectus sum = pf van persequi
persequi = achtervolgen; inhalen
natura = natuur; aard; wezen
lenis = zacht; kalm; mild
praebere se = zich gedragen
crux = kruis
abiens = ptc praes abire
contemnere = verachten
vindex = beschermer
libertas = vrijheid
requirere = zoeken; opzoeken; verlangen
utinam = ach mocht; ach moge
item = evenzo; eveneens
factus sum = pf fieri
fieri = worden; gebeuren; gemaakt worden
inscriptus = ppp inscribere
inscribere = schrijven
cognitus = ppp cognoscere
voluntas = wil
occisus = ppp occidere
conscius = op de hoogte van; zich bewust van
quasi = alsof; als het ware; zogenaamd
velut = alsof; als het ware
secreto = appart; onder vier ogen; in het geheim
casus = val; toeval; ongeval
experiri = proberen; ondervinden; ervaren
appetere = nastreven
parum = weinig; te weinig
cessi = pf cedere
dignus = waard
videri = schijnen
ob = naar toe; wegens; vanwege
infirmus = zwak
valetudo = gezondheid
diu = lange tijd
cunctari = aarzelen; dralen
frequens = talrijk; veelvuldig
progressus sum = pf progredi
progredi = verdergaan; gaan; tevoorschijn komen
oblatus = ppp offerre
miscere = mengen; voegen
suscepi = pf suscipere
suscipere = opnemen; op zich nemen
propius = dichtbij
accessi = pf accedere
accedere = naderen; erbij komen; komen
uterque = elk van beiden; beide; beiden; elk van beide
quidem = immers; tocht
infra = onder
traieci = pf traicere
traicere = overbrengen; doorsteken
humi = op de grond
editus = ppp edere
edere = uitgeven; geven; voortbrengen
auctor = maker; auteur; schrijver
iacui = pf iacere
imposui = pf impnere
medicus = dokter; arts
perpertus = ppp reperire
cuncti = alle; allen

Ingezonden op 11-12-2008 - 1245x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

dit zijn alle woordjes uit roma1+2

veel plezier ermee want dit heeft me uren en uren gekost...
1136 woordjes...

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Roma, deel 1+2

3 t/m 32 heel roma 1+2