Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Basiswoordenlijst Frans
› 1 ALLE WOORDEN
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Basiswoordenlijst Frans
, deel 1
1 ALLE WOORDEN
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abandonné = in de steek gelaten abandonner = opgeven aboutir à = uitlopen op l'absence = de afwezigheid être acclamé = toegejuicht zijn; toegejuicht worden accompagner = meegaan (met); vergezellen accomplir = verrichten accueillant = vriendelijk; gastvrij accuser = beschuldigen les actualités = het nieuws; het journaal actuel/actuellement = huidig; momenteel accueillir = ontvangen admettre = toegeven s'adonner = zich overgeven aan; zich laten gaan l'affaire = de zaak afficher = aankondigen; tonen; duidelijk laten zien affirmer = beweren; verklaren aigu = scherp ailleurs = elders; ergens anders alerter = alarm slaan; waarschuwen l'ambiance = de sfeer l'amélioration = de verbetering l'ampleur = de omvang l'amputation = de amputatie l'an = het jaar; per jaar l'angoisse = de angst animal domestique = huisdier apercevoir = zien s'apercevoir que = merken dat apparaître = verschijnen appartenir à = toebehoren aan faire à appel = een beroep doen op l'appel = de roep; de oproep appeler = roepen; oproepen; opbellen appeler au secours = om hulp roepen apprendre = leren s'apprêter = zich voorbereiden op à l'approche = bij de nadering van approximetivement = ongeveer appuyer = (onder)steunen d'apres = volgens de l'argent = het geld mettre de l'argent = geld opzijzetten l'arrêt = de halte; de rusttijd arriver à = erin slagen l'assasin = de moordenaar assassiner = vermoorden; ombrengen assis = zittend; gezeten assister à = bijwonen l'assurance = de verzekering assurer = verzekeren attirer = aantrekken au-dessus de = boven aucune = geen één augmenter = toenemen auparavant = tevoren auprès de = bij l'authenticité = de echtheid autour de = rond; in de buurt van l'avance = het voorschot avancer = opschieten; voorschieten; naar voren brengen avant = vroeger l'avantage = het voordeel l'avenir = de toekomst l'aversion = de afkeer avertir = waarschuwen l'aviateur = de vlieger; de piloot avoir recours à = zijn toevlucht nemen tot bac(calauréat) = het eindexamen la baisse = de daling baisser = verlagen; buigen; dalen se balader = wandelen la balle= de kogel; de bal le bandit = de bandiet; de schurk; de boef la barre = de stang; de grens bas = laag basculer = wankelen le Batave = de Nederlander; de kaaskop le bâtiment = het gebouw la beauté = de schoonheid les besoins = de behoeften le Beur = de Arabier; de persoon die afkomstig is uit de Maghreb le bienfait = het voordeel le bijou = het juweel blesser = kwetsen; verwonden le blessé = de gewonde la boisson = het drankje la boîte du nuit = de nachtclub la boîte = de doos; het blik; de inbox faire le bond = opspringen le bonnet = de muts la bouche = de mond bouger = bewegen bouleverser = omverwerpen; ontroeren le boulot = het baantje à bout de = aan het eind van au bout de = na (afloop van) au bout = aan het einde la boutique = het winkeltje branché = hip; modern le bras = de arm la bravoure = de dapperheid briser = breken; verbreken le bruit = het geluid; het lawaai le buisson = de struik le cabinet = het kantoor cacher = verbergen se cacher = zich verbergen le camion = de vrachtwagen la campagne = de actie capable de = in staat om capturer = gevangennemen car = want le cas = het geval causée = veroorzaakt la cave = de kelder célébrer = vieren la certitude = de zekerheid cesser = ophouden c'est pour soi chacun = het is ieder voor zich la chaîne = het kanaal; de zender; de keten le châle = de stola; de sjaal la chaleur = de warmte chaleureux = warm; hartelijk le champ = het veld; het land; het gebied chancelant = wankelend être chargé de = belast (zijn) met chasser = jagen; wegjagen; verjagen la chasse = de jacht; het jagen chaud = warm chez = bij le chiffre d'affaires = de omzet le choeur = het koor choisir = kiezen le chômage = de werkeloosheid la cible = het doel; de doelgroep le cimetière = de begraafplaats; het kerkhof la circonstance = de omstandigheid le clavier = het toetsenbord le clic= de klik; de muisklik le clochard = de zwerver la clope = het sigaretje; het peukje la clôture = de omheining être cloué au lit = aan bed gekluisterd zijn cela vous réchauffe le coeur = dat beurt je op; dat is hartverwarmend le coeur = het hart le coin cuisine = de kookhoek la crise de colère = de woedeuitbarsting la collaboration = de samenwerking; de medewerking collecter = verzamelen le collège = de onderbouw van het voortgezet onderwijs le combat = de strijd le combativité = de strijdvaardigheid combattre = vechten sur commande = op bestelling comme = evenals; (net) zoals comme si de rien n'était = alsof er niets aan de hand was comment = hoe le commerçant = de handelaar; de winkelier le commerce = de handel; de zaak commettre = begaan la commune = de gemeente en compagnie de = in gezelschap van la compagnie = het gezelschap comparaître = voor de rechtbank verschijnen en complément = als aanvulling le comportement = het gedrag la compréhension = het begrip le compte bancaire = de bankrekening à son compte = op zijn/haar rekening; op zijn/haar kerfstok hebben tenir de compte = rekening houden met compter = rekenen le concitoyen = de medeburger la condamnation = de veroordeling condamner à mort = ter dood veroordelen les conditions de vie = de levensomstandigheden conduire = leiden; besturen la confiance = het vertrouwen ne plus faire confiance = niet meer vertrouwen confier = toevertrouwen la confirmation = de bevestiging la confusion = de verwarring en connaissance de cause = met kennis van zaken se consacrer à = zich wijden aan conseiller = aanraden considérer = beschouwen constituer = uitmaken contaminer = besmetten contenir = inhouden; bevatten se contenter de = zich tevreden stellen met continuer à = doorgaan met contre = tegen contribuer = bijdragen convaincre = overtuigen convenir = passen la conversation = het gesprek; de conversatie le corps = het lichaam corrumpu = omgekocht le cou = de nek le coup d'envoi = de aftrap le coup de couteau = de messteek tenir le coup = volhouden le coupable = de schuldige couper = snijder; doormidden breken la cour = de binnenplaats; het hof; de hofhouding le courage = de moed le courrier = de post; de e-mail au cours de = in de loop van; tijdens le cours = de cursus court = kort couverte de = bedekt met craindre = vrezen sans crainte = zonder angst la crainte = de vrees; de angst le cri = het geluid; het gepiep; het gekrijs croiser = kruisen; tegenkomen le croyant = de gelovige cueillir = plukken cultivé(e) = ontwikkeld; beschaafd la curiosité = de nieuwsgierigheid en danger = in gevaar dangereux = gevaarlijk d'après = volgens davantage = meer débarquer = aankomen la déception = de teleurstelling décevant = teleurstellend décider = beslissen la déclaration = de verklaring déclarer = verklaren déclencheur = veroorzakend; aanleiding gevend tot se décontracter = zich ontspannen le découragement = de ontmoediging la découverte = de ontdekking découvrir = ontdekken; uitvinden décrire = beschrijven dédaigneux = hooghartig déduire = afleiden défendre = verbieden le défi = de uitdaging défier = uitdagen défini = omschreven; bepaald; vastgesteld dénombrer = tellen dénoncer = aangeven; aan de kaak stellen la densité = de dichtheid le départ = het vertrek le département de la santé = de gezondheidsdiensten dépenser = uitgeven déposer = neerzetten depuis = sinds(dien) se dérouler = zich afspelen derrière = achter dès = reeds vanaf la désapprobation = de afkeuring désapprouver = afkeuren faire descendre = dwingen tot uitstappen déserter = weglopen (van); verlaten le désespoir = de wanhoop désigner = aanwijzen désormais = voortaan le dessin = de tekening la destination = de bestemming la détente = de ontspanning détester = verafschuwen; een hekel hebben aan à deux = met zijn tweeën le développement = de ontwikkeling devenir = worden la moindre difficulté = de minste moeite digne = waardig la digue = de dijk diminuer = verminderen se dire = beweren te zijn dirigé par = geleid door diriger = besturen; beheren se diriger vers = gaan in de richting van discuter = praatje maken; discussiëren disparaître = verdwijnen faire disparaître = doen verdwijnen la disparition = de verdwijning à distance = op afstand la distance = de afstand le divorce = de scheiding le doigt = de vinger le domicile = de woning le don = de gift; de schenking; de donatie les données = de gegevens donner lieu à = aanleiding geven tot le donneur de sang = de bloeddonor dont = waarvan dormir = slapen le dossier = de zaak le doute = de twijfel sans doute = zonder twijfel doux; douce = zacht dur = hard durant = gedurende l'écart = de kloof; het verschil échanger = uitwisselen l'échec = de mislukking l'éclat = de schittering; de pracht l'écolo = de milieufreak écologique = milieu- écouter = luisteren (naar) également = ook l'eglise = de kerk égorger = vermoorden élargir = verbreden; vergroten l'élection = de verkiezing élitiste = elitair s'éloigner = weggaan embarquer = instappen embarrassé = beschaamd; in verlegenheid gebracht empêcher = verhinderen l'employé = de beambte; de werknemer employer = gebruiken l'employeur = de werkgever l'emporter sur = de overhand krijgen over en plus = bovendien encaisser = incasseren encore = nog; nog steeds; ook nog encourager = aanmoedigen endormir = laten slapen l'endroit = de plaats enfermer = opsluiten engager = aansnijden; beginnen l'ennui = het probleem s'ennuyer = zich vervelen l'enquête = het onderzoek mener une enquête = een onderzoek uitvoeren l'enseignement = het onderwijs enseigner = leren; onderwijzen l'ensemble = het geheel enterrer = begraven entêté = koppig tout entier = in zijngeheel entraîner = meeslepen; trainen entre = tussen l'entrée = de ingang l'entreprise = de onderneming entretenir = onderhouden envahir = binnentrekken; veroveren l'environnement = het milieu envisagé(e) = overwogen envoyer = sturen s'éponger = afvegen l'époque = de tijd; het tijdperk l'épouse = de echtgenote errant = zwervend l'erreur = de fout; de vergissing l'escargot = de slak esroquer = oplichten l'espace = de ruimte l'espoir = de hoop essayer = proberen estimé = geschat s'établir = zich vestigen l'établissement = de instelling; de school l'état civil = de burgerlijke stand éteindre = afzetten l'étoile = de ster étonnant = verbazingwekkend étrange = vreemd l'étranger = de vreemdeling étroit = smal; nauw l'évêque = de bisschop éviter = vermijden exagérer = overdrijven l'exception = de uitzondering l'excitation = de opwinding être exclu = uitgesloten zijn l'exécution = de terechtstelling exercé = uitgeoefend exigeant = veeleisend l'exigence = de eis l'exil = het ballingschap l'existence = het bestaan exister = bestaan s'expatrier = naar het buitenland verhuizen l'expert = de deskundige; de expert s'exprimer = zich uitdrukken en face de = tegenover faible = zwak le fait = het feit farouche = wild; woest; schuw fatal = dodelijk; fataal la fatalité = het noodlot la fatigue = de vermoeidheid faussement = valselijk le fauteuil = de armstoel faux; fausse = vals le faux = de vervalsing favorisé = rijk; gegoed favoriser = begunstigen la femelle = het vrouwtje le fer = het ijzer le fermeture = de sluiting; het sluitingsuur la fête = het feest fidèle = trouw la fidélisation = de klantenbinding le fils = de zoon en fin de = aan het eidn van en finir avec = een eind maken aan fleurir = bloeien la foi = het geloof fonctionner = werken le fondateur = de oprichter la force = de kracht forcément = noodzakelijkerwijs; per se la formation = de opleiding fort = sterk fou = gek fourni = gegeven; geleverd fragile = kwetsbaar frapper = kloppen; slaan la fréquentation = regelmatig bezoeken fuguer = weglopen fuir = vermijden prendre la fuite = vluchten la fumée = de rook fumer = roken fut (être) = was (zijn) futur = toekomstig gagner = winnen; verwerven; verdienen le gendarme = de marechaussee; de agent gêner = hinderen le genre = de soort gérer = leiden; managen le geste = het gebaar glisser = glijden avoir la gorge serrée = dichtgeknepen keel hebben la gourmandise = de snoeplust le goût = de smaak reprendre goût à = opnieuw de smaak te pakken krijgen grâce à = dankzij la grâce = de elegantie; de stijl pas grand-chose = niet veel grandir = groot worden grave = ernstig beaucoup plus grave = veel erger ne guère = nauwelijks guérir = genezen la guérison = de genezing; het herstel la guerre civile = de burgeroorlog la guerre = de oorlog la haie = de heg la haine = de haat le hasard = de toeval hebdomadaire(ment) = wekelijks la mauvaise herbe = het onkruid les herbes = het gras; de kruiden l'héritage = de erfenis hésiter = aarzelen l'histoire = het verhaal honnête = eerlijk sans honte = zonder schaamte honteux = schandelijk l'hôpital = het ziekenhuis hors d'usage = buiten gebruik humain = menselijk l'humanité = de mensheid humilier = vernederen jamais (à) = ooit ne jamais = nooit la jambe = het been le jardin = de tuin le jardinier = de tuinman le journal = de krant tous les jours = elke dag; alle dagen le juge = de rechter le jugement = het vonnis juger = beoordelen juif; juive = joods jusqu'à ce que = tot jusqu'à présent = tot nu toe jusqu'à = tot jusque = tot c'est le peu juste = het is een beetje krap tout juste = zojuist justement = juist lâcher = bekennen laisser = laten le lapin = het konijn à la légère = oppervlakkig légèrement = luchtig la légitimité = de rechtvaardigheid la lettre capitale = de hoofdletter se lever = opstaan le lien = de band être en ligne = online zijn la limitation = de beperking limité = beperkt le logiciel = de software la loi = de wet non loin de = niet ver van plus loin = verder louche = verdacht; onguur; scheel louer = huren le loup = de wolf lumineux = stralend lutter = strijden le lycée = de bovenbouw van het voortgezet onderwijs la magie = de tovenarij; de magie le magistrat = de rechterlijk ambtenaar maghrébin = afkomstig uit Magreb; uit Algerije maintenir = handhaven majoritaire = meerderheids- le malade = de zieke; de patiënt la maladie = de ziekte maladroitement = onhandig mâle = mannelijk le malfaiteur = de boosdoener malin = ondeugend; slim; sluw la mallette = het koffertje manifestement = klaarblijkelijk le manque de = gebrek aan manquer = gebrek hebben aan le marriage = het huwelijk marié = getrouwd la marque = het merk la matière = het onderwerp; het vak la matinée = de ochtend la méchanceté = de boosaardigheid méconnaissable = onherkenbaar méflant = wantrouwig mélanger = mengen la mémoire = het geheugen la menace = de bedreiging mener = leiden mensonge = leugenachtig la mention = de vermelding mentir = liegen mériter = verdienen le message = de boodschap; het bericht(je) la messagerie = de voicemail; het antwoordapparaat la mesure = de maatregel le métier = het beroep; het vak mettre à part = terzijde leggen mettre au point = ontwikkelen se mettre à = beginnen te le meurtre = de moord des milliers = de duizenden minable = zeer lelijk; afzichtelijk mince = slank; dun le miracle = het wonder être mis en vente = te koop aangeboden zijn/worden la mise en garde = de waarschuwing la misère = de armoede; de ellende le mobile = de beweegreden; het motief au moins = op zijn minst en moins = minder la moitié = de helft du moment que = vanaf het ogenblik dat; vanaf het moment dat tout le monde = iedereen la fausse monnaie = het vals(e) geld monter dans = instappen; binnengaan in monter = opzetten montrer = aantonen se montrer = zich laten zien moqueur = spottend la mort = de dood le mort = de dode mortel = dodelijk le mot = het woord mourir = doodgaan; sterven moyen = gemiddeld le money = het middel en moyenne = gemiddeld le musulmane = de moslim le nain = de dwerg la naissance = de geboorte on naît avec = het is aangeboren né = geboren ne ... plus = niet meer ne ... plus que = slechts négliger = verwaarlozen le nez = de neus ni ... ni = noch ... noch nier = ontkennen n'importe où = waar dan ook n'importe qui = wie dan ook n'importe quoi = wat dan ook nommer = noemen nourrir = voeden nuire à = schaden l'objectif = het doel obligatoire = verplicht obliger = verplichten; dwingen observer = observeren; onderzoeken obtenir = krijgen être occupé = het druk hebben; bezet zijn l'odeur = de geur l'oeuf = het ei être l'oeuvre de = het werk zijn van offert = aangeboden offrir = geven; bieden l'oiseau = de vogel l'ombre = de schaduw l'or = het goud l'ordinateur = de computer l'organisme = de instelling d'où = waarvan oublier = vergeten ouvert = open ouvertement = openlijk ouvrir = beginnen; openen le pape = de paus par conséquent = bijgevolg; dientengevolge parcourir = afleggen (van een afstand) pareil(le) = dezelfde; hetzelfde parental = ouderlijk parlementer = onderhandelen; discussiëren parmi = te midden van; onder participer à = deelnemen aan à partir de = vanaf partout = overal le passé = het verleden passer = doorbrengen patiemment = met geduld; geduldig la patience = het geduld le patron = de baas; de werkgever à peine = nauwelijks pendant = gedurende; tijdens pénétrer = binnendringen perdre son temps = zijn tijd verliezen perdre = verliezen (ne) personne = niemand peser = wegen des petits = de jongen (mv); de kleintjes peu = weinig avoir peur = bang zijn faire peur = bang maken la peur = de angst le phénomène = het verschijnsel; het fenomeen au pied de = aan de voet van le piège = de valstrik; de val le pire = het ergste pis = ergst; slechtst la pitié = het medelijden être placé = geplaatst zijn plaire = behagen en pleine rue = midden op straat pleinement = volledig plonger = dopen; steken; duiken plusieurs = enkele à plusieurs reprises = herhaaldelijk en poche = op zak au point de = zozeer dat le poisson = de vis le pompier = de brandweerman la population = de bevolking le portable = het mobieltje porter = brengen le poste = de functie le poursuivant = de achtervolger poursuivre = voortzetten; achtervolgen pousser = duwen sans précédent = uniek; ongekend précéder = voorafgaan précieux = kostbaar prédire = voorspellen le préjugé = het vooroordeel c'est à prendre ou à laisser = graag of niet; "take it or leave it" près de = naast trop près = te dichtbij la présence = de aanwezigheid présenter = voorstellen se présenter = zich vertonen presque = bijna présumé(e) = vermoedelijke être à prêt = bereid zijn om prétendre = beweren sous prétexte de = zogenaamd om le prétexte = het voorwendsel la preuve = het bewijs prévenir = voorkomen (être) prevenu = gewaarschuwd (zijn) prévu = gepland prier = bidden la prière = het gebed a priori = van tevoren; vooraf; in wezen la prison = de gevangenis le prissonier = de gevangene se faire prisonnier = zich vrijwillig bij de politie melden procéder = te werk gaan le procès = het proces; de rechtzaak la profession = het beroep; het vak la proie = de prooi; de buit; het slachtoffer proposer = voorstellen propre = schoon; eigen la prospérite = de welvaart se protéger = zich beschermen en provenance de = komende uit le proverbe = het spreekwoord le proviseur = de rector prudent = voorzichtig puissant = sterk la pulsion = de impuls; de aandrang punir = straffen pur(e) = puur; zuiver le quai = het perron qualifier = bestempelen à quelque = ongeveer quitter = verlaten la racine = de wortel radieux = stralend la raie = de (haar)scheiding rapide = snel se rappeler = zich herinneren se rapprocher = naderbij komen rarement = zelden rassurée = gerustgesteld ravi = verrukt ravissant = schitterend rayonnant = stralend rayonner = stralen réaliser = tot stand brengen; realiseren recenser = tellen recevoir = krijgen; ontvangen reconnaître = erkennen être reconnu = erkend worden recruter = aanwerven être récupéré = teruggekregen réduire = beperken; verminderen; reduceren réel = werkelijk; wezenlijk la refuge = de schuilplaats; het toevluchtsoord le refus = de weigering refuser = weigeren le regard = de blik la règle = de regel le regret = de spijt; het berouw régulier = vast; regelmatig remonter = teruggaan rempli = volbracht le renard = de vos se rendre à = gaan naar renseigner = inlichtingen geven; inlichten le repas = de maaltijd reprendre = hervatten reprocher = verwijten se reproduire = zich weer voordoen réputé = beroemd la réserve = het reservaat des réserves = (nood)voorraad le réservoir = de tank dans résider = bestaan in; berusten op la résignation = de berusting le responsable = de verantwoordelijk(e) persoon; de schuldige ressentir = voelen rester = overhouden les restes = de overblijfselen; de resten résurgir = opduiken retenir = tegenhouden retiré = teruggetrokken retourner = teruggaan la retraite = het pensioen; de terugtrekking; de verantwoordelijke réussir = slagen la revanche = de wraak réveillir = wakker maken revenir = terugkomen à revenir = neerkomen op rêver = dromen la révolte = de opstand richissisme = heel rijk le risque = het risico rouler = rijden la rumeur = het gerucht le sac = de tas saigner = bloeden le salaud = de schoft sanctionner = straffen sans = zonder le sans-papier = de illegale sauf = behalve sauter = springen sauvage = wild la scène = het toneel le SDF (sans domicile fixe) = de dakloze la sécurité = de veiligheid séduire = verleiden selon = volgens à notre sens = volgens ons le sens de = het gevoel voor sensible = gevoelig sentir = voelen le serpent = de slang seul(e) = alleen si = als; ja(wel) la signification = de betekenis le silence = de stilte silencieusement = in stilte singulièrement = bijzonder sinistre = rampzalig le site = de plek; de internetsite la situation = de betrekking; de baan sociable = gezellig c'est chacun pour soi = het is ieder voor zich la soirée = de avond; het feest le solitaire = de eenling la solution = de oplossing la somme = het bedrag le son = het geluid le sondage = de enquête des soucis = de zorgen soudain(e) = plotseling souffrir = lijden soulever = optillen le soupçon = de verdenking soupçonner = verdenken sourire = glimlachen le sourire = de glimlach la souris = de (computer)muis sous = onder sousestimer = onderschatten soutenir = steunen se souvenir = zich herinneren stipuler = bedingen; bepalen stupéfait = stomverbaasd subi = ondergaan; geleden la subvention = de subsidie la succession = de opvolging suffire = voldoende zijn suivi de = gevolgd door suivre = volgen le sujet = het onderwerp la superstition = het bijgeloof sûr = zeker surestimer = overschatten surgir = plotseling verschijnen; opduiken surprenant(e) = verbazingwekkend survivre = overleven le suspect = de verdachte le tablier = het schort; de voorschoot la tâche = de taak tant = zoveel; zozeer le tapage = het rumoer trop tard = te laat le taux = het gehalte; het percentage la teinte = de kleur; de tint témoigner = getuigen le témoin = de getuige de temps à autre = af en toe; van tijd tot tijd à temps = bijtijds il y a quelque temps = een tijdje geleden tendre = (uit)strekken tendre les bras = de armen uitsteken se tenir à = zich houden aan tenter = proberen; pogen tenter sa chance = zijn kans wagen terminé = afgelopen la tête = het hoofd en tête-à-tête = onder vier ogen le texto = het sms'je le thèse = de stelling le tiers-monde = de derde wereld tirer = schieten s'en tirer = zich (eruit) redden la toile = het web (internet) tolérer = verdragen; tolereren tomber = vallen touché = geraakt toucher = aanraken prendre une tournure = een wending nemen tous les jours = elke dag tout entier = in zijn geheel la trace = het spoor se traîner = kruipen traiter = behandelen traverser = (dwars) gaan door; oversteken le trésor = de schat; het zeer waardevolle bezit le tribunal = de rechtbank; het tribunaal se tromper = zich vergissen le troupeau = de kudde le truc = het ding (waarvan men de naam niet weet) tuer = doden se tuer = zich doden le tueur = de moordenaar; de doder la tumeur = het gezwel; de tumor l'univers = de wereld plus urbanisé = meer bebouwd la vache = de koe le vagabondage = het zwerversbestaan la vague = de golf en vain = tevergeefs la valise = de koffer le veau = het kalf vécu(e) (vivre) = meegemaakt; beleefd (leven) le vélomoteur = de bromfiets vendre = verkopen être mis en vente = te koop aangeboden zijn la vente = de verkoop véritable = echt vers = naar; rond verser = schenken la victime = het slachtoffer entrer en vigueur = in werking treden la ville = de stad le vin = de wijn la violence = het geweld le visage = het gezicht rendre visite à = bezoeken la visite = het bezoek la vitesse = de snelheid le voile = de sluier; de hoofddoek la voile = het zeil la voisine = de buurvrouw le vol = de diefstal; de vlucht le volant = het stuur voler = stelen; vliegen se faire voler = bestolen worden le volontaire = de vrijwilliger vrai(ment) = echt; werkelijk peu vraisemblable = niet erg waarschijnlijk le wagon = het rijtuig avoir le moral à zéro = in de put zitten ignorer = negeren il y a = er is; er zijn; (bepaalde tijd) geleden l'île = het eiland l'image = het beeld; het plaatje l'immeuble = het gebouw impensable = onvoorstelbaar imposer = opdringen s'imposer = zich opdringen les impôts = de belastingen avoir l'impression = de indruk hebben inciter = aansporen inconnu = onbekend incrédule = ongelovig incroyable = ongelofelijk incurable = ongeneeslijk indigné = verontwaardigd indiquer = aanwijzen l'individu = het individu; de kerel inexpliqué = onverklaard l'infirmière = de verpleegster l'infortune = het ongeluk injurier = uitschelden l'injustice = de onrechtvaardigheid l'innnocance = de onschuldigheid innombrable = talloos inoffensif = onschadelijk inoubliable = onvergetelijk inquiéter = ongerust maken s'inguiéter = zich ongerust maken intenter = aandoen avoir l'intention de = van plan zijn te; de intentie hebben om l'internaute = de internetgebruik(st)er l'interrogatoire = het verhoor interroger= ondervragen; verhoren inverse = omgekeerd l'investigation = het onderzoek invraisemblable = onwaarschijnlijk irrésistible = onweerstaanbaar la poussière = het stof puisque = aangezien la fusée = de raket latéral = aan de zijkant reléguer = verbannen la télécommande = de afstandsbediening en dessous de = onder la dèche = de geldnood l’éolienne = de windmoelen épater = verbluffen l’enceinte = de (luidspreker)box l’écartement = de tussenuren insérer = invoegen; erin doen la précaution = de voorzorg écraser = verpletteren la perturbation = de verstoring relier = verbinden la destinée = het lot d’ailleurs = trouwens la pile = de batterij la prise de courant = het stopcontact toucher = ontvangen la galère = de beproeving afin de = om te; opdat l’arme = het wapen la défiance = de argwaan; de achterdocht enregistrer = opnemen raccorder = verbinden l’épanouissement = de ontplooiing numérique = digitaal saccager = vernielen le gamin = de kwajongen lors de = tijdens se poursuivre = doorgaan intervenir = ingrijpen; zich (ermee) bemoeien hormis = behalve, uitgezonderd les forces de l’ordre = de politie justifier = rechtvaardigen laïque = openbaar dissuasif = afschrikkend anodin = onschuldig être censé = geacht worden l’émetteur = de zender mutuel = wederzijds la dégradation = de beschadiging éloquent = veelzeggend exaucer = inwilligen dès que = zodra se vanter de = zich beroemen op le cas échéant = als het geval zich voordoet le stationnement = het parkeren le montant = het bedrag ralentir = snelheid minderen usé = versleten visible = zichtbaar le dépliant = de folder le code de la route = de verkeersregels soutenir = (onder) steunen la trottinette = de step éditer = uitgeven maîtriser = beheersen emprunter = nemen la chaussée = de rijweg raser = vlak langs lopen/rijden civil = burgerlijk dû à = te wijten aan la prévention routière = de bevordering van de verkeersveiligheid le don = de gift freiner = remmen efficacement = doeltreffend la roue = het wiel acquérir = verkrijgen; je eigen maken adopter = aannemen le piéton = de voetganger le kiné = de fysiotherapeut l’usage = het gebruik se manifester = zich openbaren la cuisse = het dijbaan délivrer = (af)geven guetter = op de loer liggen les urgences = de eerste hulp le déplacement = de verplaatsing l’affection = de aandoening; de kwaal le pouce = de duim l’inflammation = de ontsteking provoquer = veroorzaken rude = ruw, hard l’épreuve = de beproeving faire son apparition = verschijnen le coude = de elleboog voire = ja zelfs le nerf = de zenuw la recommandation = de aanbeveling lier = verbinden à défaut = bij gebrek la peau = de huid auparavant = daarvoor débarrasser de = ontdoen van la charcuterie = de vleeswaren percer = doorbreken indécent = onfatsoenlijk la grande surface = de (grote ) supermarkt de toute façon = in elk geval décliner = afwijzen la confiserie = het snoepgoed l’échec = de mislukking le maillot de bain = het badpak l’apparition = het verschijnen en tête = aan kop aan de leiding vider = leegmaken mincir = slank worden nutritionnel = voedings- la satiété = de verzadiging le fromage blanc = de kwark l’additif = de toevoeging l’épaississant = het verdikkingsmiddel le panier = de mand improbable = onwaarschijnlijk faire attention à = letten … op la méfiance = het wantrouwen sembler = lijken ajouter = toevoegen la source = de bron majeur = grootst la bagnole = de auto les transports en commun = het openbaar vervoer éloigné = verwijderd le ralentisseur = de verkeersdrempel déplorer = betreuren lointain = ver verwijderd; afgelegen condamner = veroordelen courant = gangbaar, gewoon la municipalité = de gemeenteraad l’usager = de gebruiker pliable = opvouwbaar vouer = wijden l’embouteillage = de file contraindre = dwingen s’efforcer = zich inspannen, zijn best doen revenir à = neerkomen op équiper= uitrusten entendre = van plan zijn; bedoelen négligeable = onbelangrijk; verwaarloosbaar la contraire = de verplichting le mode de vie = de manier van leven inenvisageable = ondenkbaar acharné = hardnekkig, fel à part = behalve grossier = grof, lomp trahir = bedriegen le polar = de detective le décalage horaire = het tijdsverschil remarquable = opmerkelijk puiser = putten la flèche = de pijl s’imposer = erkend worden la bienveillance = de welwillendheid la connivence = de (goede) verstandhouding au détriment de = ten nadele van, ten koste van la plume = de veer le dieu = de god en effet = inderdaad la vengeance = de wraak l’esbroufe = de kouwe drukte, de branie le chercheur = de onderzoeker il y a = geleden à présent = tegenwoordig or = welnu, maar la sveltesse = de slanke lijn; slankheid net = duidelijk affecter = treffen élevé = hoog combattre = bestrijden évident = vanzelfsprekend s’avérer = blijken te zijn dévoiler = onthullen concilier = verenigen effrayant = verschrikkelijk, afschrikwekkend la modération = de matiging dans la mesure où = voor zover le sacrifice = de opoffering le bienfait = de weldaad atteindre = bereiken révéler = openbaren souhaitable = wenselijk mettre en évidence = doen uitkomen la crise cardiaque = de hartaanval épargner = sparen; ontzien rassurant = geruststellend récupérer = ontvangen; terugkijken à durée (in)déterminée = voor (on)bepaalde tijd ample = ruim le décrochage = het afhaken bosser = werken la potion magique = de toverdrank le somnifère = het slaapmiddel (il)licite = (niet) toegestaan l’oral = de mondelinge toets relayer = overnemen débarquer = (onverwacht) langskomen caser = een plek vinden décharger = ontlasten piocher = rondsnuffelen censé = geacht anéantir = vernietigen revendicatif = eisen stellend la béquille = de kruk s’appuyer = steunen rémunérer = betalen, belonen le comprimé = het tabletje modérer = matigen agir = handelen à plein temps = voltijd la compétence = de bekwaamheid; de deskundigheid l’ère = het tijdperk soulever = doen opwaaien avoir droit de cité = geaccepteerd zijn tardif = laat la vertu = de goede eigenschap issu de = voortgekomen uit l’interrogation = het vraagteken extraire = eruit halen fier = trots brutal = ruw performant = goede presentaties leverend l’avènement = de opkomst autant = evenveel bénéficier = profiteren faire défaut = ontbreken la minorité = de minderheid croissant = toenemend devoir à = te danken hebben aan parcourir = doorlopen opter pour = de voorkeur geven aan l’outil = het gereedschap, het werktuig incontournable = onvermijdelijk augmenter = groeien, toenemen le serment = de eed fâcheux = vervelend; betreurenswaardig le compatriote = de landgenoot la majorité = de meerderheid se prévaloir de = zich beroepen op l’accroissement = de groei la revendication = het opeisen instaurer = oprichten étirer = uitrekken le décret = het besluit tout à coup = plotseling le moule = de mal la trahison = het verraad solennel = plechtig regretter = betreuren l’orthographe = de spelling supprimer = afschaffen l’auditoire = het publiek l’héritage = het erfgoed, de erfenis la montée = de opkomst le patrimoine = het erfgoed le bricolage = het knutselen se tourner vers = zich wenden tot le dirigeant = de leider en tant que = als bien entendu = natuurlijk s’opposer = zich verzetten feindre = doen alsof les propos = de woorden, de tekst attacher = hechten la cour = het hof équivalent = gelijkwaardig pousser un cri = een kreet slaken envier = benijden débattre = discussiëren over la paix = de vrede digne = waard l’espérance = de hoop partager = delen reculer = achteruit gaan le tournant = het keerpunt généreux = gul appartenir = toebehoren la distinction = het onderscheid néfaste = schadelijk répandre = verspreiden capital = heel belangrijk les griefs = de bezwaren au détriment de = ten koste van l’envahisseur = de indringer pacifique = vredelievend le chantier = de werf; het bouwterrein dévaster = verwoesten dérisoire = belachelijk; onbeduidend ramer = roeien l’ouvrage = het werk grignoter = langzaam opeten insensé = waanzinnig puiser quelque chose = iets halen uit la ressource = het (hulp)middel l’indulgence = het begrip se borner à = zich beperken tot la vulnérabilité = de kwetsbaarheid le filet = het net l’angle = de (invals)hoek ne … plus seulement = niet alleen maar le sentier = het pad le cauchemar = de nachtmerrie percevoir = waarnemen noble = edel rougir = blozen s’imposer = zich opleggen refléter = weerspiegelen parer = versieren, verfraaien devancer = voor zijn à la portée de = binnen bereik élever = opvoeden conduire à = leiden tot privilégier = bevoorrechten le cou = de nek, de hals laid = lelijk réclamer = eisen dénoncer = aan de kaak stellen exécuter = uitvoeren l’être = het wezen toutefois = toch, echter l’haleine = de adem sourd = doof faire semblant de = doen alsof
Ingezonden op 06-01-2016 - 2116x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!