Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Build Up, Engels
› 7185 nl-eng
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Build Up, Engels
7185 nl-eng
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
winkelen = to shop boodschappen doen = to do one's shopping warenhuis = department store winkel = store winkelketen = store chain souterrain = basement roltrap = escalator rondkijken/bladeren = to browse etalage = shop window uitstallen/laten zien = to display verkrijgbaar = available inpakken = to wrap afprijzen/verlagen = to reduce korting = discount koopje = bargain btw = VAT voorraad = stock in voorraad hebben = to stock helpen (in winkel) = to attend to ; to serve rommel/troep = junk ; trash winkelcentrum = mall ; shopping mall winkelwagentje = trolley kassa = checkout; cash desk kassabon = receipt ruilen = to exchange terugbetalen= to refund houdbaarheidsdatum = best before date arbeidsbureau/CWI = job centre vacature = vacancy solliciteren (naar) = to apply (for) sollicitatiebrief = letter of application sollicitant = applicant sollicitatiegesprek = job interview ervaring = experience ervaren = experienced betrekking = post ; position afwijzen = to turn down verdienen = to earn verdiensten = earnings loon = wage staken = to strike staking = strike vakbond = union ; trade union ontslaan = to sack ; to fire ; to dismiss ontslag = dismissal arbeid = labour benoemen = to appoint benoeming/afspraak = appointment bekwaam = capable; able vermogen = capability ; ability samenwerken = to cooperate samenwerking = cooperation werkvergunning = work permit met pensioen gaan = to retire pensionering = retirement in dienst hebben = to employ werknemer = employee werkgever = employer werk = employment werkloosheid = unemployment werkloos = unemployed overbodig/overtollig = redundant; superfluous werkloos maken = to make redundant werkloosheid = redundancy passend/geschikt = suitable onderhandelen = to negotiate onderhandeling = negotiation resultaat = outcome impasse/dood punt = deadlock cruciaal/beslissend = crucial fabriceren = to manufacture fabrikant = manufacturer consultant/adviseur= consultant adviesbureau = consultancy eisen/vereisen = to require vereiste = requirement vaardigheid = skill bekwaam = skilful (on)geschoold = (un)skilled personeel = staff ; personnel uitkering = benefit een WW-uitkering hebben = to be on the dole recht hebben op = to be entitled to stagiair/stagiaire = trainee stage = traineeship (on)wenselijk = undesirable ontslag nemen = to resign ontslagname = resignment dwingen = to compel ; to force dwang = compulsion proefperiode = trial period een bevoegdheid behalen = to qualify bevoegdheid = qualification bevoegd = qualified met de hand = manual ; manually vergemakkelijken = to facilitate namens = on behalf of bezig/bezet = engaged administratief medewerker = clerk opgeven/stoppen met = to quit expat = expat ; expatriate tijdelijk = temporary uitzendbureau= employment agency uitzendkracht = temp als uitzendkracht werken = to temp personeelschef = personnel manager werven/aantrekken = to recruit werving = recruitment verantwoordelijk= responsible verantwoordelijkheid = responsibility ploegendienst = shift lopende band = assembly line zich verplichten = to commit oneself verplichting/betrokkenheid = commitment gemotiveerd = committed timmerman = carpenter loodgieter = plumber werkplaats/workshop= workshop in dienst nemen = to engage moeite = pains de kost verdienen = to earn a living middel van bestaan = livelihood fuseren = to merge fusie = merger overname = takeover vraag (naar) = demand (for) eisen = to demand eis = demand opdragen = to assign opdracht = assignment gewend aan = used to; accustomed to toezicht houden op = to supervise toezicht = supervision beroep = profession inhouden/met zich meebrengen = to involve zaak = business ondernemer = entrepreneur algemeen directeur = managing director ; CEO besturen/leiden = to manage leidinggevende/manager = executive;manager raad van commissarissen = board of directors firma = firm winst = profit winstgevend = profitable lucratief = lucrative aandeel = share;stock aandeelhouder = shareholder delen = to share effectenbeurs = stock exchange handelen = to trade handel = trade handelaar = trader handel = commerce handel via internet = e-commerce uitbreiden = to expand uitbreiding = expansion concurreren = to compete concurrentie = competition concurrent = competitor concurrerend = competitive fel/hevig= fierce groothandel = wholesale detailhandel = retail detaillist/kleinhandelaar = retailer grote hoeveelheid = bulk verzekeren = to insure verzekering = insurance dekken = to cover oprichten/stichten = to establish ; to found overplaatsen = to transfer vestigen = to locate voordeel = advantage ; benefit profiteren = to profit; to benefit welvarend = prosperous welvaart = prosperity bloeien = to flourish; to prosper gezamenlijk = joint stimuleren = to boost omzet = turnover verkooppunt = outlet uitvinden = to invent uitvinding = invention recessie = recession; slump vraag en aanbod = supply and demand equivalent = equivalent overschakelen (op) = to switch (to) overschakeling= switch pakhuis/magazijn = warehouse belemmering/barrière = barrier uitbesteden = to outsource middelen = resources toewijzen = to allocate begroting = budget beperken = to curb zaak = matter lenen (van) = to borrow (from) lenen (aan) = to lend (to) lening = loan rente = interest tarief = rate rekening = bill schuldig zijn = to owe bedrag/hoeveelheid = amount rijkdom = wealth rijk = wealthy erven =to inherit erfenis = inheritance; legacy erfgenaam = heir erfgename = heiress geldautomaat = cash machine; cashpoint ; ATM bankpas = bank card pincode = PIN afdingen = to haggle ; to bargain rekenen = to charge gratis = free gokken = to gamble rekening (bank) = account investeren = to invest portomonnee = purse beloning = reward belonen = to reward bijdragen = to contribute bijdrage = contribution munteenheid= currency buitenlands geld = foreign currency wisselen (geld) = to exchange ; to change wisselkoers = exchange rate toelage = allowance economisch = economic zuinig = economical bezuinigen = to economise kopen = to purchase bezuiniging = cut; cutback hypotheek = mortgage als vanzelfsprekend aannemen = to take for granted verspillen = to waste verspilling = waste armoede = poverty aanbetaling = deposit zich veroorloven = to afford schuld = debt aansprakelijk voor = liable for failliet gaan = to go bankrupt ; to go broke; to go bust faillissement = bankruptcy tegenslag = setback vanaf het begin = from scratch waarde = value waardevol/kostbaar = valuable kostbaarheden = valuables bedelen = to beg bedelaar = beggar gul/vrijgevig = generous aftrekken = to deduct overmaken/overboeken (naar) = to transfer (into); to remit (into) neerkomen op = to boil down to onderhouden = to maintain alimentatie = maintenance opbrengst = proceeds veiling = auction bagatelliseren = to play down zoektocht = quest omhoogschieten = to rocket ; to soar financieel profiteren (van) = to cash in (on) snelle groei = boom snel groeien = to boom berekenen = to calculate berekening = calculation rekenmachine = calculator wegen = to weigh gewicht = weight te zwaar = overweight 6,3 kilo = stone zwaarder wegen dan = to outweigh weegschaal = scales uitbreiden = to extend uitbreiding = extension omvang = extent tot op zekere hoogte = to some extent aanzienlijk/flink = considerable; substantial ongeveer = about ; approximately bevolking = population dicht = dense dichtheid = density bevolkt = populated licht = slight een beetje = a little ; slightly grotendeels = largely missen/niet hebben =to lack gebrek aan = lack of veel/talrijk = numerous schatten = to estimate schatting = estimate overschatten = to overestimate ; to overrate onderschatten = to underestimate; to underrate toenemen = to increase verhogen = to raise toename = increase in toenemende mate/ steeds meer = increasingly afnemen/verlagen= to decrease afname/daling = decrease groei = growth lengte/hoogte= height maat= measure meten = to measure toevoegen = to add toevoeging = addition extra/aanvullend = additional achteruitgang = decline bescheiden = modest (on)voldoende = (in)adequate ; (in)sufficient synoniem = synonym tempo = pace alleen maar/louter = only ; merely bereik = range stapel = pile schaal = scale vergroten = to enlarge erg klein = tiny matig = moderate tamelijk/nogal = rather ; pretty ; fairly verschillende = several ; various verscheidenheid = variety overweldigend = overwhelming nauwkeurig = accurate nauwkeurigheid = accuracy tekort (financieel)= deficit overschot = surplus bestrijken = to cover escaleren = to escalate sortering = range middelmatig = mediocre productief/vruchtbaar = prolific geboortecijfer = birth rate (on)redelijk = (un)reasonable leeftijd/eeuw/tijdperk = age eeuw (100 jaar) = century tijdperk = era ; epoch goede gelegenheid/kans = opportunity gelegenheid = occasion ter gelegenheid van = on the occasion of af en toe = occasionally uitstellen = to postpone ; to put off tijdgenoot = contemporary modern/eigentijds = contemporary verlopen = to expire aflopen = to expire de laatste tijd = lately ; of late ; recently onlangs/kort geleden = recently vooruitzicht = prospect voorspellen = to predict (on)voorspelbaar = (un)predictable voorspelling = prediction oorsprong = origin bejaard = elderly de mensheid = mankind ogenblik = instant ; moment onmiddelijk = immediate ; instant generatiekloof = generation gap tijdschema = schedule op het ogenblik = currently waarschijnlijk = likely ; probable waarschijnlijkheid = likelihood ; probability keerpunt/mijlpaal = landmark geleidelijk = gradual(ly) eeuwig = eternal ; perpetual eeuwigheid = eternity uiteindelijk/ten slotte = eventually; ultimately toeval = coincidence ophouden = to cease vroeger = former stadium= stage (on)geschikt = (in)convenient schikken = to suit termijn = instalment aflevering = episode ; instalment voorbarig/te vroeg = premature Middeleeuwen = Middle Ages middeleeuws = medieval tegelijkertijd = simultaneously versnellen = to speed up ; to accelerate gewoonte = custom schrikkeljaar = leap year
Ingezonden op 04-10-2015 - 14760x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!