Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn woordenlijst
› 1 Verbarium Latinum
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn woordenlijst
, deel 1
1 Verbarium Latinum
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
a, abs + abl = van ... af, sinds, door a-, ab-, abs-, au- = weg-, zonder acer, acris, acre = scherp, hevig acies, aciei = scherpte: snede, slag(linie), blik acuere = scherpen, aanwakkeren acutus = scherp acerbus = bitter acervus = stapel, hoop ad = + acc, naar, tot, bij, (voor getallen) ongeveer ad-, ac-, af-, ag-, ad-, al-, ap-, ar-, as-, at- = naar...toe, bij, aan, opwaarts aeger, aegri = ziek, pijnlijk aegre = pijnlijk, ternauwernood aemulus = wedijverend, jaloers, medeminnaar, rivaal aequus = vlak, gelijk, billijk iniquus = ongelijk, onbillijk aequare = gelijk maken, evenaren aequor, aequoris (n) = vlakte, zeevlakte aequitas = gelijkheid, billijkheid, redelijkheid iniquitas = ongelijkheid, onbillijkheid aequalis = gelijk, even oud aër, aëris = lucht aes, aeris (n) = brons, geld aes alienum = schuld aën(e)us = bronzen aerarium = (staats)schatkist, (staats)archief aestimare = schatten, achten, houden voor existimare = schatten, achten, houden voor aestimatio = schatting, achting, mening aether, aetheris = (heldere) bovenlucht aetherius = hemels, hemelhoog aestas = zomer aestus, -us = hitte, gloed aedis, -is = stookplaats, lokaal, tempel, pl.: lokalen, woning, huis aedilis = aediel (ambtenaar voor openbare orde) aedificare = bouwen aedificium = gebouw aevum = tijd(vak), leeftijd, leven aetas = leeftijd, tijdperk aeternus = eeuwig ager, agri = akker, (platte)land agrestis = landelijk, ruw, onbeschaafd agricola = landbouwer, boer peregrinus = buitenlands, vreemd agere, egi, actus = brengen, doorbrengen, drijven, (be)handelen, onderhandelen age/agite, agedum = komaan id agere, ut = zich inspannen om adigere = drijven tot, dwingen ambigere = (be)twijfelen, (be)strijden ambiguus = twijfelachtig, onzeker cogere, coegi, coactus = samendrijven, dwingen exigere = uitdrijven, opeisen, volbrengen exiguus = klein, gering peragere = ten einde brengen, volbrengen prodigium = voorteken, wonderteken redigere ad/in = (terug)brengen (tot), beperken tot subigere = drijven onder, dwingen, onderwerpen actum = handeling, daad actio = (be)handeling, voorstel agmen = stoet, kolonne, marsorde primum agmen = voorhoede novissimum agmen = achterhoede agitare = (be)handelen, bewegen, opjagen cogitare = overdenken, denken aan cogitatio = overdenking, gedachte aio, ais, aiebam, ait = ik zeg, ik beweer ala = vleugel, ruiterafdeling ales, alitis = gevleugeld, vogel alacer, -cris, -cre = opgewekt, levendig albus = wit, helder alere, alui, altus = voeden altus = hoog, diep altum = hoogte, diepte altitudo, -dinis = hoogte, diepte almus = voedend, mild adolescere, -evi = opgroeien, volwassen worden adulescens = jongen, man adulescentia = jeugd indoles, -is = aard, aanleg proles, -is = nakomelingschap, nakomeling, kind alius, -a, -ud = een ander alius...alius = de een ... de ander, elkaar, pl. sommigen ... anderen alias = een andere maal alio = naar elders aliter = anders alienus = van een ander, andermans, vreemd altare, -is = altaar alter, -erius, -eri = de ander alter ... alter = de een ... de ander, elkaar alternus = afwisselend, beurtelings alvus (f) = buik, moederschoot amare = beminnen, houden van amor = liefde amicus = bevriend, vriend inimicus = vijandig, vijand amicitia = vriendschap inimicitia = vijandschap amarus = bitter ambo, -orum, -obus, -os = beide amb-, am-, an- = rondom, naar twee kanten ambulare = wandelen amnis, -is (m) = stroom, rivier amplus = ruim, aanzienlijk amplius = meer an = of, of soms angere = toeknijpen, beangstigen anxius = angstig, bezorgd angustus = eng, smal angustiae = engte, moeilijkheden anima = adem, ziel, schim, leven animus = moed, stemming, geest animal, -alis (n) = levend wezen, dier animadvertere = bemerken animadvertere aliquid/in = aanmerking maken op, (be)straffen exanimus, exanimis = levenloos, dood annus = jaar ante = + acc, voor, er voor, vooraan, te voren anterior = eerder antiquus = oud antea = te voren ante(a) ... quam, antequam = + indic of coni, voordat antrum = grot anulus = ring anus, -us = oude vrouw aper, apri = ever, wild zwijn apisci, aptus = bereiken, verkrijgen adipisci, adeptus = bereiken, verkrijgen aptus = vastgemaakt, passend, geschikt aptare = vastmaken, passend maken apud = + acc, bij apud urbem = in de stad aqua = water aquila = arend, adelaar aquilo, -onis (m) = noordenwind, noorden ara = (brand)altaar aridus = droog, dor arare = (om)ploegen arvum = (bouw)land, akker aratrum = ploeg arator = ploeger arbitrari = menen, oordelen arbiter, -tri = scheidsrechter arbitrium = beslissing, macht arbor, -oris (f) = boom arcere, arceo = (af)weren coercere, coerceo = insluiten, beteugelen exercere, exerceo = afmatten, (be)oefenen (transitief) exercitus, -us = leger arx, arcis = burcht, citadel arcessere = ontbieden arcus, -us = boog arduus = steil, moeilijk ardere, ardeo = gloeien, in brand staan ardor = brand, gloed argentum = zilver arguere = in het licht stellen, bewijzen, weerleggen arguere alcs rei = beschuldigen van argumentum = bewijs, argument armentum = trekvee, kudde arma, -orum = wapens, gereedschappen armare = bewapenen, gereedmaken armatus = gewapend inermis = ongewapend ars, artis = vaardigheid, kunst artifex, -icis = vakman, vervaardiger, kunstenaar iners, -ertis = onbekwaam, traag inertia = onbekwaamheid, traagheid artus, -us = gewricht, lid artus = nauw asper, asperi = ruw astrum = ster at = maar, (na concess zin) dan toch atque, ac = en, (na alius enz) dan atqui = maar toch, welnu ater, atri = donker, zwart, somber atrox, -ocis = gruwelijk atrium = (ontvang)zaal, atrium audere, audeo = durven, (het) wagen (te) audax, -acis = stoutmoedig, vermetel audacia = durf, (over)moed audire = horen, luisteren naar auris, -is = oor augere, augeo = vermeerderen, vergroten auctor = ontwerper, stamvader, raadsman, geschiedschrijver auctoritas = gezag, aanzien augur, -uris = wichelaar, waarzegger augurium = voorteken, voorgevoel auxilium = hulp, pl hulptroepen aula = hof, paleis aura = bries, wind aurum = goud aureus = gouden auster, -tri = zuidenwind, zuiden aut = of autem = echter, welnu autumnus = herfst avidus = begerig avarus = gierig, hebzuchtig avaritia = gierigheid, hebzucht avis, -is = vogel auspicium = voorteken, opperbevel avus = grootvader, voorvader avitus = van een grootvader, voorvaderlijk barba = baard barbarus = buitenlands, vreemd, onbeschaafd beatus = zalig, gezegend, welgesteld bellum = oorlog bellare = oorlog voeren rebellare = in opstand komen imbellis = weerloos, laf, vreedzaam bestia = dier bibere = drinken blandus = vleiend, betoverend bonus, melior, optimus = goed, beter, best bonum = goed, welzijn, goederen bene = goed beneficium = weldaad benevolentia = welwillendheid benignus = welwillend bos, bovis = rund, os, koe brac(c)hium = arm brevis = kort brevi (tempore) = in korte tijd, binnenkort -c, -ce = aanwijzend achtervoegsel cadere, cecidi, casurus = vallen casus, -us = val, (lot)geval, toeval accidere, accidi, accasurus = voorvallen, gebeuren concidere, concidi, concasurus = ineenstorten occidere, occidi, occasurus = neervallen, sneuvelen, ondergaan occidens (sol) (m) = ondergaande zon, westen occasio = gelegenheid, kans occasus, -us = ondergang, westen caecus = blind, onzichtbaar, duister caedere, cecidi, caesus = vellen, neerslaan caedes, -is = moord, bloedbad occidere, occidi, occisus = neervellen, doden caelum = hemel, lucht caelestis = hemels, goddelijk caerul(e)us = (hemels)blauw, (blauw)grijs cala-: Kalendae, -arum = kalendae, eerste dag van de maand concilium = vergadering conciliare = verenigen, verschaffen calere, caleo = warm zijn calor = warmte, gloed calidus = warm callidus = slim, sluw campus = veld, vlakte candere, candeo = (gloeiend) wit zijn candidus = (gloeiend) wit, helder accendere = in brand steken, ontsteken incendere = in brand steken, ontsteken incendium = brand canere, cecini = (be)zingen, opzeggen, voorspellen cantare = (be)zingen, opzeggen, voorspellen carmen, -minis = lied, gedicht, toverspreuk cantus, -us = lied, gedicht, toverspreuk canis, -is = hond capere, capio = gevangen nemen, innemen captivus = krijgsgevangene, buitgemaakt accipere, accipio = ontvangen, krijgen, vernemen concipere, concipio = (in zich) opnemen, begrijpen decipere, decipio = beetnemen, bedriegen excipere, excipio = uitzonderen, opvangen incipere, incipio = beginnen inceptum = begin, plan, onderneming praecipere, praecipio = van te voren nemen, voorschrijven, bevelen, leren praeceptum = voorschrift, bevel, raad, les praecipuus = uitnemend, bijzonder recipere, recipio = opnemen, ontvangen se recipere, recipio = zich terugtrekken receptus, -us = terugtocht, aftocht suscipere, suscipio = opnemen, op zich nemen occupare = bezetten recuperare = terugkrijgen, heroveren captare = gretig grijpen capessere = haastig grijpen caput, caputis (n) = hoofd capillus = (hoofd)haar anceps, -cipitis = dubbel(zinnig), twijfelachtig praeceps, -cipitis = hals over de kop, snel, steil praecipitare = vooroverstorten, voortjagen carcer, -eris = gevangenis, kerker carere, careo = missen, niet hebben carina = kiel, schip caro, carnis = vlees carpere = plukken, (weg)nemen carus = duur, dierbaar caritas = hoge prijs, waardering, liefde castra, -orum = legerkamp castellum = (versterkte) plaats, fort castus = rein, kuis catena = keten, ketting causa = (rechts)zaak, oorzaak, reden gen + causa = wegens, ter wille van mea causa = ter wille van mij accusare = beschuldigen, aanklagen incusare = beschuldigen, aanklagen accusator = aanklager accusatio = beschuldiging, aanklacht excusare = verontschuldigen, als excuus aanvoeren recusare = weigeren cavere, cavi, cautus (caveo) = oppassen voor (in)cautus = (on)voorzichtig cavus = uitgehold, hol cedere, cessi, cessurus = wijken, gaan, komen concedere = weggaan, wijken, toestaan, toegeven intercedere = tussenbeide komen succedere = onder iets gaan, binnengaan, tegen iets opgaan, naderen, in plaats komen van, opvolgen successus, -us = voortgang, opvolging, (goede) afloop, succes cessare = ophouden, dralen, niets doen celare = verbergen occultus = verborgen, geheim occultare = verbergen clam = heimelijk celeber, -bris, -bre = druk bezocht, bekend celebrare = druk bezoeken, vieren celer, -eris, -ere = vlug, snel celeritas = vlugheid, snelheid excellere = uitsteken (boven), uitmunten celsus = hoog, verheven excelsus = hoog, verheven collum = hals, nek collis, -is (m) = heuvel, hoogte percellere, perculi, perculsus = hevig slaan, schokken, verslaan clades, -is = nederlaag calamitas = schade, ramp incolumis, -is = ongedeerd cena = maaltijd cenare = dineren, eten censere, censeo = schatten, menen censor = censor census, -us = vermogen(sschatting), burgerlijst centum = honderd -centi = -honderd (cardinalia) -centesimus = -honderdste (ordinalia) -gentesimus = -honderdste (ordinalia) centurio = honderdman, onderofficier cernere, crevi, cretus = (onder)scheiden, zien crimen = beschuldiging, schuld, vergrijp decernere, decrevi, decretus = beslissen, toekennen decretum = beslissing, besluit discernere, discrevi, discretus = (onder)scheiden discrimen = scheiding, onderscheid, beslissing secernere, secrevi, secretus = afscheiden, afzonderen secretus = afgezonderd, geheim certus = zeker certo = zeker incertus = onzeker certare = uitvechten, strijden certamen = wedstrijd cervix, -icis = nek, hals cervus = hert ceterus = overig ceterum = overigens, maar cibus = spijs, voedsel cire = in beweging zetten, opwekken ciere, cieo = in beweging zetten, opwekken acci(e)re, (accieo) = ontbieden citus = snel cito = snel citare = opwekken, ontbieden recitare = voorlezen cingere = omsingelen, omgorden cinis, -eris (m) = as circus = cirkel, renbaan, circus circu(m)/-ca = + acc, rondom circiter = + acc rondom, ongeveer citra = + acc aan deze zijde van citerior = meer aan deze zijde van civis, -is = burger, medeburger civitas = burgerrecht, staat, stad civilis = van een (mede)burger, burger- clamare = roepen clamor = geroep, geschreeuw clarus = helder, duidelijk, beroemd praeclarus = zeer helder, schitterend declarare = duidelijk maken, aanwijzen classis, -is = vloot, klas, afdeling claudere = sluiten cludere = sluiten intercludere = afsluiten recludere = openen clavus = spijker, nagel cliens, clientis = beschermeling, cliënt inclinare = buigen (tr en intr) clemens = (neigend) zacht, genadig clementia = zachtzinnigheid clipeus = schild coepisse, coeptus = begonnen zijn (act en pass) coeptum = begonnen werk, onderneming colere, colui, cultus = bebouwen, onderhouden, vereren incolere = (be)wonen incola = inwoner colonia = landgoed, kolonie colonus = landbouwer, kolonist cultus, -us = bebouwing, verzorging, kleding, levenswijze, vorming color = kleur coma = (hoofd)haar conari = trachten, proberen conatus, -us = poging consul, consulis = consul proconsul, -lis = proconsul consulere aliquem/de = raadplegen, beraadslagen over consulere alicui = zorgen voor consulere in aliquem = maatregelen nemen tegen consilium = raad, overleg, plan, besluit consultum = besluit consulatus, -us = ambt van consul, consulaat consularis = consulair, oud-consul consultare = raadplegen contra = + acc (er) tegen contrarius = tegenovergelegen, tegengesteld, tegen- copia = voorraad, overvloed, kans, pl. troepen cor, cordis (n) = hart concordia = eensgezindheid discors = onenig discordia = onenigheid recordari = + gen, zich herinneren credere, credidi, creditus = + dat, toevertrouwen aan, geloven, menen (in)credibilis = (on)gelofelijk coram = persoonlijk, + abl in tegenwoordigheid van cornu = hoorn, vleugel (v.e. leger) corona = krans corpus, -oris = lichaam, lijk cotidie = dagelijks cotidianus = dagelijks cras = morgen creare = doen groeien, scheppen, kiezen recreare = herscheppen, herstellen crescere, crevi, creturus = groeien creber, -bri = dicht opeen, herhaaldelijk, talrijk crebro = herhaaldelijk, talrijk, dicht opeen cremare = verbranden crepare = kletteren, knarsen increpare = verwijten, uitvaren tegen crinis, -is (m) = (scheiding) (hoofd)haar cruor, -oris = bloed (buiten het lichaam) cruentus = bloedig, bebloed crudelis = wreed crudelitas = wreedheid crus, cruris (n) = been, poot crux, crucis = kruis cruciatus, -us = kwelling, foltering cumbere, cubui, cubiturus = gaan liggen, gaan rusten cubile, -is = rustplaats, bed cubiculum = slaapkamer culpa = schuld, vergrijp cum = + abl, (samen) met com-, co(n)-, col-, cor- = samen, mee-, volkomen cum + indic = wanneer, toen, telkens als, toen, of cum + coni = toen, nadat, omdat, ofschoon, terwijl (daarentegen) cum primum = + indic, zodra, toen cum ... tum = zowel ... als -cumque = (wanneer ook), (dan) ook cunctari = treuzelen, aarzelen cupere, cupio = wensen, verlangen cupido, -dinis = verlangen, begeerte cupiditas = verlangen, begeerte cupidus = verlangend cur? = waarom? cura = zorg curare = zorgen voor, verzorgen securus = onbezorgd, veilig curia = senaatsgebouw, raadhuis currere, cucurri, cursurus = (hard) lopen occurrere = tegemoet lopen, ontmoeten currus, -us = wagen cursus, -us = loop, wedloop concursus, -us = samentreffen, oploop curvus = krom, gebogen curvare = krommen, buigen custos, -odis = wachter, bewaker custodire = bewaken custodia = bewaking, wacht(post), gevangenis damnum = schade, verlies damnare alicuius rei = veroordelen wegens condemnare alicuius rei = veroordelen wegens capitis/capite damnare = ter dood veroordelen daps, dapis (meestal pl.) = maaltijd dare, dedi, datus = geven -dere, -didi, -ditus = geven, doen, plaatsen abdere, abdidi, abditus = wegdoen, verbergen addere, addidi, additus = toevoegen, bijdoen circumdare, circumdedi, circumdatus = + dat + acc, iets plaatsen rond, + acc + abl, iets omgeven met condere, condidi, conditus = stichten, verbergen, (bijeen doen) dedere, dedidi, deditus = overleveren deditio = overgave edere, edidi, editus = uitgeven, voortbrengen perdere, perdidi, perditus = verdelgen, te gronde richten, verliezen perditus = verdorven, slecht praeditus = voorzien van prodere, prodidi, proditus = prijsgeven, verraden proditio = verraad reddere, reddidi, redditus = teruggeven, betalen, maken (tot) tradere, tradidi, traditus = overdragen, uitleveren tradunt = men zegt traditur = men zegt donum = geschenk, gave donare alicui aliquid = iemand iets geven donare aliquem aliqua re = iemand iets geven de = + abl, van ... af (omlaag), aangaande, over de- = omlaag, weg-, los-, ont-, terecht, volkomen, ten onder demum = eerst, pas, eindelijk denique = tenslotte, eindelijk deterior, deterrimus = slechter, slechtst decem = tien decimus = tiende decemvir = tienman decet aliquem = het past iemand decus, -oris = eer dedecus, -oris = schande decorus = passend, sierlijk delere, deleo = verwoesten, verdelgen densus = dicht opeen, talrijk deus, dea = god, godin divus = goddelijk, god, godin divinus = goddelijk dexter, -(e)ri = rechter, rechts dext(e)ra (manus) = rechterhand dicare = aanwijzen, toewijden dedicare = aanwijzen, toewijden indicare = aanwijzen, aangeven indicium = aanwijzing, bewijs index, -dicis = aanwijzer, verrader praedicare = bekend maken, verkondigen digitus = vinger dicere = zeggen, bedoelen, (be)noemen, (tonen) dicere causam = zijn zaak bepleiten dictum = gezegde, woord dicio = zeggenschap, gezag in dicionem redigere = onder het gezag brengen, onderwerpen condicio = voorwaarde, toestand edicere = afkondigen, verordenen edictum = afkondiging, verordening praedicere = voorspellen dictator = dictator dies, -ei (m, soms f) = dag, tijd diu = lange tijd, lang diurnus = dagelijks, bij dag diuturnus = langdurig dignus = + abl, iets waard(ig), verdien(en)d, passend bij indignus = + abl, iets onwaardig, onschuldig dignitas = waardigheid dignari = waardig keuren, goedvinden indignari = onwaardig vinden, afkeuren dirus = verschrikkelijk, afgrijselijk dis-, dif-, di- = uiteen-, weg-, on-, ont- discere, didici = iets leren, vernemen disciplina = onderwijs, wetenschap, tucht docere, doceo = + acc, onderwijzen, leren aan, meedelen edocere, edoceo = grondig onderrichten doctus = geleerd, slim dives, divitis/ditis = rijk divitiae, -arum = rijkdom(men) dividere = verdelen dolere, doleo = pijn lijden, bedroefd zijn dolor = pijn, verdriet dolus = list domare, domui, domitus = temmen domus, -us (f) = huis, familie domi = thuis domi bellique/militiaeque = in oorlog en vrede dominus = heer, meester, eigenaar domina = meesteres domesticus = tot het huis behorend, binnenlands dominari = heer zijn van, heersen over dominatio = heerschappij, tirannie donec = + indic terwijl, zolang als, totdat, + coni totdat, opdat intussen/tenslotte dormire = slapen dubius = twijfelachtig dubium = twijfel dubitare = + inf aarzelen te dubitare an/-ne = twijfelen of non dubitare quin = niet twijfelen of ducere = leiden, voeren, houden voor ducere in matrimonium/uxorem = tot vrouw nemen, trouwen dux, ducis = leider, aanvoerder conducere = samenbrengen, huren, pachten dulcis = zoet, lekker, lief dum = + indic terwijl, zolang als, totdat, + coni fin totdat, opdat, intussen/tenslotte dum, dummodo (ne) = + coni als maar (niet) interdum = soms nondum = nog niet necdum = en/ook/maar nog niet duo, -orum, -obus, -os = twee duodecim = twaalf duodecimus = twaalfde duodeviginti = achttien ducenti = tweehonderd duplex, -icis = tweevoudig, dubbel bini = telkens twee bis = tweemaal biduum = twee dagen biennium = twee jaar durus = hard durare = hard maken, hard worden, volharden, (voort)duren ebur, eboris (n) = ivoor ecce = kijk edere, edi, esus = eten comedere, comedi, comesus = eten dens (m) = tand egere, egeo = + gen of abl gebrek hebben, missen egestas = (nijpend) gebrek ego, mihi, me = ik, mij meus = mijn, van mij -met = zelf elephantus = olifant, ivoor emere, emi/empsi, emptus = (nemen), kopen adimere, ademi, ademptus = + dat + acc iemand iets ontnemen demere, demi, demptus = + dat + acc iemand iets ontnemen eximere, exemi, exemptus = wegnemen, uitzonderen exemplum = voorbeeld praemium = beloning promere, prompsi, promptus = te voorschijn halen promptus = klaar, bereidwillig, vlug redimere, redemi, redemptus = terugkopen, vrijkopen sumere, sumpsi, sumptus = (tot zich) nemen, opnemen sumptus, -us = vertering, uitgaven, verkwisting consumere, consumpsi, consumptus = opmaken, vernietigen en = kijk -eni, -enorum = telkens ensis, -is (m) = (tweesnijdend) zwaard epistola, epistula = brief epulae, -arum = maaltijd, feestmaal equus = paard eques, -itis = ruiter, ridder(stand) equester, -tris, -tre = ruiter-, ridder- equitatus, -us = ruiterij erga = + acc jegens ergo = dus aperire, aperui, apertus = openen, openbaar maken apertus = open, openlijk operire, operui, opertus = bedekken, sluiten errare = dwalen, zich vergissen error = dwaaltocht, dwaling, vergissing esse, fui, futurus, fore = zijn futurus = toekomstig, toekomst abesse = weg zijn, ontbreken absens = afwezig adesse = + dat, er bij zijn, aanwezig zijn, bijstaan deesse = ontbreken interesse inter/ + dat = tegenwoordig zijn, verschillen interest = + gen het is van belang voor praeesse = + dat aan het hoofd staan van praesens = aanwezig, ogenblikkelijk praesentia = aanwezigheid prodesse = + dat nuttig zijn, baten superesse = over zijn, de meerdere zijn et = en, ook, zelfs et...et = én...én, zowel...als, ...en ook etenim = want, immers etiam = ook, zelfs
Ingezonden op 12-09-2015 - 976x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
23-09-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!