Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Via Nova, deel 2

0 Alle woorden van deel 1 en 2, Urbs en Imperium

Jaar 2 (vwo)

1
filia = dochter
puella = meisje
atrium = atrium
avus = opa
domus = huis
hortus = tuin
tablinum = werkvertrek
mater = moeder
pater = vader
senex = oude man
ambulare = wandelen
circumspectare = rondkijken
cogitare = denken	
rogare = vragen
salutare = groeten; begroeten
stare = staan
vocare = roepen
sedere = zitten
videre = zien
quaerere = zoeken
dormire = slapen
nescire = niet weten
esse = zijn
diu = lang; lange tijd
ecce = kijk
et = en
in = in; op; bij
in atrio = in het atrium
non = niet
per = door...heen
per domum = door het huis heen
semper = altijd
ubi = waar

2
ancilla = slavin
aqua = water
mensa = tafel
cibus = het eten
filius = zoon
gemini = tweeling
puer = jongen
servus = slaaf
triclinium = eetkamer
arbor = boom
iratus = boos
laetus = blij
clamare = roepen; schreeuwen
expectare = wachten op
festinare = zich haasten
laborare = werken
parare = klaarmaken
portare = dragen
spectare = kijken naar
respondere = antwoorden
ridere = lachen
timere = bang zijn voor; vrezen
dicere = zeggen
discedere = weggaan
ludere = spelen
ponere = neerzetten
audire = horen; luisteren
invenire = vinden
venire = komen
adesse = aanwezig zijn
adhuc = nog steeds
ave = dag; gegroet
cur = waarom
ex = uit
e triclinio = uit de eetkamer
nunc = nu
sed = maar
statim = onmiddelijk
subito = plotseling
3	
femina = vrouw
stola = stola
taberna = winkel
toga = toga
via = straat; weg
faber = werkman 
gladius = zwaard
grammaticus = leraar
murus = muur
mercator = koopman
alius= ander
contentus = tevreden
latus = breed
magnus = groot
multus = veel
novus = nieuw
optimus = zeer goed; best
paratus = klaar; gereed; bereid
parvus = klein
pulcher = mooi
delectare = bevallen
habere = hebben
contendere ad = gaan naar; zijn op weg naar
currere = rennen
emere = kopen
surgere = opstaan
facere = maken; doen
ad = naar; bij; tot 
ad grammaticum = naar de leraar
ante = voor
ante tabernam = voor de winkel
domo = van huis; het huis uit
ego = ik
iam = al
ibi = daar
libenter = graag
quod = omdat
quoque = ook
tu = jij; u
4
fabula = verhaal
lingua = taal
littera = letter
discipulus = leerling
equus = paard
homo = mens; man
miles = soldaat
nox = nacht
urbs = stad
altus = hoog
ceteri = overige; andere
pauci = weinig; een paar
tacitus = stil; zwijgend
tardus = laat; te laat
omnes = allen; alle mensen
diligens = goed; zorgvuldig
laudare = prijzen
narrare = vertellen
oppugnare = belegeren
ardere = branden; in brand staan
docere = onderwijzen
ascendere = beklimmen; omhoog gaan
descendere = afdalen; naar beneden gaan
discere = leren
scribere = schrijven
vincere= overwinnen
custodire = bewaken
scire = weten
incipere = beginnen
aut = of
bene = goed
ita = zo
iterum = weer; opnieuw
nihil = niets
nos = wij
quid = wat
quomodo = hoe
tandem = eindelijk
valde = zeer
vos = jullie
5
cena = maaltijd
amicus = vriend
dominus = meester; heer des huizes
vinum = wijn
canis = hond
caput = hoofd
senator = senator
sermo = gesprek
Romanus = Romeins; Romein
timidus = bang
exclamare = uitroepen
cavere = oppassen voor
iubere = bevelen
manere = blijven
pendere = hangen
tacere = zwijgen
terrere = bang maken
accedere ad = gaan naar
bibere = drinken
consistere = gaan staan; blijven staan
desinere = ophouden
repetere = herhalen
advenire = aankomen
capere = pakken; nemen
cupere = willen; verlangen
posse = kunnen
age = kom; schiet op
autem = echter; maar
celeriter = snel
frustra = tevergeefs
ipse = zelf
itavero = jazeker
post = na
post cenam = na het eten
prope = dicht; dichtbij
prope urbem = dichtbij de stad
quis = wie
saepe = vaak
supra = boven
supra caput = boven het hoofd
tam = zo
6
insula = eiland
terra = grond; aarde
aedificium = gebouw
forum = forum; marktplein
clamor= geschreeuw
navis= schip
rex= koning
sol = zon
anxius = angstig; bezorgd
longus = lang
miser= ongelukkig
mortuus = dood
tutus = veilig
fortis= sterk; dapper
gravis= zwaar
ingens = enorm
aedificare = bouwen
servare = redden
temptare = proberen
vetare = verbieden
debere = moeten
retinare = vasthouden; tegenhouden
tenere = vasthouden
finire = beeindigen
de = van...af
de muro = van de muur af
deinde = vervolgens
domi = thuis
non iam = niet meer
igitur = dus
inter = tussen
inter homines = tussen de mensen
interea = intussen
mox = spoedig
nuper = zojuist; kortgeleden
postremo = tenslotte
postridie = de volgende dag
primo = eerst
sicut = zoals
tunc = toen; op dat moment
7
pecunia = geld
arma = wapens
deus = god
locus = plaats
oraculum = orakel
signum = teken
vir = man
frater;fratres = broer
virtus = dapperheid
aptus = geschikt
medius = middelste; midden
notus = bekend
solus = alleen
humilis = laag
omnia = alles; alle
incitare = aansporen
necare = doden
orare = bidden tot
pugnare = vechten
apparere = verschijnen
agere = doen
claudere = sluiten
gerere = dragen
intellegere = begrijpen
mittere = sturen; zenden
revenire = terugkomen
inquit = zegt; zei
antea = eerder
de = vanaf; over
hodie = vandaag
ideo = daarom
nonne = toch wel
num = toch niet
numquam = nooit
olim = eens; vroeger
que = en	
quot = hoeveel
tantum = slechts; maar
trans = over
trans murum = over de muur
8
bestia = beest
hora = uur
pugna = gevecht
ludus = spel
nuntius = bode
spectaculum = schouwspel
civis = burger
corpus = lichaam
mors = dood
nomen = naam
sanquis = bloed
spectator = toeschouwer
cuncti = allen
saevus = woest
totus = geheel
brevis = kort
celer = snel
facilis = gemakkelijk
audax = moedig
ferox = woest
celebrare = vieren
nuntiare = aankondigen; berichten
vulnerare = verwonden
complere = vullen
addere = toevoegen
cadere = vallen
vendere = verkopen
vertere = draaien; wenden
abire = weggaan
convenire = bijeenkomen
fugere = vluchten
interficere = doden
domum = naar huis
eos = hen
eum = hem
per = door...heen; gedurende
postquam = nadat
se = zich
super = boven; over...heen
undique = van alle kanten
9
poeta = dichter
turba = massa; menigte
auxilium = hulp
populus = volk
ars= kunst
carmen= lied; gedicht
custos= bewaker
imperator= bevelhebber; keizer
pes= voet
alii...alii = sommige...andere
meus= mijn; van mij
nonnulli= sommigen; enkelen
appropinquare = naderen
dare = geven
recitare = voordragen
iacere = liggen
praebere = bieden; verschaffen
accidere = gebeuren
colligere = verzamelen
evadere = ontsnappen
gratias agere = dank betuigen; bedanken
ostendere = laten zien
promittere = beloven
proponere = voorstellen
reddere = teruggeven
reducere = terugbrengen
tradere = overhandigen
trahere = trekken
vivere = leven
deicere = naar beneden gooien
iacere = werpen; gooien
rapere = roven; meenemen
aliquid = iets
aliquis = iemand
circum = rondom
nam = want; immers
nusquam = nergens
sine = zonder
ubique = overal
10 
epistula = brief
fortuna = geluk; toeval
matrona = dame; vrouw des huizes
oppidum = stad
verbum = woord
iter = reis
iuvenis= jongeman
mare = zee
tempestas= storm
certus = zeker
intentus = aandachtig
noster = ons; onze
periculosus = gevaarlijk
singuli = een voor een
tuus = jouw
similis = gelijk aan
dives = rijk
vehemens = hevig; heftig
adiuvare = helpen
possidere = bezitten
cognoscere = te weten komen; leren kennen
ducere = leiden; brengen
pervenire = aankomen
aspicere = kijken naar; aankijken
conspicere = zien
traicere = oversteken
ambo = beide
dum = terwijl
enim = want; immers
ergo = dus
et = en; ook
fortasse = misschien
huc = hierheen
nondum = nog niet
postea = later
quamquam = hoewel
si = als; indien
tamen = toch
unde = waarvandaan
11
amica = vriendin
memoria = herinnering
donum = geschenk
initium = begin
mandatum = opdracht
numerus = aantal
officium = plicht; taak
sacrifium = offer
agmen= stoet
hospes = gast
imago = afbeelding; beeld
multitudo= menigte
parens = ouder
parentes = ouders
soror= zus
uxor= echtgenote; vrouw
vestis= kleding(stuk)
virgo= meisje; jonge vrouw
bonus = goed
difficilis = moeilijk
utiles = nuttig
desiderare = wensen
invitare = uitnodigen
mandare = opdragen
sacrificare = offeren
monere = adviseren
abducere = wegleiden
canere = zingen
componere = samenstellen; bijeenzetten; ordenen
deducere = begeleiden
procedere = voortgaan
protegere = beschermen
regere = besturen
relinquere = verlaten
tollere = optillen
ire = gaan
accipere = ontvangen
reficere = herstellen
modo = zojuist
sic = zo
12
diligentia = zorgvuldigheid
flamma = vlam
poculum = beker
celeritas = snelheid
eques= ruiter
mons= berg
pars = deel
tempus = tijd
situs = gelegen
tantus = zo groot
celeber = drukbezocht; beroemd
omnis = ieder; elk
tristis = bedroefd
excitare = wakker maken
explicare = uitleggen
lacrimare = huilen
mutare = wisselen; veranderen
movere = bewegen
adducere = brengen naar
adferre = brengen naar
cedere = aan de kant gaan
considere = gaan zitten
decidere = neervallen
referre = terugbrengen
tremere = trillen; schokken
visere = bezoeken
aperire = openen
perire = omkomen; sterven
redire = teruggaan
sentire = voelen; merken
servire = dienen
superesse = nog in leven zijn
apud = bij
cum= samen met
13
agricola = boer
ager = veld; akker
annus = jaar
beneficium = weldaad; goede daad
exemplum = voorbeeld
labor= inspanning
quies= rust
altus = hoog;diep
durus = hard
malus = slecht
nudus = bloot
plenus = vol 
suus = zijn; haar; hun 
vacuus = leeg
dulcis = zoet; aangenaam
talis = dergelijk
complures = verscheidene
pauper = arm; armoedig
pauper = pauperes
vetus = oud
vetus = veteres
appelare = noemen; roepen
lavere = wassen
accurrere = rennen naar; aan komen rennen
licet mihi = het is mij toegestaan
colere = bebouwen; zorgen voor; vereren
excipere = opvangen
exprimere = persen; uitdrukken
miscere = mengen
placet mihi = het bevalt mij
ferre = dragen; brengen
fundere = gieten; storten
peragere = doorbrengen
quaerere = zoeken; vragen
solvere = losmaken; betalen
inspicere = bekijken
suscipere = op zich nemen
necesse est = het is nodig
magnopere = zeer
maxime = het meest; vooral
paene= bijna
paulum = even; een beetje
14
causa = zaak; oorzaak; reden
silva = bos
ferrum = ijzer; zwaard
oculus = oog
pretium = prijs
ignis= vuur
libertas = vrijheid
opus= werk
gratus = dankbaar; aangenaam; welkom
humanus = menselijk; vriendelijk
maximus = zeer groot; grootst
minimus = zeer klein; kleinst
peritus = ervaren
pessimus = zeer slecht; slechtst
plurimus = zeer veel; meest
vester = jullie; van jullie
fidelis= trouw
maior= groter
melior= beter
minor = kleiner
peior= slechter
plus = meer
errare = dwalen
valere = waard zijn
accumbere = gaan aanliggen
constituere = besluiten
extrahere = uittrekken
diripere = plunderen
legere = lezen; verzamelen; kiezen
petere = zoeken; vragen; op weg gaan
resistere = zich verzetten
tribuere = geven
adire = gaan naar
perficere = voltooien
etiam = ook; zelfs
heri = gisteren
magis= meer
minime= het minst; helemaal niet
minus= minder
nemo= niemand
praeterea = bovendien
quare = waarom
vix = nauwelijks; met moeite
15
poena = straf
vita = leven
castra = legerkamp
gaudium = blijdschap
modus = manier
saxum = rots
sonus = geluid
centurio = centurio
finis = grens; einde
labor = werk; inspanning; ellende
lapis = steen
laus = lof
legio = legioen
omen = voorteken
vox = stem
citus = snel
severus = streng
incolumis = ongedeerd
militaris = militair
recens = nieuw; kort geleden
iuvat me = ik vind het leuk
vexare = kwellen
volare = vliegen
exercere = oefenen
favere = begunstigen
merere = verdienen
patere = open staan; zich uitstrekken
iungere = verbinden
pergere = verder gaan
stenere = neerleggen; bedekken; uitspreiden
munire = versterken
conficere = afmaken
efficere = gedaan krijgen
malle = liever willen
nolle = niet willen
offere = aanbieden
perferre = overbrengen; volbrengen; verdragen
velle = willen
cotidie = dagelijks
cum = wanneer
immo = integendeel
paulo post = wat later
primum = eerst
quam = wat
vel = of
16
alter...alter = de een...de ander
aurum = goud
barbarus = barbaar; barbaars
confirmare = verzekeren
constare = vast staan
credere= geloven 
crudelis = wreed
decidere = afhakken
dignus = waard; waardig
errare = dwalen; zich vergissen
fere = bijna; ongeveer
forma = vorm; gestalte; schoonheid
frangere = breken
gaudere = blij zijn
graviter ferre = het ernstig opnemen; erg vinden
habitare = wonen
haud = helemaal niet
ignorare = niet weten; niet kennen
itaque = daarom; dus
memini= ik herinner mij
memorare = in herinnering roepen; vertellen
mirabilis = wonderlijk; bewonderenswaardig
molestus = lastig
negare = weigeren; ontkennen; zeggen
nocere = schaden
non solum...sed etiam = niet alleen...maar ook
nullus = geen enkel
occidere = doden
parcere = sparen
parere = voortbrengen; verwerven
par = gelijk aan; opgewassen tegen
pro = voor; in plaats van
putare = menen; vinden
quia = omdat
quondam = eens; ooit
satis = genoeg
stultus = stom
talis...qualis = zodanig...als
tantus...quantus= zo groot...als
tum = toen; dan
valere = gezond zijn; waard zijn
17
copiae = troepen
ira = woede; boosheid
victoria = overwinning; victorie
animus = geest; aandacht
bellum = oorlog
caelum = hemel
imperium = rijk; gezag
liberi = kinderen
periculum = gevaar
socius = bondgenoot
telum = projectiel
coniuratio = samenzwering
dux = aanvoerder
honor = eer
mos = gewoonte
pax = vrede
princeps = voornaamste; vorst
regio = streek; regio
servitus = slavernij
liber = vrij
opportunus = geschikt
verus = echt; waar
acer = scherp; fel; heftig
convocare = bijeenroepen
dubitare = twijfelen
expugnare = veroveren
servare = redden; bewaren
apparere = verschijnen; blijken; duidelijk zijn
augere = vergroten
debere = moeten; verschuldigd zijn
florere = bloeien
sustinere = omhooghouden; uithouden
caedere = doden
cogere = dwingen
crescere = groeien
depellere = verdrijven
incendere = in brand steken; aanvuren
instruere = opstellen
invadere = binnenvallen; aanvallen; binnen vallen
offendere = beledigen; stoten tegen
opprimere = overweldigen; onderdrukken
statuere = besluiten
hic = deze; dit
is=hij
iste = die; dat
quidem...sed = weliswaar...maar
18
divitiae = rijkdom
magister = meester
vestigium = voetspoor; voetstap
aetas = tijd; leeftijd
aetates = tijden
coniunx = echtgenoot
coniuges = echtgenoten
frigus = koude
frigora = koude
frons = voorhoofd
frontes = voorhoofden
carus = dierbaar
humanus = menselijk; beschaafd
iucundus = aangenaam
occupatus = bezet; bezig
mollis= zacht; week
felix = gelukkig
infelix = ongelukkig
administrare = regelen; besturen
curare = zorgen voor; verzorgen
sperare = hopen
detinere = vasthouden; tegenhouden
parere = gehoorzamen
solere = gewend zijn; gewoon zijn
cernere = onderscheiden; zien
decernere = besluiten
deponere = neerleggen
imponere = plaatsen in; plaatsen op
reddere = teruggeven; maken tot
abesse = afwezig zijn
impedire = belemmeren
recipere = ontvangen
auferre = wegbrengen; weghalen
praeferre = de voorkeur geven aan
proferre = naar voren brengen
subire = op zich nemen
a/ab = vanaf; door
antequam = voordat
atque = en
denique = tenslotte; kortom
hic = hier
pridie = de vorige dag
profecto = inderdaad
cum se = met zich
umquam = ooit
19
copia = voorraad; gelegenheid
prudentia = verstand; inzicht
sententia = mening
consilium = plan; besluit; overleg
responsum = antwoord
auctoritas = gezag
auctoritates=gezag
civitas= stad; staat
civitates=steden;staten
difficultas = moeilijkheid
difficultates=moeilijkheden	
flumen = rivier
flumina=rivieren
gens = volk
gentes=volkeren
hostis = vijand
hostes=vijanden
salus = welzijn; redding
salutes=reddingen; welzijn
victor = overwinnaar
victores=overwinnaars
varius = afwisselend; verschillend
desperare = wanhopen
recusare = weigeren
arcere = afweren
audere = durven
censere = menen; oordelen
delere = verwoesten
obtinere = in bezit krijgen; in bezit houden; in bezit hebben
committere = toevertrouwen
confidere = vertrouwen op
construere = bouwen
consulere = raadplegen
contemnere = verachten; minachten
dedere = overgeven; overhandigen
destruere = afbreken
lacessere = uitdagen
circumvenire = omsingelen
aufugere = wegvluchten
bellum inferre = oorlog voeren tegen
coepi = ik ben begonnen; ik begon
conferre = bijeenbrengen
inferre = binnenbrengen
aliquot = heel wat
tunc demum = toen pas
nisi = als niet; behalve
prius = eerder; eerst
procul = ver weg
qui=welke
20
audacia = lef; brutaliteit
superbia = trots; arrogantie
posteri = nakomelingen; latere generaties
proelium = gevecht
regnum = koninkrijk; koningschap
studium = ijver; enthousiasme
vinculum = verbinding; boei
amor= liefde
arx = burcht
certamen = strijd; wedstrijd
mens= geest; verstand
potestas = macht; gelegenheid
pudor= schaamte
sors = lot; orakel
antiquus = oud; uit het verleden
mirus = wonderlijk
reliquus= overig
interior = meer naar binnen gelegen
nobilis= bekend; aanzienlijk; edel
singularis= buitengewoon; uitzonderlijk
frequens = druk bezocht; talrijk
affirmare = verzekeren; bevestigen
collocare = opstellen; plaatsen
demonstrare = aantonen
dimicare = strijden
fugare = op de vlucht jagen
instare = op de hielen zitten; aandringen
interrogare = ondervragen
properare = zich haasten
sollicitare = ongerust maken
turbare = in verwarring brengen
continere = vasthouden; bevatten
pertinere ad = zich uitstrekken tot; leiden tot; betrekking hebben op
adimere = wegnemen
consumere = opeten; verbruiken
desistere = ophouden
incedere = voortgaan; gaan naar
perimere = doden
rumpere = breken
succedere = naderen; opvolgen
21
culpa = schuld
dea = godin
gloria = roem
flagitium = schanddaad
fluvius = rivier
adulescens = jonge man
decus = sieraad;eer
dignitas = waardigheid
honor = eer ;ereambt
preces = smeekbede
sacerdos = priester; priesteres
sedes = zitplaats
voluntas = verlangen
divinus = goddelijk
falsus = vals
perpetuus = eeuwig
sacer = heilig
summus = hoogste
insignis = opvallend
creare = kiezen 
iurare = zweren
iuvare = helpen
liberare a = bevrijden van
orare = bidden tot;smeken
spoliare = beroven van
superare = overtreffen
vitare = vermijden
oportet me = het behoort dat ik
condere = stichten;verbergen
contingere = gebeuren ;ten deel vallen
exstinguere = doven
metuere = vrezen
evenire= gebeuren
punire = straffen
vincire = boeien
referre = terugbrengen; rapporteren
aliquando = ooit
ne...quidem = zelfs...niet
neque = en niet; maar niet; ook niet
quando = wanneer
qouniam = omdat
simul = tegelijkertijd
sin = maar als
22
cura = zorg
misericordia = medelijden
morbus = ziekte
venenum = vergif
dolor= pijn; verdriet
ius=eed
 iurandum = eden
mensis= maand
os = bot
ossa=botten
pectus= borst
valetudo = gezondheid
virtus= dapperheid; deugd
vis = kracht; geweld
aeger = ziek
creber = talrijk
dexter = rechter; gunstig
infirmus= zwak
propinquus= verwant; familielid; naburig
sanus= gezond
sinister= linker; ongunstig
ultimus= uiterste; laatste
existimare = schatten; menen; beschouwen als
perturbare = in verwarring brengen
sanare = gezond maken
secare = snijden
commovere = hevig bewegen; schokken
imminere = uitsteken boven; hangen boven; bedreigen
persuadere = overtuigen
remanere = achterblijven; blijven
arcessere = ontbieden
dimittere = wegsturen
erumpere = uitbreken
sinere = toestaan
sumere = nemen; eten
perspicere = doorzien; begrijpen
interest = het is van belang; is van belang
opus est = er is nodig
prodesse = voordelig zijn; baten
modo...modo = nu eens...dan weer
quantum = hoeveel; zo veel als
ubi = zodra
23
fama = gerucht; faam; reputatie
ripa = oever
animal= dier
mulier=vrouw
mulieres = vrouwen
necessitas=noodzaak
 necessitates = noodzaken
orbis terrarum = wereld
pondus=gewicht
pondera = gewichten
vates = zanger; dichter
calrus= helder; beroemd
supremus= laatste; hoogste
vivus= levend
circumdare = omgeven
conari = proberen
adhibere = gebruiken
dolere = pijn doen; pijn hebben
mordere = bijten
polliceri = beloven
vereri = vrezen
complecti = omhelzen
consequi = volgen; inhalen; bereiken
exstruere = opbouwen
loqui = spreken
oblivisci = vergeten
proficisci = vertrekken
queri = klagen
reverti = terugkeren
sequi = volgen
spargere = strooien
opperiri = wachten op
ordiri = beginnen
oriri = ontstaan; opkomen
reperire = vinden
sepelire = begraven
mori = sterven
progredi = voortgaan; naar voren stappen
deesse=ontbreken
efferre = naar buiten dragen
praeterire = voorbijgaan
transferre = overbrengen
ut = zoals; zodra
24
iniura = onrecht
summa = hoofdzaak
commodum = voorziening
factum = daad; feit
cliens = client
iudex = rechter
ius = het recht
onus = last
oratio = redevoering
orator = redenaar
testis = getuige
rectus = recht
superus = zich boven bevindend
inferior = lager gelegen
mediocris = middelmatig
postulare = eisen
probare = bewijzen
versari = zich bevinden
egere = nodig hebben
accendere = aansteken
comprehendere = grijpen ;begrijpen
deserere = in de steek laten
disserere = betogen
eligere = kiezen
nasci = geboren worden
niti = zich inspannen
reri = menen
ruere = instorten
uti = gebruiken
afficere = treffen
deficere = tekortschieten
egredi = weggaan
alibi = ergens anders
an = of
eo = daarheen
forte = toevallig
hinc = hiervandaan
illic = daar
illinc = daarvandaan
illuc = daarheen
inde = daarvandaan
parum = te weinig
qou = waarheen
qoudsi = maar als
usquam = ergens
25
lingua = tong; taal
unda = golf; water
liber = boek
aer= lucht
munus = geschenk; taak
aestus = hitte; branding
amplexus = omhelzing
casus = val; geval; lotgeval
lacus = meer
manus = hand
tumultus = onrust
usus = gebruik
vultus = gezicht
dies = dag
facies = gezicht; gedaante
fides = trouw; vertrouwen
res = zaak; ding
species = uiterlijk
spes = hoop; verwachting
improbus = slecht; gemeen
publicus = openbaar; staats-
ullus = enig; enkel
communis = gemeenschappelijk
qualis = hoedanig; zodanig als
turpis = lelijk; schandelijk
amare = houden van; beminnen
fateri = toegeven
videri = schijnen; lijken
avertere = afwenden
repellere = terugdrijven
tendere = spannen; strekken
vadere = gaan
potiri = zich meester maken van
pati = dulden; lijden
differre = verschillen; uitstellen
nec...nec = niet...en ook niet
quid = wat; waarom
quo...eo = hoe...des te
quotiens = hoe vaak; zo vaak als
26
fuga = vlucht
porta = poort
potentia = macht
supplicium = smeekbede ; doodstraf
aedis= tempel
cupido = begeerte ; verlangen
lumen= licht; oog
pernicies = dood; ondergang
res adversae = tegenspoed
firmus= stevig; krachtig
superbus= trots; arrogant
adhortari = aansporen
admirari = bewonderen; zich verwonderen
aequare = gelijk maken; evenaren
comitari = vergezellen; volgen
iactare = heen en weer smijten; pochen
morari = wachten; laten wachten
precari = bidden; smeken
intueri = bekijken
prohibere = verhinderen
alloqui = toespreken
concurrere = samenstromen; slaags raken
convertere = omdraaien; draaien
intendere in = richten; richten op
tegere = bedekken
comperire = begrijpen; ontdekken
obviam venire= tegemoet komen
effugere = vluchten; ontvluchten
ait = hij zegt; hij zei
adeo = zozeer
contra = daarentegen
cum = met
cum = toen; nadat; omdat; hoewel
cum = wanneer; zodra
diutius = langer
interim = intussen
ne = met de bedoeling dat niet; om niet te; om te voorkomen dat
rursus = weer
tamquam = als; alsof
ut = met de bedoeling dat; om te; met als gevolg dat; zodat
utinam = “leidt wens in”

Ingezonden op 20-01-2009 - 2714x bekeken.
Waardering 9.4 (aantal stemmen: 11)

voting system
1
2
3
4
5

Alle woorden die in de woordlijst achterin je boek staan, zijn hierin opgenomen. De uitzonderingen op uitgang bijvoorbeeld bij een bijvoeglijk naamwoord, zijn weggelaten. Ook de onregelmatige meervoudsvorm is er niet. Hopelijk hebben jullie hier wat aan.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Via Nova, deel 2

0 Alle woorden van deel 1 en 2, Urbs en Imperium