Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Grandes Lignes

5 coup de foudre

Jaar 2 (vwo)

répondre = antwoorden 
Je reponds = ik antwoord
Tu reponds = jij antwoord
Il repond = hij antwoordt
Elle repond = zij antwoordt
On repond = men antwoordt
Nous repondons = wij antwoorden
Vous repondez = jullie antwoorden, u antwoordt
Ils repondent = zij antwoorden
Elles repondent = zij antwoorden
J’ai repondu = ik heb geantwoord

sortir = uitgaan
je sors = ik ga uit
tu sors = jij gaat uit
il sort = hij gaat uit
elle sort = zij gaat uit
on sort = men gaat uit
nous sortons = wij gaan uit
vous sortez = jullie gaan uit, u gaat uit 
ils sortent = zij gaan uit
eles sortent = zij gaan uit
je suis sorti(e) =ik ben uitgegaan 
être = zijn
je suis = ik ben
tu es = jij bent
il est = hij is
elle est = zij is
on est = men is
nous sommes = wij zijn
vous êtes = jullie zijn, u bent
ils sont = zij zijn 
elles sont = zij zijn 
j'ai été = ik ben geweest
avoir = hebben 
j'ai = ik heb
tu as = jij hebt
il a = hij heeft
elle a = zij heeft
on a = men heeft
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben, u hebt
ils ont = zij hebben 
elles ont = zij hebben 
j'ai eu = ik heb gehad
faire = doen, maken
je fais = ik maak 
tu fais = jij maakt
il fait = hij maakt
elle fait = zij maakt
on fait = men maakt
nous faisons = wij maken
vous faites = u maakt, jullie maken
ils font = zij maken 
elles font = zij maken 
j'ai fait = ik heb gemaakt
aller = gaan 
je vais = ik ga
tu vas = jij gaat
il va = hij gaat
elle va = zij gaat
on va = men gaat
nous allons = wij gaan
vous allez = jullie gaan, u gaat
ils vont = zij gaan
elles vont = zij gaan 
je suis allé(e) = ik ben gegaan 
pouvoir = kunnen 
je peux = ik kan
tu peux = jij kunt
il peut = hij kan
elle peut =zij kan
on peut = men kan
nous pouvons = wij kunnen
vous pouvez = jullie kunnen, u kunt 
ils peuvent = zij kunnen
elles peuvent = zij kunnen
j'ai pu = ik heb gekund 
vouloir = willen 
je veux = ik wil
tu veux = jij wilt
il veut = hij wilt
elle veut = zij wilt
on veut = men wilt
nous voulons = wij willen
vous voulez = jullie willen, u wilt 
ils veulent = zij willen
elles veulent = zij willen
j'ai voulu = ik heb gewild
prendre = nemen
je prends = ik neem
tu prends = jij neemt
il prend = hij neemt
elle prend = zij neemt
on prend = met neemt
nous prenons = wij nemen
vous prenez = jullie nemen/u neemt
ils prennent = zij nemen 
elles prennent = zij nemen 
j'ai pris = ik heb genomen
connaître = kennen 
je connais = ik ken
tu connais = jij kent
il connaît = hij kent
elle connaît = zij kent
on connaît = men kent
nous connaissons = wij kennen
vous connaissez = jullie kennen
ils connaissent = zij kennen 
elles connaissent = zij kennen 
j'ai connu = ik heb gekend
disparaître = verdwijnen 
reconnaître = herkennen 
apparaître = verschijnen 
la rencontre = de ontmoeting
le rendez = vous - de afspraak
comment ça s'est passé? = hoe ging het?
tout = alles
hyper bien = onwijs goed
tellement = zo
se tromper = zich vergissen
être en retard = te laat komen
déjà = al
la sortie = de uitgang
tout de suite = direct
la photo = de foto
les cheveux frisés = krullend haar
musclé = gespierd
discuter = kletsen
être déçu(e) = teleurgesteld zijn
avoir de l'humour = humor hebben
le prince = de prins
on se voit = we zien elkaar
prochain(e) = volgend
la confiance = het vertrouwen
le casque = de helm
rester debout = blijven staan
j'en ai marre = ik heb er genoeg van
s'imaginer = zich voorstellen
idéal(e) = ideaal
quelqu'un = iemand
original(e) = origineel
marrant(e) = grappig
surtout = vooral
détester = een hekel hebben aan
superficiel/superficielle = oppervlakkig
être capable de = in staat zijn om
le type = het type
aimer = houden van
partout = overal
ensemble = samen
quoi = wat
l'amour = de liefde
le coup de foudre = liefde op het eerste gezicht
espérer = hopen
avoir un faible pour = een zwak hebben voor
l'audace = de durf, lef
le courage = de moed
connaître = kennen
le physique = het uiterlijk
préférer = leuker vinden
vachement = hartstikke
être fan de = fan zijn van
décidé(e) = zeker, zelfverzekerd
assez = nogal, tamelijk
doux/douce = lief, zacht
ressembler à = lijken op
moins ... que = minder dan
aussi ... que = even als, net als
jaloux/jalouse = jaloers
heureux/heureuse = gelukkig
trouver = vinden
acheter = kopen
prendre un rendez = vous - een afspraak maken
avoir la parole = praten
le petit ami = het vriendje
la petite amie = het vriendinnetje
presque = bijna
sortir = uitgaan, weggaan
s'embrasser = elkaar kussen
toujours = altijd
la liberté = de vrijheid
la finale = de finale
la présélection = de voorronde
gagner = winnen
l'avantage = het voordeel
la taille = de lengte
l'impression = de indruk
l'institut de beauté = de schoonheidssalon
la ligne = het figuur
souhaiter = wensen
bonne chance! = veel succes!
ce soir = vanavond
l'élection = de verkiezing
la tension = de spanning
monter = stijgen
le cou = de hals
nerveux/nerveuse = nerveus
l'allure = het uiterlijke
le sourire = de glimlach
le Maroc = Marokko
la Côte d'Ivoire = Ivoorkust
la Tunisie = tunesië; Tunesië
le Cameroun = Kameroen
sortie avec = verkering hebben met
l'aprés = midi - de middag
l'Algérie = Algerije
pour = voor
contre = tegen
la Saint = Valentin - Valentijnsdag
recevoir = krijgen
l'amitié = de vriendschap
le truc = het ding
le point de rencontre = de ontmoetingsplaats
le quartier = de wijk
empêcher = verhinderen
Non, elle est plus petite que moi. - Nee, zij is kleiner dan ik.
Elle est plus belle que sur la photo. - Zij is mooier dan op de foto.
Non, je n'ai pas encore acheté de cadeau. - Nee, ik heb nog geen cadeau gekocht.
J'aime le type de fille romantque. - Ik hou van het romantische type.
Oui, on se voit samedi prochain. - Ja, we zien elkaar volgende week zaterdag.
Tu as vu cette fille? - Heb je dat meisje gezien?
Elle vient cet après-midi ou ce soir? - Komt zij vanmiddag of vanavond?
Tu es pour ou contre la Saint-Valentin? - Ben je voor of tegen Valentijnsdag?
Vous avez envoyé une carte postale? - Hebben jullie een kaart gestuurd?
Cette finaliste, elle vient d'où? - Deze finaliste, waar komt zij vandaan? 
Tu connais le village Saint-Valentin? - Ken je het dorpje Saint-Valentin?
Quelle candidate va gagner la finale? - Welke kandidaat gaat de finale winnen?
Oui, la fille avec le jean bleu. - Ja, het meisje met de blauwe spijkerbroek. 
Je crois qu'elle vient ce soir. - Ik geloof dat zij vanavond komt. 
Je suis contre; c'est un jour comme les autres. - Ik ben tegen; het is een dag zoals alle dagen. 
Oui, nous avons envoyé une jolie carte. - Ja, we hebben een leuke kaart gestuurd. 
Non, je ne connais pas ce village. - Nee, ik ken dat dorpje niet. 
J'espère Miss Maroc, c'est ma favorite. - Ik hoop Miss Marokko, zij is mijn favoriet. 
Elle vient de Casablanca. - Zij komt uit Casablanca

Ingezonden op 14-02-2009 - 1840x bekeken.
Waardering 7.8 (aantal stemmen: 7)

voting system
1
2
3
4
5

alle woordjes, alle phrases clé , en répondre, sortir, être, avoir, faire, aller, pouvoir, vouloir, prendre, connaître + betekenis van disparaître. reconnaître, apparaître, die vervoeg je hetzelfde als connaître !!!!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Grandes Lignes

5 coup de foudre