Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Theater in de beroepspraktijk
› 1 Thermen theater in de beroepspraktijk
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Theater in de beroepspraktijk
, deel 1
1 Thermen theater in de beroepspraktijk
Jaar 4 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Abele spelen = Middelnederlandse toneelstukken; het oudste overgeleverde West-Europees wereldlijk toneel met hoofse inhoud. Acted speech (Eng.) = Dialoog die de handeling dwingend voorschrijft. 'Vliegt gij mij in den baard, paap, ik grijp de 'uwen; en ruk dien, tel u meen'gen vuistslagen toe. Ik treed uw kardinaalshoed met den voet en sleur u met den baard hier op en neer. Activity (Eng.) of actie = Handeling die globaal beschreven wordt in een dialoog waaraan de neventekst parallel loopt. Actualisering = Aanpassing van tekst, personage, omstandigheden aan hedendaagse (actuale) situatie. Adaptatie = Bewerking van bijvoorbeeld een prozatekst voor een ander medium of kanaal, in dit geval voor een dramatische of theatrale presentatie. Handelingsverloop, tijd, ruimte en personages verdienen daarbij aparte, speciale aandacht. Antagonist = De tweede speler, de tegenspeler van de protagonist. Aristotelisch = Naar Aristoteles, Grieks theoreticus en beschrijver van epiek en tragedie. Beschreef de tragedie als met een publieksgerichte bouw, spanningsboog en catharsis; dat zijn de ingrediënten die in het aristotelische theater nog steeds meespelen: identificatie, ontroering, meeleven, spanning. Attributen = Hulpmiddelen om een rol gestalte te geven, soms als deel van de kleding. Teken van waardigheid: kroon, scepter, staf. Catharsis = De bevrijdende gemoedsbeweging, 'zuivering' (volgens een van de vele verklaringen van deze term), die bij de toeschouwer optreedt na het inzicht in de daden van de held van het stuk. Volgens Aristoteles de functie van de tragedie. Claus = Kan bestaan uit een of meer gesproken zinnen in een toneeltekst. Changement (Fr.) = Verandering van toneelbeeld, decorwisseling. Changement a vue is wisseling bij open doek. Commedia dell' arte (It.) = Theatervorm, ontstaan in de zestiende eeuw, populair tot ver in de achttiende eeuw, en ook in de twintigste eeuw weer in de mode. De hoofdtekst lag niet vast, de scenario's gaven kort de handeling weer. Daardoor werden de stukken gekenmerkt door improvisaties op stramien ('lazzi'). Een ander kenmerk vormden de vaste typerollen. Cue (Eng.) = Wachtwoord voor spelers, maar vooral voor de lichttechnicus. Dictie = Manier van voordragen, zeggen van een tekst. Doorloop = Repetitie waarin de gehele tekst van een bedrijf of van het gehele stuk doorgenomen wordt, soms uitgebreid met de kostuums, het licht en andere technische aspecten. Dramaturg = Verantwoordelijke voor de tekst, dat wil zeggen stukkenkeuze, vertaling, bewerking, soms ook bewaker van tekst, inhoud en concept tegenover spelers of regisseur. Episch theater = Niet gericht opinleving, het gevoelsmatig meeslepen van de toeschouwer en het vertellen van een verhaal, maar op inzicht in maatschappelijke situaties en problemen; zo althans is de westerse invulling sinds Bertolt Brecht. Expositie = Begin van een toneelstuk, onderdeel van het eerste bedrijf, waarin situatie, handelende personen en de aanloop naar conflict en intrige aangekondigd worden. Foil Character = Personage dat door zijn handelen of aanwezigheid de persoonlijkheid van met name een protagonist beter uit de verf doet komen. Freeze (Eng.) = Uit een beweging komende houding die vastgehouden, bevroren wordt. In België en Frankrijk 'pose plastique' genoemd. Zie ook: tableau. Generale repetitie (Eng. dress rehearsal) = De laatste doorloop voor de premiére, in kostuum, met grime, licht en decor. Het gezegde wil dat een slechte generale duidt op een goede premiér. Geen slechte gedachte als ervan uitgegaan wordt dat de generale bedoeld is om uit te zoeken wat ontbreekt en fout gaat om dat alsnog te repareren. Gesamtkunstwerk (Du.) = Vooral door Richard Wagner bekend geworden concept waarin niet alleen alle kunsten in een theatrale vorm zouden moeten samengaan, maar waarin ook het publiek en de speelplaats betrokken dienen te worden. Handeling = De kortste theatrale handeling is in een werkwoordsom weer te geven en geldt voor één personage. Daarenboven wordt bedoeld: stuwende beweging van de ene situatie naar de andere. Hoofdtekst = De dialogen zonder de regieaanwijzingen. Dat wat er gezegd wordt. Identificatie = 1. Inleving van de toneelspeler in zijn rol. 2. Meeleven van de toeschouwer met de ervaringen en gemoedsuitingen van een of meer personages in een toneelstuk. Oorspronkelijk was daarvoor de protagonist de aangewezen persoon. Doordat angst en medelijden bij de toeschouwer opgewekt worden, worden bevrijdende gemoedsbewegingen opgewekt. Zie ook: catharsis. Improvisatie = 1. Scene die het resultaat is van improviseren. 2. De werkvorm uit de dramatische vorming waarbij een scene door spelers ontwikkeld wordt uit niet meer dan enkele suggesties. Improviseren = Methode om tot een theaterscene te komen of deze te oefenen zonder vastgelegde tekst te gebruiken. Italienne, a l' (Fr.) = Snelle oefendoorloop van toneelstuk om tekst, bewegingsvolgorde en sceneopvolging voor de spelers nog eens door te nemen. Ook italiaantje genoemd. Komedie = Een stuk dat voor de hoofdpersoon goed afloopt. Los daarvan ook toneelstuk met amusementskwaliteiten, welke formele eisen op het gebied van timing, spanningsopbouw en speelstijl stellen. Lazzi (It.) = Korte solo-improvisaties in commedia dell' arte. Louis d'Or = Nederlandse prijs die jaarlijks aan een acteur wordt uitgereikt. Mimetisch = Natuurgetrouw, letterlijk nabootsend. Mise-en-scene (Fr.) = Het in elkaar steken van een voorstelling met de nadruk op toneelbeeld, toneelinrichting en de plaats en beweging van de acteurs daarin. Dit is de taak van de regisseur, de 'metteur en scene'. Monoloog = Oudste theatrale vorm. Tekst of voorstelling waarin één persoon sprekend optreedt. De Engelse term 'soliloquy' is gereserveerd voor de monologen waarin de tekst op het toneel tot niemand van de medespelers gericht is. Naturalistisch = Zo gewoon mogelijk spelen, ingeleefd, psychologiserend, 'naturel'. Niet-aristotelisch = Bijvoorbeeld episch, symbolistisch en absurdistisch toneel. Neventekst = Regieaanwijzingen in een toneeltekst. Onzichtbaar theater = Een theatervorm uit het Theater der Onderdrukten van Augusto Boal, waarin bijvoorbeeld op straat gespeeld wordt zonder dat het publiek weet dat het theater is. Partage (Fr.) = Verhouding waarin de recette verdeeld wordt tussen opvoerende en organisator. Personage = Fictieve persoon die door hoofd- en neven-tekst door een schrijver in de toneeltekst veschreven wordt. Kan ook door improvisaties ontstaan. Productie = Aanduiding voor het gehele project van theatermaken vanaf het begin van de voorbereidingen tot aan de voorstelling . De verantwoordelijke voor een enkele voorstelling wordt productieleider genoemd. De eindverantwoordelijke voor de organisatorische en financiële kant van een gezelschap of een productiehuis is de zakelijk leider; bij vrije productie spreekt men wel van een producent. Proscenium = Vroeger van het speelvlak afgescheiden hoog toneel op zuilen. Protagonist = Hoofdrolspeler, in het antieke Griekse theater ook de organisatorische baas over de andere spelers. Publieksparticipatie = Het publiek kan op verschillende manieren deelnemen aan een voorstelling: passief, betrokken, soms ook deelnemend in een rol. Reading (Eng.) = Lezing van de toneeltekst door acteurs, gezamenlijk, dus hardop, in de repetitie. In de praktijk echter wordt de term voorbehouden aan de theatervorm waarin acteurs hardop lezen voor publiek. Het doel kan bijvoorbeeld zijn nieuwe teksten voor te stellen, maar gestileerd wordt de reading ook als theatervorm gebruikt. Rol = Oorspronkelijk de rol papier waarop de individuele tekst van de spelers stond. Vervolgens de tekst, en bij uitbreiding het personage uitgewerkt tot levende representatie, de gespeelde rol. Scene (Fr.) = Stukje theater, niet onderbroken door opkomst of afgang van acteurs. Slapstick = Komische speelstijl met veel overdrijving, vecht- en valpartijen. De stok waarmee clownesk geslagen werd, zien we nog wel eens in de poppenkast gehanteerd door Jan Klaassen, of in de vorm van een deegrollen door Katrijn. Tragedie = Oorspronkelijk voor de hoofdpersoon slecht eindigend stuk. Veelal gekenmerkt door verhevenheid, catharsis en formele eisen, zoals eenheid van tijd, plaats en handeling. Try out (Eng.) = Voorstelling die voor de premiere voor publiek gespeeld wordt. Een soort openbare repetitie die nog aanleiding kan geven tot wijzigingen. Type = Eenduidig, niet gelaagd personage, gekenmerkt door slechts enkele, meest uiterlijke eigenschappen. In de toneelliteratuur vinden we regelmatig types, zoals die in de commedia dell' arte met hun vaste kenmerken. Uitkoop = Contractvorm tussen opvoerende en schouwburg waarin een vast bedrag overeengekomen is waarvoor opgetreden wordt. Vervreemding of V-effekt (Du.) = Theatermiddel om de illusie te voorkomen of te doorbreken. Theatrale uitdrukkingsvorm van datgene waarover volgens Brecht het theater altijd moet gaanL het doorzien van maatschappelijke situaties, hoe ze ontstaan, gegroeid en vergroeid zijn.
Ingezonden op 12-09-2015 - 1007x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
10-10-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!