Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Op niveau

0 0 ! Woordenlijst Nederlands schooljaar 2015/2016 tweede fase (blz. 25 t/m 48) :)

Jaar 4 (Gymnasium)

blz. 25 (D)
degradatie = verlaging van rang
déjà vu = de indruk van: 'dat heb ik al vaker gezien of meegemaakt'
delegeren = overdragen van bepaalde bevoegdheid; verdelen van taken
delicaat = gevoelig; lekker
delinquent = overtreder; schuldige
demagogie = volksmennerij
dementie = geestelijke aftakeling
demografie = statische beschrijving van de bevolking
demonisch = duivels
denigrerend = kleinerend
deposito = in bewaring geven
blz. 26(D)
deprimeren = somber maken
depriveren = iemand iets onthouden
derivaat = afgeleide; iets wat verkregen is uit andere stoffen
desastreus = rampzalig
design = ontwerp
desintegreren = de samenhang van het geheel verliezen; uiteenvallen
desperaat = wanhopig
despoot = wrede alleenheerser
detaillist = kleinhandelaar
determineren = bepalen; vaststellen
determinisme = de leer dat alles vooraf bepaald en voorbestemd is
blz. 27 (D)
devaluatie = vermindering van waarde
deviant = afwijkend van het gebruikelijke
devies = leus
devoot = vroom; vol toewijding aan God
diabolisch = duivels
diagnose = vaststelling na kentekenen
diaspora =de verstrooiing van een volk tussen andere volken
dictatuur = alleenheerschappij
dicteren = voorzeggen wat een ander moet opschrijven
dictionaire = woordenboek
didactiek = de manier waarop onderwijs gegeven wordt
blz.28 (D)
differentiëren = de verschillen onderscheiden
diffuus = vaag; verspreid
dilemma = moeilijke keus
dilettant = iemand die geen professionele kennis bezit van wetenschap of kunst
diplomatie = het officiële verkeer tussen staten of regeringen; behendige sluwheid
discipline = tucht; leerstelsel
discreet = betrouwbaar; geheim kunnen houden
discrepantie = tegenstrijdig; verschil
discutabel = aanvechtbaar
dispensatie = ontheffing; vrijstelling
dissident = iemand met een afwijkende mening
blz. 29 (D)
zich distantiëren = ertegen zijn; er niets mee te maken willen hebben
distribueren = verdelen
diva = gevierde zangers of actrice
divergeren = het uiteenlopen van lichtstralen
diversiteit = verscheidenheid
dividend = deel van de winst dat uitgekeerd wordt aan aandeelhouders
dogmaticus = iemand die zich alleen aan de leer en de regels houdt
dominant = overheersend
donatie = schenking
doorvorsen = grondig bestuderen
doubleren = een klas nogmaals doorlopen; verdubbelen
blz. 30 (D)
drogreden = bedrieglijke redenering
dualistisch = tweeslachtig; twee tegengestelde gelijke grootheden binnen één geheel
dubieus = twijfelachtig
duplicaat = kopie
dynamisch = vol kracht
dyslexie = woordblindheid; leeszwakte
blz. 31 (E)
eclectisch = uit verschillende leerstellingen of levensbeschouwingen uitkiezend wat men het beste uitkomt
eclips = verduistering van een hemellichaam
ecologisch = de levensomstandigheden van dieren en planten beïnvloedend
egocentrisch = zichzelf altijd als het middelpunt van alles zien
elasticiteit = rekbaarheid
electoraal = wat te maken heeft met de verkiezingen
elementair = de eerste beginselen betreffend
elimineren = uitschakelen
elitair = voor een kleine, bevoorrechte groep
embargo = verhindering van de handel
emeritus = aanduiding bij predikant of hoogleraar wanneer deze met pensioen is
blz. 32 (E)
emissie = uitgifte; lozing
empathie = inlevingsvermogen
en bloc = met z'n allen
enclave = stuk land dat door vreemd grondgebied ingesloten is
enerverend = opwindend
ensceneren = opzettelijk laten plaatsvinden
entourage = omgeving
entrepot = pakhuis voor niet klaarliggende goederen
epicentrum = plaats op het aardoppervlakte van waaruit aardbevingsgolven zich over de aarde verbreiden
epigoon = volgeling
epiloog = nawoord
blz. 33 (E)
equivalent = gelijkwaardig
erkentelijk = dankbaar
eruditie = vol algemene kennis; zeer belezen
eruptie = uitbarsting
escaleren = volledig uit de hand lopen
exploitatie = het opgang brengen; uitbuiting
exploratie = onderzoeking
exponent = vooraanstaand iemand die een groep of stroming vertegenwoordigt
expressie = uitdrukking van gevoelens
exquis = zeer bijzonder; uitgelezen
extravagant = buitensporig
blz. 34 (E)
extravert = gericht op de buitenwereld; makkelijk je gevoelens tonen
extreem = tot het uiterste gaand
blz. 35 (F)
façade = uiterlijke schijn; voorgevel
facet = aspect
facilitair = diensten verlenend
facsimile = reproductie; apparatuur die geschreven stukken via een telefoonlijn overbrengt
facultatief = niet verplicht maar naar keuze
fait accompli = voldongen feit; het is niet meer terug te zien
familiair = vertrouwelijk in de omgang
farce = schijnvertoning
farmaceutisch = kennis van geneesmiddelen en de bereiding daarvan
fatalistisch = in zijn lot berustend
federatie = overkoepelend orgaan van staten of verenigingen
blz. 36 (F)
feilbaar = zich kunnen vergissen
fenomeen = verschijnsel
fiasco = grote mislukking
fictief = denkbeeldig; verzonnen
figurant = iemand de een kleine en vaak zwijgende bijrol vervuld
filantroop = mensenvriend; weldoener
filosofie = de wetenschap van de wijsbegeerte; liefde tot de wijsheid
fingeren = verzinnen
fixeren = zich star richten op; zijn blik vasthechten aan iets
flamboyant = vlammend
flatteren = mooier voordoen dan de werkelijk is
blz. 37 (F)
flegmatiek = onaandoenlijk; onverstoorbaar kalm
flexibel = buigzaam; plooibaar
fluoresceren = licht uitstralend
fobie = ziekelijke en ongemotiveerde angst
focussen = concentreren
forfait = vast bedrag
formalisme = angstvallig gehecht zijn aan vormen en regels
formeren = vormen
formidabel = geweldig
fragiel = breekbaar
franchising = vorm van bedrijfsvoering waarbij een overkoepelende onderneming tegen bepaalde voorwaarden zelfstandig blijvende ondernemers gebruik laat maken van haar voor de klant herkenbare bedrijfsformule
blz. 38 (F)
frappant = opvallend
frauduleus = bedrieglijk
frequent = regelmatig
frivool = lichtzinnig
frustratie = mengeling van gevoel van onmacht en teleurstelling wanneer een doel niet bereikt kan worden
fulmineren = tekeer gaan
fungeren als = dienst doen als
furieus = woedend; ziedend
futiliteit = kleinigheid
fysisch = lichamelijk; natuurkundig
blz. 39 (G)
gastronomie = lekkerbekkerij; kookkunst
geavanceerd = vooruitstrevend
geëxalteerd = in vervoering brengen
generaliseren = slecht een aspect van een zaak behandelen en denken dat je daarmee de gehele zaak bespreekt
genereus = royaal
genre = een bepaald soort; een bepaald soort (muziek/boeken etc.)
gepredisponeerd = door z'n aanleg voorbeschikt
gerenommeerd = bekend; beroemd; van goede huize
gerieflijk = comfortabel
gespeend van = zonder
geste = gebaar
blz. 40 (G)
gezapig = zonder enige opwinding
gezeglijk = meegaand
gigantisch = geweldig groot
globaal = over het algemeen genomen; ongeveer; wereldwijd
glossarium = een woordenlijst achter in het boek
gratificatie = toelage
grotesk = lachwekkend
blz. 41 (H)
haaks = rechthoekig
hallucinatie = het waarnemen van niet bestaande verschijnselen; zinsbegoocheling
handvest = stuk dat door handtekening(en) bevestigd is
hausse = stijging
hautain = hooghartig
hedonisme = de leer die het genot tot het belangrijkste in het leven verheft
hegemonie = overheersing
heimelijk = in het geheim
herbivoor = dier dat alleen plantaardig voedsel gebruikt
heremiet = kluizenaar
heroïsch = heldhaftig
blz. 42 (H)
hervorming = geleidelijke en/of geweldloze verandering
hetze = ophitsing
heulen met = stiekem omgaan met
hiaat = ontbrekend deel
hiërarchie = rangorde bij bijvoorbeeld ambtenaren
hiërogliefen = beeldschrift van de oude Egyptische cultuur (schrijven via tekeningen)
hilariteit = algemene vrolijkheid
hommage = huldebetuiging
homogeen = allemaal van hetzelfde soort
homoniem = een woord dat op dezelfde manier geschreven en uitgesproken wordt, maar verschillende betekenissen heeft
honoreren = belonen
blz. 43 (H)
hovaardig = trots; hoogmoedig
humaan = menselijk
hybride = kruisingsproduct; bastaard
hybris = hoogmoed; (vaak onterecht) denken dat je heel veel kunt
hyperinflatie = zeer sterke waardedaling van een munt
hypochonder = zwaarmoedig persoon
hypocriet = schijnheilig
hypothese = stelling die men voorlopig als de waarheid neemt
blz. 44 (I)
ideëel = denkbeeldig; alleen in de gedachten bestaand; gericht op verwezenlijking van een ideaal
identiek = precies hetzelfde
identiteitscrisis = toestand waarin men onzeker is over wie men eigenlijk is
ideologie = het geheel van de beginselen van een bepaalde leer of stelsel
illegaal = in strijd met de wettelijke voorschriften; iemand die zonder verblijfsvergunning in het land verblijft
illegitiem = onwettig
illusie = droombeeld
imiteren = nabootsen
immaterieel = onstoffelijk; niet financieel
immoreel = zonder waarden en normen
immuun = onschendbaar; niet vatbaar voor infectie of vergif
blz. 45 (I)
impasse = tijdelijke stilstand
imperialisme = streven naar machts- en gebiedsuitbreiding
impliciet = er in betrokken; tegelijkertijd
imposant = indrukwekkend
impressie = indruk
improvisatie = ter plekke verzonnen; onvoorbereid
impulsief = onbezonnen; in een opwelling
incapabel = niet in staat tot; onbekwaam
in casu = in dit geval
inclusief = erbij inbegrepen
incidenteel = toevallig; af en toe
blz. 46 (I)
incognito = onder een andere naam
incompetent = onbekwaam
incubatietijd = tijdsruimte tussen het besmet raken en het uitbreken van de ziekte
indexcijfer = geeft de verhouding weer tussen een grootheid en een als grondslag aangenomen grootheid
indicatie = aanwijzing
indifferent = onverschillig
indoctrineren = hersenspoelen; iemand een leer kritiekloos leren aanvaarden
indolent = lusteloos; traag
infantiel = kinderachtig
inferieur = kwalitatief slecht
infrastructuur = vaste basisrichting van een land m.b.t. publieke voorzieningen als vervoer, energie, (tele)communicatie etc.
blz. 47
inheems = binnenlands
inherent aan =behorend bij
initieel = eerste; aanvangs-
initiëren = beginnen; inwijden
innovatie = vernieuwing; invoering van iets nieuws
in petto = achter de hand hebben
inscriptie = ingedreven of gegraveerde tekst
insinuatie = verdachtmaking
insubordinatie = verzet tegen het gezag waaronder men gesteld is als functie
insufficiënt = ontoereikend; niet genoeg zijn
integraal = volledig; alles erbij
blz. 48 (I)
integreren = erin opnemen
integriteit = betrouwbaarheid en onkreukbaarheid; betrouwbaarheid; onkreukbaarheid
intentie = bedoeling
interactie = wisselwerking
intercedent = iemand die bemiddelt
intercontinentaal = tussen de verschillende vaste landen plaatshebbend
interim = tussentijds
intermediair = bemiddeling; bemiddelaar
intermezzo = onderbreking in tijd; pauze
interneren = een gedwongen verblijfplaats aanwijzen (gevangenis)
interpelleren = om ophelderingen of inlichtingenvragen
blz. 49 (I)
interpretatie = bepaalde uitlegging
interrumperen = in de rede vallen
interveniëren = tussenbeide komen in een kwestie
intonatie = aangeven van de juiste toon; stembuiging
intimideren = overbluffen; bedreigen
intrigant = iemand die stookt; partijen tegen elkaar opzet
intrige = verwikkeling
intrigerend = erg boeiend
intrinsiek = wat er wezenlijk bij hoort
introspectie = nadenken over jezelf
introvert = naar binnen gekeerd zijn

Ingezonden op 13-12-2015 - 2133x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 15-12-2015.
Waardering 7.4 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

succes met leren & laat het even weten als er fouten in zitten

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Op niveau

0 0 ! Woordenlijst Nederlands schooljaar 2015/2016 tweede fase (blz. 25 t/m 48) :)