Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

bovenbouw Van alles en nog meer

1 Spaans alles Modulo 1 & 2

goedenavond; goedenacht = buenas noches
welkom in Madrid = bienvenido a Madrid; bienvenida a Madrid
pardon; sorry; excuseer = perdone; perdón
Hoe maakt u het? = ¿Cómo están ustedes? {mv}
tot straks; tot ziens = hasta luego
tot morgen = hasta mañana
tot gauw = hasta pronto
yo = ik
tú = jij
ella = zij {ev}
él = hij
usted = u {ev}
nosotros = wij
vosotros = jullie
ustedes = u {mv}
ellos; ellas = zij {mv}
soy = ik ben
eres = jij bent
es = hij is; zij is; u bent; hij/zij is {ev}
somos = wij zijn
sois = jullie zijn
son = zij zijn; u bent {mv}
hablar = spreken
hablo = ik spreek
hablas = jij spreekt
habla = hij spreekt
hablamos = wij spreken
habláis = jullie spreken
hablan = zij spreken
Hoe gaat het ermee? = ¿Qué hay?; ¿Qué tal?
geweldig = fenomenal
zo, zo = así, así
het gaat wel = regular
heel slecht = fatal
Ik ben Nederlander.; Ik ben Nederlandse.; Ik ben Nederlander/Nederlandse. = Soy holandés/holandesa.; Soy holandés.; Soy holandesa.
Waar werk je? = ¿Dónde trabajas?
Wat studeer je? = ¿Qué estudias?
het kantoor = la oficina
de basisschool = la escuela
de (middelbare) school; de middelbare school; de school = el colegio; el instituto
het bedrijf = la empresa
het ziekenhuis = el hospital
het ministerie = el ministerio
de monteur = el mecánico
de directrice = la directora
de receptionist; de receptioniste; de receptionist(e) = el recepcionista; la receptionista; el/la receptionista
het Nederlands = el neerlandés
het Engels = el inglés
het Frans = el francés
het Duits = el alemán
¡Hola! = dag!; hallo!
bueno; buena = goed
la tarde = de (na)middag; de namiddag; de middag; de vooravond
bienvenido; bienvenida = welkom
usted es = u bent
el señor = de heer; mijnheer
¿verdad? = nietwaar?
el día = de dag
la señora = de dame; mevrouw
¿cómo? = hoe?; wat zegt u?
muy = heel; zeer
bien = goed {bijw}
adiós = dag; vaarwel
buenas = goedendag; goedemiddag; goedenavond
perdón; perdone = pardon
¿quién? = wie?
buenas tardes = goedemiddag; goedenavond
buenos diás = goedemorgen
Soy yo. = Dat ben ik.
¿Cómo está usted? = Hoe gaat het met u? {ev}
¿Cómo es usted? = Wie bent u? {ev}
sí = ja
y = en
el secratario = de secretaris
de = van
mucho gusto = aangenaam
mucho; mucha = veel
gracias = dank; bedankt
hasta = tot
el jueves = de donderdag
es = is; vind plaats {niet hij is}
la reunión = de vergadering
una amiga = een vriendin
su = uw
la hija = de dochter
encantado; encantada = aangenaam
seguro que = zeker dat
el español = de Spanjaard; het Spaans
ser de = komen uit
¿de dónde? = vanwaar?
Holanda = Nederland
no = nee; niet
Bruselas = Brussel
el belga; la belga = de Belg; de Belgische; de Belg(ische)
el estudiante; la estudiante = de student; de studente; de student(e)
¿De dónde eres? = Waar kom je vandaan?
Soy de ... = Ik kom uit ...
Trabajo en ... = Ik werk in ...
Estudio español. = Ik studeer Spaans.
Hablo un poco de español = Ik spreek een beetje Spaans.
Estudiar = studeren
también = ook
trabajar = werken
en = in; te
un hotel = een hotel
un poco = een beetje
difícil = moeilijk

Ingezonden op 16-09-2015 - 1037x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 21-10-2015.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

bovenbouw Van alles en nog meer

1 Spaans alles Modulo 1 & 2