Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn woordenlijst
› 1 Verbarium Latinum
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn woordenlijst
, deel 2
1 Verbarium Latinum
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
notus = bekend nobilis = bekend, beroemd, edel nobilitas = bekendheid, adel agnoscere = (h)erkennen cognoscere = leren kennen, vernemen ignoscere = vergeven ignotus = onbekend gradi, gressus = stappen, gaan aggredi = (over)gaan tot, ondernemen congredi = samenkomen, slaags raken gradus, -us = stap, trede, graad, rang grandis = groot grandis natu = oud gratus = aangenaam, dankbaar ingratus = onaangenaam, ondankbaar gratia = bevalligheid, gunst, dank gen + gratia = wegens, ter wille van gratiis, gratis = voor dank, gratis grates (f, pl.) = dank gratulari = + dat, gelukwensen, danken gravis = zwaar, gewichtig, ernstig gravitas = zwaarte, gewicht, ernst grex, gregis (m) = kudde egregius = uitmuntend habere (eo) = hebben, houden (voor) adhibere (eo) = er bij halen, aanwenden cohibere (eo) = vasthouden, tegenhouden debere (eo), diberi = verschuldigd zijn, moeten praebere (eo) = aanbieden, geven se praebere (eo) = zich betonen prohibere (eo) = afhouden van, verhinderen habena = riem, teugel habitare = wonen habitus, -us = houding, kleding haerere (eo), haesi, haesus = kleven, zich hechten, vastzitten (h)arena = zand(grond), strand, strijdperk hasta = schacht, lans haud = niet haurire, hausi, haustus = putten, opslorpen herba = gras, kruid, plant (me)herc(u)le = bij Hercules, waarachtig heres, -edis = erfgenaam, erfgename hereditas = erfenis heri = gisteren heros, -ois = held heu = ach hic, haec, hoc = deze, dit, hij, zij, het hic = hier, toen hinc, dehinc = vanhier, vervolgens huc = hier(heen) adhuc = nog (altijd) hac = hier(langs) hodie = heden, vandaag hiems, hiemis = winter, (winter)storm hiemare = de winter doorbrengen hibernus = winters, winter- hiberna, -orum = winterkwartieren historia = verhaal, geschiedenis honos/honor, -oris = eer, eerbewijs, ambt honestus = eervol, geƫerd hora = uur horrere (eo) = ruig zijn, huiveren (voor) horrendus = huiveringwekkend horridus = ruig, ruw hortari = aansporen hortus = tuin cohors, -tis = cohort (1/10 legioen, ca. 600 soldaten) hospes, hospitis = gastvriend, gastheer, gast hospitium = gastvriendschap, gastvrijheid hostis, -is = vijand hostilis = vijandig (h)umerus = schouder (h)umor = vocht humus (f) = grond, aarde humilis = laag, onbeduidend homo, -minis = mens humanus = menselijk, mensen- humanitas = menselijkheid, beschaving nemo, -minis = niemand iacere (eo) = liggen iacere, ieci, iactus (io) = werpen adicere, adieci, adiectus (io) = werpen bij, toevoegen obicere (io) = tegenwerpen, verwijten subicere (io) = onderwerpen, toevoegen traicere (io) = zetten over, halen door, oversteken iactare = (telkens) werpen, slingeren, (telkens) noemen, pochen op iaculum = werptuig, speer iam = (van) nu (af), al, reeds, eindelijk (bij ontkenning) meer icere, ici, ictus (io) = slaan, treffen ictus, -us = slag, stoot idoneus = geschikt Idus, -uum = Iden -ie(n)s = -maal igitur = daarom, dan ignis, -is (m) = vuur ille, illa, illud = die, dat, hij, zij, het illic = daar illuc = daar(heen) imago, -inis = beeld, gedaante imitari = nabootsen, evenaren imber, imbris = regenbui immo = ja zelfs, integendeel in + acc = in, naar, op, tegen in + abl = in, op, bij, waar het geldt, ondanks in-, ign-, il-, im-, ir- = in, binnen, volkomen imus = laagst, diepst intus = (van) binnen inter + acc = tussen inter = tussenin, tussenuit, ten onder intra = + acc, binnen intro- = (naar) binnen interior = meer naar binnen, inniger intimus = innigst, binnenst intrare = binnengaan interea, interim = ondertussen inanis = leeg, ijdel, vruchteloos industria = werkzaamheid, opzettelijkheid inferus = er onder liggend, beneden inferi = (bewoners van de) onderwereld infra = (+ acc) (er) onder, beneden inferior = lager, later, minder infimus = laagst, onderst, geringst inquam, inquis = ik zeg iocus, (pl. ioca) = grap, scherts ipse, ipsa, ipsum = zelf, zelfs, juist ira = toorn, woede irasci, iratus = vertoornd, kwaad worden iratus = + dat, vertoornd, kwaad op ire = gaan adire = zich wenden tot aditus, -us = toegang ambire = gaan rond, omgeven, (met een verzoek) bewerken ambitio = het rondgaan, partijdigheid, eerzucht circuitus, -us = het rondgaan, omloop, omtrek coitus, -us = samenkomst, vergadering coetus, -us = samenkomst, vergadering comes, -itis = begeleider, metgezel comitare (act. en pass.) = begeleiden comitia, -orum = kiesvergadering exire = uitgaan, aflopen exitium = ondergang exitus, -us = uitgang, uitweg, afloop inire = gaan in, beginnen initium = begin interire = vergaan, omkomen interitus, -us = ondergang introire = binnengaan obire = sterven perire = vergaan, omkomen reditus, -us = terugkeer seditio = tweespalt, onenigheid subire = onder iets gaan, binnengaan, tegen iets opgaan, naderen subitus = plotseling subito = plotseling ianua = deur iter, itineris (n) = reis, tocht irritare = prikkelen, irriteren is, ea, id = deze, dit, die, dat, hij, zij, het, degene, hetgene, zulke, zo'n ibi = daar inde = vandaar, vervolgens dein(de) = vandaar, vervolgens perinde = evenzo, eveneens proinde = evenzo, daarom eo = daarheen, daarom, des te eo ... quo = des te ... naar mate adeo = in die mate, zozeer, zelfs ideo = daarom idcirco = daarom ita = zo itaque = dus idem, eadem, idem = dezelfde, hetzelfde, ook eodem = naar dezelfde plaats, ook daar(heen) item = evenzo iste, ista, istud = die, dat, hij, zij, het iterum = opnieuw, weer iubere, iussi, iussus (eo) = + acc, verzoeken, bevelen aan iussum = bevel iussu = + gen, op bevel van iungere = verbinden coniunx, -iugis = echtgenoot, echtgenote cunctus = geheel, alle iugum = juk, bergkam (tussen twee toppen) iumentum = lastdier, os, ezel, paard iuxta = + acc, naast ius, iuris = recht iure = terecht iurare = zweren, eed afleggen coniurare = samenzweren coniuratio = samenzwering iniuria = onrecht, vergrijp iniuria (abl.) = ten onrechte iustus = rechtvaardig, normaal iniustus = onrechtvaardig iustitia = rechtvaardigheid iusiurandum, iurisiurandi = eed iudicare = oordelen, vinden, houden voor iudicium = oordeel, vonnis, proces iudex, -icis = rechter iuvare, iuvi, iutus = helpen iuvat me = het helpt me, het doet me goed adiutor = helper, helpster adiutrix = helper, helpster iucundus = aangenaam, prettig iuvenis, -is = jong, (jonge) man iunior = jonger iuvencus, iuvenca = jonge stier, jonge koe, jong mens iuventa = jeugd iuventus, -utis = jeugd, (weerbare) mannen
Ingezonden op 04-11-2015 - 475x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!