Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Diversen Frans, deel 1

0 basiswoordenlijst SE2 gvdv

Jaar 6 (Atheneum)

(être) prévenu = gewaarschuwd (zijn); gewaarschuwd zijn; gewaarschuwd
à bout de = aan het eind van
à cause de = door; wegens
à continuer = doorgaan met
à deux = met zijn tweeën
à distance = op afstand
à l'approche de = bij de nadering van
à la légère = oppervlakkig
à notre sens = volgens ons
à partir de = vanaf
à peine = nauwelijks
à plusieurs reprises = herhaaldelijk
a priori = van tevoren; vooraf; in wezen
à quelque = ongeveer
à son compte = op zijn/haar rekening; op zijn/haar kerfstok hebben
à temps = bijtijds
abandonner = opgeven
aboutir à = uitlopen op
accompagner = meegaan met; vergezellen
accomplir = verrichten
accueillant = vriendelijk; gastvrij
accueillir = ontvangen
accuser = beschuldigen
actuel/actuellement = huidig; momenteel
admettre = toegeven
afficher = aankondigen; tonen; duidelijk laten zien
affirmer = beweren; verklaren
aigu = scherp
ailleurs = elders; ergens anders
alerter = alarm slaan; waarschuwen
animal domestique = huisdier
apercevoir = zien
apparaître = verschijnen
appartenir à = toebehoren aan
appeler = roepen; oproepen; opbellen
appeler au secours = om hulp roepen
apprendre = leren
approximativement = ongeveer
appuyer = ondersteunen; steunen
arriver à = erin slagen
assassiner = vermoorden; ombrengen
assis = zittend; gezeten
assister à = bijwonen
assurer = verzekeren
attirer = aantrekken
au bout = aan het einde
au bout de = na (afloop van); na afloop van; na
au cours de = in de loop van; tijdens
au moins = op zijn minst
au pied de = aan de voet van
au point de = zozeer dat
au-dessus de = boven
aucun, aucune = geen één
augmenter = toenemen
auparavant = tevoren
auprès de = bij
autour de = rond; in de buurt van
avancer = opschieten; voorschieten; naar voren brengen
avant = vroeger
avertir = waarschuwen
avoir l’impression = de indruk hebben
avoir l’intention de = van plan zijn te
avoir la gorge serrée = dichtgeknepen keel hebben
avoir le moral à zéro = in de put zitten
avoir peur = bang zijn
avoir recours à = zijn toevlucht nemen tot
baisser = verlagen; buigen; dalen
bas = laag
basculer = wankelen
beaucoup plus grave = veel erger
blesser = kwetsen; verwonden
bouger = bewegen
bouleverser = omverwerpen; ontroeren
branché = hip; modern
briser = breken; verbreken
c'est chacun pour soi = het is ieder voor zich
c’est à prendre ou à laisser = graag of niet
cacher = verbergen
capable de = in staat om
capturer = gevangennemen
car = want
causée = veroorzaakt
cela vous réchauffe le coeur = dat beurt je op; dat is hartverwarmend
célébrer = vieren
cesser = ophouden
chaleureux = warm; hartelijk
chasser = jagen; wegjagen; verjagen
chaud = warm
chez = bij
choisir = kiezen
collecter = verzamelen
combattre = vechten
comme = evenals; (net) zoals; net zoals; zoals
comme si de rien n'était = alsof er niets aan de hand was
comment = hoe
commettre = begaan
comparaître = voor de rechtbank verschijnen
compter = rekenen
condamner à mort = ter dood veroordelen
conduire = leiden; besturen
confier = toevertrouwen
conseiller = aanraden
considérer = beschouwen
constituer = uitmaken
contaminer = besmetten
contenir = inhouden; bevatten
contre = tegen
contribuer = bijdragen
convaincre = overtuigen
convenir = passen
corrompu = omgekocht
couper = snijden; doormidden breken
court = kort
couverte de = bedekt met
craindre = vrezen
croiser = kruisen; tegenkomen
cueillir = plukken
cultivé(e) = ontwikkelen; beschaafd
d'ailleurs = trouwens
d'après = volgens
d’où = waarvan
dangereux = gevaarlijk
davantage = meer
de l’argent = geld
de temps à autre = af en toe
débarquer = aankomen
décevant = teleurstellend
décider = beslissen
déclarer = verklaren
déclencheur = veroorzakend; aanleiding geven tot
découvrir = ontdekken; uitvinden
décrire = beschrijven
dédaigneux = hooghartig
déduire = afleiden
défendre = verbieden
défier = uitdagen
défini = omschreven; bepaald; vastgesteld
dénombrer = tellen
dénoncer = aangeven; aan de kaak stellen
dépenser = uitgeven
déposer = neerzetten
depuis = sindsdien
derrière = achter
dès = reeds vanaf
des besoins = behoeften
des milliers = duizenden
des petits = jongen; kleintjes
des réserves = (nood)voorraad; noodvoorraad; voorraad
des soucis = zorgen
désapprouver = afkeuren
déserter = weglopen (van); verlaten; weglopen; weglopen van
désigner = aanwijzen
désormais = voortaan
devenir = worden
digne = waardig
diminuer = verminderen
dirigé par = geleid door
diriger = besturen; beheren
discuter = praatje maken
disparaître = verdwijnen
donner lieu à = aanleiding geven tot
dont = waarvan
dormir = slapen
doux, douce = zacht
dur = hard
durant = gedurende
échanger = uitwisselen
écologique = milieu-
écouter = luisteren naar
également = ook
égorger = vermoorden
élargir = verbreden
élitiste = elitair
embarquer = instappen
embarrassé = in verlegenheid gebracht
empêcher = verhinderen
employer = gebruiken
emporter = meenemen
en compagnie de = in gezelschap van
en complément = als aanvulling
en connaissance de cause = met kennis van zaken
en danger = in gevaar
en face de = tegenover
en fin de = aan het eind van
en finir avec = een eind maken aan
en moins = minder
en moyenne = gemiddeld
en pleine rue = midden op straat
en plus = bovendien
en poche = op zak
en provenance de = komende uit
en tête-à-tête = onder vier ogen
en vain = tevergeefs
encaisser = incasseren
encore = nog; nog steeds; ook nog
encourager = aanmoedigen
endormir = laten slapen
enfermer = opsluiten
engager = aansnijden; beginnen
enseigner = leren; onderwijzen
enterrer = begraven
entêté = koppig
entraîner = meeslepen; trainen
entre = tussen
entrer en vigueur = in werking treden
entretenir = onderhouden
envahir = binnentrekken; veroveren
envisagé(e) = overwogen
envoyer = sturen
errant = zwervend
escroquer = oplichten
essayer = proberen
estimé = geschat
éteindre = afzetten
étonnant = verbazingwekkend
étrange = vreemd
être chargé de = belast met
être cloué au lit = aan bed gekluisterd zijn
être en ligne = on line zijn; online zijn
être exclu = uitgesloten zijn
être l’oeuvre de = het werk zijn van
être mis en vente = te koop aangeboden zijn; te koop aangeboden worden
être occupé = het druk hebben
être prêt à = bereid zijn om
être reconnu = erkend worden
étroir = smal; nauw
éviter = vermijden
exagérer = overdrijven
exercé = uitgeoefend
exigeant = veeleisend
exister = bestaan
faible = zwak
faire appel à = een beroep doen op
faire descendre = dwingen tot uitstappen
faire disparaître = doen verdwijnen
faire le bond = opspringen
faire peur = bang maken
farouche = wild; woest; schuw
fatal = dodelijk
faux, fausse = vals
favorisé = rijk; gegoed
favoriser = begunstigen
fidèle = trouw
fleurir = bloeien
fonctionner = werken
forcément = noodzakelijkerwijs; per se
fort = sterk
fou = gek
fourni = gegeven; geleverd
fragile = kwetsbaar
frapper = kloppen; slaan
fuguer = weglopen
fuir = vermijden
fumer = roken
fut (être) = was (zijn); was
futur = toekomstig
gagner = winnen; verwerven; verdienen
gêner = hinderen
gérer = leiden; managen
glisser = glijden
grâce à = dankzij
grandir = groot worden
grave = ernstig
guérir = genezen
hebdomadaire(ment) = wekelijks
hésiter = aarzelen
honnête = eerlijk
honteux = schandelijk
hors d’usage = buiten gebruik
humain = menselijk
humilier = vernederen
ignorer = negeren
il y a = er is; er zijn; (bepaalde tijd) geleden; geleden; bepaalde tijd geleden
il y a quelque temps = een tijdje geleden
impensable = onvoorstelbaar
imposer = opdringen
inciter = aansporen
inconnu = onbekend
incrédule = ongelovig
incroyable = ongelofelijk
incurable = ongeneeslijk
indigné = verontwaardigd
indiquer = aanwijzen
inexpliqué = onverklaard
injurier = uitschelden
innombrable = talloos
inoffensif = onschadelijk
inoubliable = onvergetelijk
inquiéter = ongerust maken
intenter = aandoen
interroger = ondervragen
inverse = omgekeerd
invraisemblable = onwaarschijnlijk
irrésistible = onweerstaanbaar
jamais (à) = ooit
juger = beoordelen
juif, juive = joods
jusqu’à = tot
jusqu’à ce que = tot
jusqu’à présent = tot nu toe
jusque = tot
justement = juist
l'affaire = zaak
l'agglomération = bebouwde kom
l'agriculteur = landbouwer
l'amélioration = verbetering
l'ampleur = omvang
l'angoisse = angst
l'appel = roep; oproep
l'appli = app
l'assassin = moordenaar
l'authenticité = echtheid
l'avance = voorschot
l'avenir = toekomst
l'aversion = afkeer
l'écart = kloof; verschil
l’absence = afwezigheid
l’ambiance = sfeer
l’amputation = amputatie
l’an = jaar; per jaar
l’arrêt = halte; rusttijd
l’assurance = verzekering
l’attaque = aanval
l’avantage = voordeel
l’aviateur = vlieger; piloot
l’échec = mislukking
l’éclat = schittering; pracht
l’écolo = milieufreak
l’eglise = kerk
l’élection = verkiezing
l’employé = beambte; werknemer
l’employeur = werkgever
l’emporter sur = de overhand krijgen over
l’endroit = plaats
l’ennui = probleem
l’enquête = onderzoek
l’enseignement = onderwijs
l’ensemble = geheel
l’entrée = ingang
l’entreprise = onderneming
l’environnement = milieu
l’époque = tijd; tijdperk
l’épouse = echtgenote
l’espace = ruimte
l’espoir = hoop
l’établir = zich vestigen
l’établissement = instelling; school
l’état civil = burgerlijke stand
l’étoile = ster
l’étranger = vreemdeling
l’évêque = bisschop
l’exception = uitzondering
l’excitation = opwinding
l’exécution = terechtstelling
l’exigence = eis
l’exil = ballingschap
l’existence = bestaan
l’expert = deskundige
l’héritage = erfenis
l’histoire = verhaal
l’hôpital = ziekenhuis
l’humanité = mensheid
l’île = eiland
l’image = beeld
l’immeuble = gebouw
l’individu = individu; kerel
l’infirmière = verpleegster
l’infortune = ongeluk
l’injustice = onrechtvaardigheid
l’innocence = onschuldigheid
l’internaute = internetgebruik(st)er
l’interrogatoire = verhoor
l’investigation = onderzoek
l’objectif = doel
l’odeur = geur
l’oeuf = ei
l’oiseau = vogel
l’ombre = schaduw
l’or = goud
l’ordinateur = computer
l’organisme = instelling
l’univers = wereld
la baisse = daling
la balle = kogel; bal
la barre = stang; grens
la barrière = hek
la beauté = schoonheid
la boisson = drankje
la boîte = doos; blik; school; inbox
la boîte de nuit = nachtclub
la bouche = mond
la boutique = winkeltje
la bravoure = dapperheid
la campagne = actie
la cave = kelder
la certitude = zekerheid
la chaîne = kanaal; zender; keten
la chaleur = warmte
la chasse = jacht; jagen
la cible = doel(groep); doel; doelgroep
la circonstance = omstandigheid
la clope = sigaretje; peukje
la clôture = omheining
la collaboration = samenwerking; medewerking
la combativité = strijdvaardigheid
la commune = gemeente
la compagnie = gezelschap; gezelschap, b.v. dansgezelschap
la compréhension = begrip
la condamnation = veroordeling
la confiance = vertrouwen
la confirmation = bevestigen
la confusion = verwarren
la conversation = gesprek
la cour = binnenplaats; hof; hofhouding
la course = boodschap
la crainte = vrees; angst
la crise de colère = woedeuitbarsting
la curiosité = nieuwsgierigheid
la déception = teleurstelling
la déclaration = verklaring
la découverte = ontdekking
la densité = dichtheid
la désapprobation = afkeuring
la destination = bestemming
la détente = ontspanning
la digue = dijk
la disparition = verdwijning
la distance = afstand
la fatalité = noodlot
la fatigue = vermoeidheid
la fausse monnaie = vals geld
la femelle = vrouwtje
la fermeture = sluiting; sluitingsduur
la fête = feest
la fidélisation = klantenbinding
la foi = geloof
la force = kracht
la formation = opleiding
la fréquentation = regelmatig bezoeken
la fumée = rook
la gourmandise = snoeplust
la grâce = elegantie; stijl
la guérison = genezing; herstel
la guerre = oorlog
la guerre civile = burgeroorlog
la haie = heg
la haine = haat
la jambe = been
la légitimité = rechtvaardiging
la lettre capitale = hoofdletter
la limitation = beperking
la loi = wet
la magie = tovenarij
la maladie = ziekte
la marque = merk
la matière = onderwerp; vak
la matinée = ochtend
la mauvaise herbe = onkruid
la méchanceté = boosaardigheid
la mémoire = geheugen
la menace = bedreiging
la mention = vermelding
la messagerie = voicemail; antwoordapparaat
la mesure = maatregel
la mise en garde = waarschuwing
la misère = armoede; ellende
la moindre difficulté = de minste moeite
la moitié = helft
la mort = dood
la naissance = geboorte
la patience = geduld
la peur = angst
la pitié = medelijden
la population = bevolking
la présence = aanwezigheid
la preuve = bewijs
la prière = gebed
la prison = gevangenis
la profession = beroep; vak
la proie = prooi; buit; slachtoffer
la prospérité = welvaart
la pulsion = impuls; aandrang
la racine = wortel
la raie = (haar)scheiding; haarscheiding; scheiding
la refuge = schuilplaats; toevluchtsoord
la règle = egel
la réserve = het reservaat
la résignation = berusting
la retraite = pensioen
la revanche = wraak
la révolte = opstand
la rumeur = gerucht
la scène = toneel
la sécurité = veiligheid
la signification = betekenis
la situation = betrekking; baan
la soirée = avond; feest
la solution = oplossing
la somme = bedrag
la souris = (computer)muis; computermuis; muis
la subvention = subsidie
la succession = opvolging
la superstition = bijgeloof
la tâche = vlek
la teinte = kleur; tint
la tête = hoofd
la thèse = stelling
la toile = web (internet); web
la trace = spoor
la tumeur = gezwel
la vache = koe
la vague = golf
la valise = koffer
la vente = verkoop
la victime = slachtoffer
la ville = stad
la violence = geweld
la visite = bezoek
la vitesse = snelheid
la voile = zeil
la voisine = buurvrouw
lâcher = bekennen
laisser = laten
le bandit = bandiet; schurk
le Batave = Nederlander; nederlander; kaaskop
le bâtiment = gebouw
le Beur = Arabier; arabier; persoon die afkomstig is uit Maghreb; persoon die afkomstig is uit maghreb
le bienfait = voordeel
le bijou = juweel
le blessé = gewonde
le bonnet = muts
le boulot = baantje
le bras = arm
le bruit = geluid
le buisson = struik
le cabinet = kantoor
le camion = vrachtwagen
le cas = geval
le châle = stola; sjaal
le champ = veld; land; gebied
le chiffre d'affaires = omzet
le choeur = koor
le chômage = werkeloosheid
le cimetière = kerkhof
le clavier = toetsenbord
le clic = (muis)klik; muisklik; klik
le clochard = zwerver
le coeur = hart
le coin cuisine = kookhoek
le collège = onderbouw van het voortgezet onderwijs
le combat = strijd
le commerçant = handelaar; winkelier
le commerce = handel; zaak
le comportement = gedrag
le compte bancaire = bankrekening
le concitoyen = medeburger
le corps = lichaam
le cou = nek
le coup d'envoi = aftrap
le coup de couteau = messteek
le coupable = schuldige
le courage = moed
le courrier = post; e-mail
le cours = cursus
le cri = geluid; gepiep; gekrijs
le croyant = gelovige
le découragement = ontmoediging
le défi = uitdaging
le départ = vertrek
le département de la santé = gezondheidsdiensten
le désespoir = wanhoop
le dessin = tekening
le développement = ontwikkeling
le divorce = scheiding
le doigt = vinger
le domicile = woning
le don = gift; schenken
le dossier = zaak
le doute = twijfel
le fait = feit
le fauteuil = armstoel
le faux = vervalsing
le fer = ijzer
le fils = zoon
le fondateur = oprichter
le gendarme = marechaussee; agent
le genre = soort
le geste = gebaar
le goût = smaak
le hasard = toeval
le jardin = tuin
le jardinier = tuinman
le journal = krant
le juge = rechter
le jugement = vonnis
le lapin = konijn
le lien = band
le logiciel = software
le loup = wolf
le lycée = bovenbouw van het voortgezet onderwijs
le magistrat = rechterlijk ambtenaar
le malade = zieke; patient
le malfaiteur = boosdoener
le manque de = gebrek aan
le mariage = huwelijk
le message = boodschap; bericht(je); bericht; berichtje
le métier = beroep; vak
le meurtre = moord
le miracle = wonder
le mobile = beweegreden; motief
le mort = dode
le mot = woord
le moyen = middel
le musulmane = moslim
le nain = dwerg
le nez = neus
le pape = paus
le passé = verleden
le patron = baas; werkgever
le phénomène = verschijnsel
le piège = valstrik; val
le pire = ergste
le poisin = (ver)gif; vergif; gif
le poisson = vis
le pompier = brandweerman
le portable = mobieltje
le poste = functie
le poursuivant = achtervolger
le préjuge = vooroordeel
le prétexte = voorwendsel
le prisonnier = gevangene
le procès = rechtszaak; proces
le proverbe = spreekwoord
le proviseur = rector
le quai = perron
le refus = weigering
le regard = blik
le regret = spijt; berouw
le renard = vos
le repas = maaltijd
le résau = netwerk
le réservoir = tank
le responsable = verantwoordelijk persoon; schuldige
le risque = risico
le sac = tas
le salaud = schoft
le sans-papier = illegaal
le SDF (sans domicile fixe) = dakloze
le sens de = het gevoel voor
le serpent = slang
le silence = stilte
le site = plek; internetsite
le solitaire = eenling
le son = geluid
le sondage = enquête; enquete
le soupçon = verdenking
le sourire = glimlach
le sujet = onderwerp
le suspect = verdachte
le tablier = schort; voorschoot
le tapage = rumoer
le taux = gehalte; percentage
le témoin = getuige
le texto = sms’je
le tiers-monde = derde wereld
le trésor = schat; zeer waardevol bezit
le tribunal = rechtbank
le troupeau = kudde
le truc = ding (waarvan men de naam niet weet); ding
le tueur = moordenaar; doder
le vagabondage = zwerversbestaan
le veau = kalf
le vélomonteur = bromfiets
le vin = wijn
le visage = gezicht
le voile = sluier; hoofddoek
le vol = diefstal; vlucht
le volant = stuur
le volontaire = vrijwilliger
le wagon = rijtuig
légèrement = luchtig
les actualités = nieuws; journaal
les conditions de vie = levensomstandigheden
les données = gegevens
les herbes = gras; kruiden
les impôts = belastingen
les restes = overblijfselen
limité = beperkt
louche = verdacht; onguur; scheel
louer = huren
lumineux = stralend
lutter = strijden
maghrébin = afkomstig uit Magreb; afkomstig uit Algerije
maintenir = handhaven
majoritaire = meerderheids-
maladroitement = onhandig
mâle = mannelijk
malin = ondeugend; slim; sluw
manifestement = klaarblijkelijk
manquer = gebrek hebben aan
marié = getrouwd
méconnaissable = onherkenbaar
méfiant = wantrouwig
mélanger = mengen
mener = leiden
mener une enquête = onderzoek uitvoeren
mensonger = leugenachtig
mentir = liegen
mériter = verdienen
mettre à part = terzijde leggen
mettre au point = ontwikkelen
mettre de l'argent de côté = geld opzijzetten
minable = zeer lelijk; afzichtelijk
mince = slank; dun
monter = opzetten
monter dans = instappen; binnengaan in
montrer = aantonen
moqueur = spottend
mortel = dodelijk
mourir = doodgaan
moyen = gemiddeld
n’importe où = waar dan ook
n’importe qui = wie dan ook
n’importe quoi = wat dan ook
ne … plus = niet meer
ne … plus que = slechts
né = geboren
ne guère = nauwelijks
ne jamais = nooit
ne plus faire confiance = niet meer vertrouwen
négliger = verwaarlozen
ni … ni = noch … noch
nier = ontkennen
nommer = noemen
non loin de = niet ver van
nourrir = voeden
nuire à = schaden
obligatoire = verplicht
obliger = verplichten; dwingen
observer = observeren; onderzoeken
obtenir = krijgen
offert = aangeboden
offrir = geven; bieden
oublier = vergeten
ouvert = open
ouvertement = openlijk
ouvrir = beginnen
par conséquent = bijgevolg; dientengevolge
parcourir = afleggen (van een afstand); afleggen; afleggen van een afstand
pareil(le) = dezelfde; hetzelfde
parental = ouderlijk
parlementer = onderhandelen; discussiëren
parmi = te midden van; onder
participer à = deelnemen aan
partout = overal
pas grand-chose = niet veel
passer = doorbrengen
patiemment = met geduld; geduldig
pendant = gedurende
pénétrer = binnendringen
perdre = verliezen
perdre son temps = zijn tijd verliezen
personne = niemand
peser = wegen
peu = weinig
peu vraisemblable = niet erg waarschijnlijk
pis = ergst; slechtst
plaire = behagen
pleinement = volledig
plonger = dopen; steken; duiken
plus loin = verder
plus urbanisé = meer bebouwd
plusieurs = enkele
porter = brengen
poursuivre = voortzetten; achtervolgen
pousser = duwen
précéder = voorafgaan
précieux = kostbaar
prédire = voorspellen
prendre la fuite = vluchten
prendre une tournure = een wending nemen
près de = naast
présenter = voorstellen
presque = bijna
présumé(e) = vermoedelijke
prétendre = beweren
prévenir = voorkomen
prévu = gepland
prier = bidden
procéder = te werk gaan
proposer = voorstellen
propre = schoon; eigen
prudent = voorzichtig
puissant = sterk
punir = straffen
pur(e) = zuiver
qualifier = bestempelen
quasi = bijna
quitter = verlaten
radieux = stralend
rapide = snel
rarement = zelden
rassurée = gerustgesteld
ravi = verrukt
ravissant = schitterend
rayonner = stralen
réaliser = tot stand brengen
recenser = tellen
recevoir = krijgen
reconnaître = erkennen
recruter = aanwerven
réduire = beperken; verminderen
réel = werkelijk; wezenlijk
refuser = weigeren
régulier = vast; regelmatig
remonter = teruggaan
rempli = volbracht
rendre visite à = bezoeken
renseigner = inlichtingen geven
reprendre = hervatten
reprendre goût à = opnieuw de smaak te pakken krijgen
reprocher = verwijten
réputé = beroemd
résider dans = bestaan in; berusten op
ressentir = voelen
rester = overhouden
résurgir = opduiken
retenir = tegenhouden
retiré = teruggetrokken
retourner = teruggaan
réussir = slagen
réveiller = wakker maken
revenir = terugkomen
revenir à = neerkomen op
rêver = dromen
richissime = heel rijk
rouler = rijden
s'accrocher à = zich vastklampen aan
s'adonner à = zich overgeven aan; zich laten gaan
s'apercevoir que = merken dat
s'apprêter à = zich voorbereiden op
s’éloigner = weggaan
s’en tirer = zich (eruit) redden; zich redden; zich eruit redden
s’ennuyer = zich vervelen
s’éponger = afvegen
s’expatrier = naar het buitenland verhuizen
s’exprimer = zich uitdrukken
s’imposer = zich opdringen
s’inquiéter = zich ongerust maken
saigner = bloeden
sanctionner = straffen
sans = zonder
sans crainte = zonder angst
sans doute = zonder twijfel
sans honte = zonder schaamte
sans précédent = uniek; ongekend
sauf = behalve
sauter = springen
sauvage = wild
se balader = wandelen
se cacher = zich verbergen
se consacrer à = zich wijden aan
se contenter de = zich tevreden stellen met
se décontracter = zich ontspannen
se dérouler = zich afspelen
se dire = beweren te zijn
se diriger vers = gaan in de richting van
se faire voler = bestolen worden
se lever = opstaan
se mettre à = beginnen te
se montrer = zich laten zien
se présenter = zich vertonen
se protéger = zich beschermen
se rappeler = zich herinneren
se rapprocher = naderbij komen
se rendre à = gaan naar
se reproduire = zich weer voordoen
se souvenir = zich herinneren
se tenir à = zich houden aan
se traîner = kruipen
se tromper = zich vergissen
se tuer = zich doden
secher les cours = spijbelen
séduire = verleiden
selon = volgens
sensible = gevoelig
sentir = voelen
seul(e) = alleen
si = als; ja(wel); ja; jawel
silencieusement = in stilte
singulièrement = bijzonder
sinistre = rampzalig
sociable = gezellig
soudain(e) = plotseling
souffrir = lijden
soulever = optillen
soupçonner = verdenken
sourire = glimlachen
sous = onder
sous prétexte de = zogenaamd om
sousestimer = onderschatten
soutenir = steunen
stipuler = bedingen; bepalen
stupéfait = stomverbaasd
subi = ondergaan; geleden
suffire = voldoende zijn
suivi de = gevolgd door
suivre = volgen
sûr = zeker
sur commande = op bestelling
surestimer = overschatten
surgir = plotseling verschijnen; opduiken
surprenant(e) = verbazingwekkend
survivre = overleven
tant = zoveel; zozeer
témoigner = getuigen
tendre = (uit)strekken; strekken; uitstrekken
tendre les bras = de armen uitsteken
tenir compte de = rekening houden met
tenir le coup = volhouden
tenter = proberen; pogen
tenter sa chance = zijn kans wagen
terminé = afgelopen
tirer = schieten
tolérer = verdragen
tomber = vallen
touché = geraakt
toucher = aanraken
tous les jours = elke dag
tout entier = in zijn geheel
tout juste = zojuist
tout le monde = iedereen
traiter = behandelen
traverser = (dwars) gaan door; dwars gaan door; gaan door
trop près = te dichtbij
trop tard = te laat
tuer = doden
vécu(e) vivre = meegemaakt; beleefd (leven); beleefd
vendre = verkopen
véritable = echt
vers = naar; rond
verser = schenken
voler = stelen; vliegen
vrai(ment) = echt; werkelijk

Ingezonden op 10-01-2016 - 797x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

alle basiswoordjes die we moeten leren voor het 2e SE Frans

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Diversen Frans, deel 1

0 basiswoordenlijst SE2 gvdv