Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Sorghvliet Frans // Klas 3 en 4
› 3 Woordenlijst P3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Sorghvliet Frans // Klas 3 en 4
3 Woordenlijst P3
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
être content = tevreden zijn sortir = uitgaan le pain = het brood malade = ziek chercher = zoeken la bicyclette, la vélo = de fiets fermer = sluiten fermé(e)(s) = gesloten, dicht une pile = een stapel un ordinateur = een computer une bouteille = een fles en face de = tegenover l’écran = het scherm au-dessus de = boven au-dessous de = onder à gouche de = links van à droite de = rechts van a côte de = naast parterre = op de grond la clé = de sleutel les chaussettes = de sokken une robe = een jurk un collier = de halsketting, de halsband vrai = echt des autres = de anderen les vieilles photoś = de oude foto’s le pneu = de band propre = eigen europeèn = Europees la tableau = schilderij se mettre debout = gaan staan se lever = opstaan s’éloigner de = weggaan van se coucher = gaan liggen être debout = staan être allongé(e) = uitgestrekt liggen être couché(e) = liggen être assis(e) = zitten au centre de = midden in venir de = zojuist gebeurd être en train de = ermee bezig zijn une jupe = een rok la description = de beschrijving être su le point de = op het punt staan om à fleurs = gebloemd à pailettes = met paillettes à carraeux = geruit à volants = met stroken à rayures = gestreept en laine = van wol en soie = van zijden en coton = van katoen en lin = van linnen les chaussures = de schoenen à talons = met hakken en cuir = van leer la matière = het materiaal la fonction = de functie de montagne = de berschoenen de soiree = een avondjurk les lunettes (de soleil) = de (zonne)bril le survêtement = het trainingspak, de overal la gare = het station aider = helpen envoyer = sturen penser á = denken aan attendre = wachten avoir besoin de = nodig hebben j’en suis sûr = ik ben er zeker van tout près = dichtbij il est déjà tard = laat comprendre à = begrijpen ne rien = niets les billets = de kaartjes toujours = altijd vite = snel facilement = gemakkelijk quelqu’un d’assez solitaire = behoorlijk op zichzelf zijn s’entendant bien = goed met elkaar op kunnen schieten vrai = echte perfectionniste = perfectionist parfois = soms fils = zoon heureusement = gelukkig se réconsilént = goed maken regarder = bekijken l’œil (les yeux) = het oog le cheval (les cheveaux) = de paarden le châteaux (les chateaux) = de kastelen maison = huis une pays européon = een Europees land la premier = de eerste inquèté = ongeruste sociaux = sociale en rangeant = en courant = sans faire = sans déjeuner = zonder ontbijt rapidement = vlug patient = geduldig sans dire = lentement = langzaam content = tevreden se mettre à = ergens mee beginnen la vigne = de wijngaard la porte = de deur la caméra = de camera la fille = het meisje, de dochter la valise = de koffer la bicyclette = de fiets la voiture = de auto la fenêtre = het raam la sœur = de zus la pomme de terre = de aardappel en vacances = op vakantie le médecin = de arts la radio = de radio le sport = de sport l’histoire (v) = het verhaal, de geschiedenis l’heure (v) = het uur la télé(vision) = de televisie/TV le programme = het programma le soir = de avond la fleur = de bloem la photo = de foto la carte postale = de ansichtkaart la chanson = het lied la lettre = de brief le cours = de les le CD = de cd la sortie = de uitgang le jardin = de tuin le mot = het woord l’argent = het geld le concierge = de concierge le journal = de krant le directeur, la directrice = de directeur, de directrice le chien = de hond le cahier = het schrift le douanier = de douane beampte le passeport = het paspoort la réception = de receptie le mur = de muur l’accident (m) = het ongeluk la bière = het bier cher, chère = (vóór zelfst.nw.) lief, beste (na zelfst.nw.) duur parler à = praten met parler de = praten over saluer = groeten voyager = reizen apprendre = reizen raconter = vertellen quitter = verlaten répondre = antwoorden demander = vragen laisser = laten entendre = horen tomber = vallen chanter = zingen rendre = teruggeven réparer = repareren rester = blijven aujourd’hui = vandaag souvent = vaak déjà = al n’est-ce pas? = nietwaar? lundi = maandag mardi = dinsdag mercredi = woensdag jeudi = donderdag vendredi = vrijdag samedi = zaterdag dimanche = zondag het is warm = il fait chaud het is koud = il fait froid il fait beau = het is mooi weer il fait mouvais = het is slecht weer il neige = het sneeuwt je n’y comprends rien = ik begrijp er niets van j’en ai besoin = ik heb het nodig je suis sûr q’il viendra = ik ben er zeker van dat hij zal komen je regrette d’avoir fait cela = ik betreur het dat gedaan te hebben où est la cahier? il n’est pas ici = waar is het schrift? het is niet hier elle est tout prés = het is hier vlakbij il y a = er is/zijn il n’y a pas = er is/zijn geen quelle heure est-il? = hoelaat is het?
Ingezonden op 16-02-2016 - 661x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
19-05-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!