Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Mañana

3 Vocabulario

Jaar 1 (vwo)

¿Cuándo es tu cumpleaños? = Wanneer is je verjaardag?
¿Qué día es tu cumpleaños? = Welke dag is je verjaardag?
¿Verdad? = Nietwaar?
El cumpleaños de la abuela. = De verjaardag van oma.
Una familia numerosa. = Een getalrijke famillie.
el abuelo / la abuela = de opa/ de oma
los padres = de ouders (de vaders)
el padre / la madre = de vader/ de moeder
el hijo / la hija = de zoon/ de dochter
el nieto / la nieta = de kleinzoon/ de kleindochter
el tío / la tía = de oom/ de tante
el hermano / la hermana = de broer/ de zus
el primo / la prima = de neef/ de nicht
el sobrino/ la sobrina = de neef/ de nicht (de kinderen van je broer en zus)
el cuñado / la cuñada = de zwager/ de schoonzus
el yerno = de schoonzoon
la nuera = de schoondochter
el mío, la mía = de mijne
el tuyo, la tuya = de jouwe
el suyo,la suya = de hare
el nuestro, la nuestra = de onze
el vuestro, la vuestra = die van jullie 
el suyo, la suya = die van hen
enero = januari
febrero = februari
marzo = maart
abril = april
mayo = mei
junio = juni
julio = juli
agosto = augustus
septiembre = september
octubre = oktober
noviembre = november
diciembre = december
es alto / -a = hij/ zij is lang
es bajo / -a = hij/ zij is klein
es gordo / -a = hij/ zij is dik
es muy guapo / -a = hij/ zij is heel knap 
es rubio / -a = hij/ zij is blond
Está a su lado. = Hij/ zij staat naast haar.
estado civil = burgelijke staat
ser/estar casado /-a = getrouwd zijn
ser/estar viudo /-a = weduwenaar/ weduwe zijn
Esta es mi familia. = Dit is mijn famillie.
Esta es mi hermana. = Dit is mijn zus.
Estas son mis tías. = Deze zijn mijn tantes.
Este es mi abuelo. = Dit is mijn opa.
Estos son mis primos. = Dit zijn mijn neven (neven en nichten)
La niña rubia. = Het meisje is blond.
Mi cumpleaños es el 16 de octubre. = Mijn verjaardag is 16 oktober.
mi(s) = mijn
tu(s) = jouw
su(s) = zijn/ haar/ uw
nuestro(s), nuestra(s) = onze
vuestro(s), vuestra(s) = jullie
su(s) = hun/ uw
mis abuelos = mijn opa en oma (mijn opa’s)
mis hermanos = mijn broers en zussen (mijn broers)
mis padres = mijn ouders (mijn vaders)
mis primos = mijn neven en nichten (mijn neven)
mis tíos = mijn ooms en tantes (mijn ooms)
rubio / -a = blond
tener un hijo / una hija = een zoon/ dochter hebben
tiene el pelo blanco = hij/ zij heeft wit haar
tiene el pelo largo/ corto/ rizado/ rubio/ negro/ castaño / moreno = hij/ zij heeft lang/ kort/ gekruld/ blond/ zwart/ bruin/ donker haar
es pelirrojo / -a = hij/ zij is roodharig
es negro / -a = hij/ zij/ het is zwart
es castaño / -a = hij/ zij is bruinharig (brunet)
es moreno / -a = hij/ zij is bruin (kan ook de huid door de zon zijn)
el bigote = de snor
tiene / lleva bigote = hij/ zij heeft een snor

Ingezonden op 07-03-2009 - 4199x bekeken.
Waardering 6.6 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Dit is de hele vocabulario....zijn er foutjes dan hoor ik het graag!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Mañana

3 Vocabulario