Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Nunez Duits
› 6 woordjes M t/m Z
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Nunez Duits
6 woordjes M t/m Z
Jaar 2 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
de maand=der Monat maken=machen de man=der Mann het meisje=das Mädchen de melk=die Milch men=man meneer=Herr de menukaart=die Speisekarte het mes=das Mess met=mit met bad, badkamer=mit Bad met douche=mit Dusche met ontbijt=mit Frühstück de meubels=die Möbel mevrouw=Frau de middag=der nachmittag het (warme) middageten=das Mittagessen s middags=nachmittags mijn=mein(e) miljoen=eine Million het mineraalwater=das Mineralwasser het mobieltje=das Handy de mode=die Mode modern=modern de moeder=die Mutter moeten (noodzaak)=müssen moeten (wil van ander)=sollen mogen (houden van)=mögen mogen (toestemming)=dürfen mooi=schön, hübsch morgen=morgen de morgen=der Morgen s morgens=morgens de motorfiets=das Motorrad het museum=das Museum de muur=die Wand, die Mauer de muziek=die Musik muziek luisteren=Musik hören de naam=der Name naar (plaatsnaam)=nach naar Berlijn=nach Berlin naar de supermarkt=zum Supermarkt naar de film gaan=ins Kino gehen gegaan=gegangen naar huis=nach Hause naar links=nach links naar Nederland=in die Niederlande naar Peter=zu Peter naar rechts=nach rechts naar Zwitserland=in die Schweitz de nacht=die Nacht s nachts=nachts Nederland=die Niederlande de Nederlander=der Niederländer de Nederlandse=die Niederländerin negen=neun negentien=neunzehn negentig=neunzig nemen=nehmen niet=nicht niets=nichts nieuw=neu nodig hebben=brauchen nul=null het nummer=die Nummer om=um om één uur=um ein Uhr ons=uns, unser(e) het ontbijt=das Frühstück ontbijten=frühstücken onvriendelijk=unfreundlich onze=unser(e) het oog=das Auge de ogen=die Augen Oostenrijk=Österreich op 6 februari=am 6. Frebruar op de televisie=im Fernsehen op dinsdag=am Dienstag op donderdag=am Donnerstag op eerste verdieping=am ersten Stock op maandag=am Montag op vrijdag=am Freitag op woensdag=am Mittwoch op zaterdag=am Samstag op zondag=am Sonntag de opa=der Groẞvater opbellen=anrufen open=auf, offen opendoen=aufmachen openen=öffnen opruimen=aufräumen oranje=orange oud=alt de ouders=die Eltern het overhemd=das Hemd paardrijden=reiten paard gereden=geritten paars=lila het pakket=das Paket het paspoort=der Pass passen=anprobieren de pasta=die Nudeln de patat=die Pommes de peper=der Pfeffer de pet=die Kappe de pinautomaat=der Geldautomat pinnen=mit Bankkarte zahlen de pinpas=die Bankkarte de plattegrond=der Stadtplan de politie=die Polizei de portemonnee=das Portmonee de (glazen)pot=das Glas praten=reden de prijs=der Preis proberen=probieren het raam=das Fenster de radio=das Radio rechtdoor=geradeaus de regenjas=der Regenmantel de reis=die Reise reizen=reisen het rek, schap=das Regal de rekening=die Rechnung repareren=reparieren reserveren=reservieren het restaurant=das Restaurant het retour(tje)=hin und zurück de rijst=der Reis rinkelen=klingeln roepen=rufen de rok=der Rock rood=rot roze=rosa rustig=ruhig saai=langweilig schaatsen=Schlittschuh laufen het schip=das Schiff de schoen=der Schuh schoon=sauber schoonmaken=sauber machen, putzen de schouwburg=das Theater schrijven=schreiben de scooter=die Scooter de sinaasappel=die Orange het sinaasappelsap=der Orangensaft skiën=Ski fahren geskied=Ski gefahren de sla=der Salat de slaapkamer=das Schlafzimmer slapen=schlafen slecht=schlecht de sleutel=der Schlüssel sluiten=schlieẞen smaken=smecken de soep=die Suppe de sok=die Socke het spel=das Spiel spelen=spielen de spiegel=der Spiegel de spijkerbroek=die Jeans de spullen=die Sachen de stad=die Stadt sterk=stark de stoel=der Stuhl stoken (verwarming)=heizen de straat=die Straẞe de stroom=der Strom de studentenflat=das Studentenheim sturen=schicken de suiker=der Zucker de supermarkt=der Supermarkt het T-shirt=das T-Shirt tachtig=achtzig de tafel=der Tisch de tas=die Tasche de taxi=das Taxi de telefoon=das Telefon het telefoonnummer=die Telefonnummer de televisie=der Fernseher tennissen=Tennis spielen het terras=die Terrasse terugbrengen=zurückbringen het theater=das Theater thuis=zu Hause het ticket=das Ticket, die Fahrkarte tien=zehn het tijdschrift=die Zeitschrift de toerist=der Tourist de toeristen=die Touristen de toeriste=die Touristin het toilet=die Toilette tonen=zeigen tot=bis de trap=die Treppe de trein=der Zug, die Bahn de trui=der Pullover de tuin=der Garten turnen=turnen tussen middag eten=(zu) Mittag essen tv-kijken=fernsehen de tv=der Fernseher twee=zwei twaalf=zwölf twee keer=zweimal twintig=zwanzig u=Sie uit=aus uitnodigen=einladen uittrekken=ausziehen uitzetten=ausmachen het uur=die Stunde uw=Ihr(e) de vader=der Vater de vakantie=die Ferien van=von van leer=aus Leder van waar=woher veertien=vierzehn veertig=vierzig ver=weit verhuizen=umziehen de verjaardag=der Geburtstag verkeerd=falsch het verkeerslicht=die Ampel verkopen=verkaufen verwarmen=heizen de verwarming=die Heizung de video=das Video vier=vier vieren=feiern vijf=fünf vijftien=fünfzehn vijftig=fünfzig vinden=finden de vis=der Fisch het vlees=das Fleisch voetballen =Fuẞball spielen volgende week=nächste Woche voor (plaats, tijd)=vor voor (ten behoeve van)=für voor de halve prijs=zum halben Preis de voordeur=die Haustür voorstellen=vorstellen vorige week=vorige Woche de vork=die Gabel vragen=fragen de vriend=der Freund vriendelijk=freundlich de vriendin=die Freundin vrij hebben=frei haben vrij =frei de vrouw=die Frau het vruchtenijs=das Fruchteis vuil=schmutzig waar =wo waar vandaan=wo ... her waarnaartoe=wohin waarom=warum waarvandaan=woher de wand=die Wand wanneer=wann warm=warm de wasmachine=die Waschmaschine de wastafel=das Waschbecken wat=was wat voor een=was für ein(e) het water=das Wasser de wc=das WC we, wij=wir de webcam=die Webcam de wedstrijd=das Spiel, der Wettkampf de week=die Woche de weg=die Straẞe, der Weg welk(e)=welche, welcher, welches weten=wissen wie=wer wisselen=wechseln willen=wollen de winkel=das Geschäft wit=weiẞ wonen=wohnen de woning=die Wohnung zacht=leise, weich zachtjes=leise zeilen=segeln zes=sechs zestien=sechszehn zestig=sechzig zeven=sieben zeventien=siebzehn zeventig=siebzig zich interesseren voor=sich interessieren für zien=sehen zij=sie zijn (werkwoord)=sein zijn (bezit)=sein(e) zingen=singen zoeken=suchen zoet=süẞ s zondags=sonntags zonder bad=ohne Bad zonder badkamer=ohne Bad zonder douche=onhne Dusche zonder ontbijt=ohne Frühstück zonder=ohne de zoon=der Sohn zou graag willen=möchten het zout=das Salz de zus=die Schwester zwart=schwarz zwemmen=schwimmen, baden Zwitserland=die Schweiz
Ingezonden op 13-05-2016 - 1062x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!