Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
99120603
› 8 literatuurgeschiedenis #20
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
99120603
8 literatuurgeschiedenis #20
Jaar 4 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Latijn= spreektaal Romeinse oudheid, maar ook de taal van geleerden en de kerk. Kerstening= verkondiging van het christendom overal in West-Europa. Rooms-Katholieke kerk= de enige erkende christelijke kerk in de Middeleeuwen. Mohammed= profeet, geboren in Mekka, die de Islam verkondigd. Kruistochten= reactie die de West-Europese Christenen hadden op de uitbreidende macht van de Islamitische Arabieren. §1.2 LAGE LANDEN Nederlanden/ Lage Landen= geen nationale eenheid, maar bestond uit de gewesten Vlaanderen, Brabant, Holland en Gelre. Middelnederlands= in ieder gewest werd hiervan een streekgebonden variant gesproken. Graaf= hierdoor werd het gewest Holland in de Middeleeuwen bestuurd. In de 12e eeuw bereidden ze hun macht uit door gebieden te veroveren en strategisch gelegen nederzettingen stadsrechten te geven. Zo ontstonden dergelijke steden. Hanze= samenwerkingsverband van kooplieden in steden. §1.3 STANDENTHEORIE Adelbero= bisschop van Laon. Hij beschreef een maatschappij verdeeld in 3 groepen. Standentheorie= bestaat uit de standen: Geestelijkheid - bidden, Adel en ridders - strijden, Boeren en vissers - werken, (Burgerij in steden - werd pas vanaf de 10e eeuw belangrijker) §1.4 GEESTELIJKHEID Reguliere geestelijkheid= eerste groep van de geestelijkheid. Bestaat uit monniken en nonnen. Seculiere geestelijkheid= tweede groep van de geestelijkheid. Bestaat uit de paus, bisschop en pastoors. §1.5 ADEL EN RIDDERS Ridders= kern van het leger gevormd door ruiters, uitgerust met zwaard, lans, schild en maliënkolder. Feodaliteit= kern was de dienstrelatie die vrije mannen hadden met hun adellijke heer. Als beloning voor hun dienst ontvingen de vazallen/ leenmannen een wapenuitrusting en inkomen van hun leenheer. de inkomsten werden verkregen uit een leen (feodum): vaak een stuk land waarvan men van de opbrengsten kon leven. Agrarische maatschappij= men was afhankelijk van de opbrengsten van landbouw en teelt. Ridderschap= ridders vormde ene groep omdat door het grote belang van ridders in het middeleeuwse leger ook adellijke heren zich als ridder gingen presenteren. Ze hadden een eigen ‘ridderlijk’ gedrag: moed, trouw, morele zuiverheid, dienstbaarheid en kameraadschap. Ridderopleiding= de leenheer nam de zonen van zijn vazallen in huis waar de jongeren werden opgeleid tot ridder en ze van de leenheer de wapenrusting kregen. Zij dienden in zijn leger tot ze hun vader opvolgden als vazal op het leengoed. En ook dan waren ze verplicht tot dienst: de heer met raad en daad bijstaan. Eercultuur= binnen een eercultuur ligt de norm voor het individuele gedrag in het aanzien of de waardering dat men van anderen ontvangt. Gedrag dat paste bij een hoge sociale status leverde eer op. Het was te verwerven door dapperheid en strijdlust. Eer/ roem/ lof= drukte in de middeleeuwen aanzien en waardering uit door de groep van adel en ridders waartoe men behoorde. §1.6 BURGERIJ Verstedelijking= werd gestimuleerd door de ideale ligging voor intensief handelsverkeer. Burgerlijke mentaliteit= deze ontstond doordat de stedelingen zich hechtten aan een eigen niet-feodaal recht. Het week af van de riddermentaliteit. De bereidheid tot het sluiten van compromissen was belangrijker dan vechtlust. De burgerlijke mentaliteit benadrukte vlijt, leergierigheid, redelijkheid, individualiteit, slimheid, nuttigheid en spaarzaamheid. Men streefde naar vergroting van de winsten die voor een deel opnieuw werden geïnvesteerd. §1.7 SCHRIJFCULTUUR Schrijfcultuur= in de 12e eeuw schreven voornamelijk monniken in kloosters. Door de verstedelijking kwam daar verandering in en waren vorsten en opkomende steden voor bestuur en administratie steeds meer aangewezen. Er was behoefte aan geschoold personeel dat kon lezen en schrijven. Drie literaire milieus= De wereldlijke, adellijke hoven, Een wereldlijk publiek in de steden, Een geestelijk milieu van kloosterlingen, bisschoppelijke hoven en religieuze groepen. Boekdrukkunst= in Europa rond ca. 1450. Het produceren van boeken, verspreiden van verhalen, kennis en inzichten kon sneller en goedkoper. De drukpers maakte een snelle verspreiding van de nieuwe geloofsopvattingen en het humanistisch gedachtegoed mogelijk. Manuscripten= handgeschreven boeken. §2 CULTURELE CONTEXT §2.1 THEOLOGIE EN KENNIS Theologie= wetenschap die God en de godsdienst bestudeert. Thomas van Aquino= hij trok een grens tussen theologie en filosofie. De theologie ging volgens hem over de goddelijke waarheden die het verstand te boven gaan. Theologie stond boven filosofie en wereldlijke kennis. Neoplatonistisch= zo was de filosofie georiënteerd. Achter de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid lag een diepere, hogere of ‘echtere’ werkelijkheid. Artes liberalis= de zeven vrije kunsten die de wereldlijke kennis betrof. Het ging om de studies: Grammatica,Retorica, Dialectiek, Wiskunde, Muziek, Geometrie, Astronomie §2.2 KUNST IN DE MIDDELEEUWEN Symboliek= het stond centraal in de middeleeuwse opvatting over kunst. Concrete, zichtbare dingen verwezen naar een diepere, hogere werkelijkheid. Jezus Christus= werd gezien als het Licht der Wereld en was een van de belangrijkste symbolen. Gotische kathedralen= kathedralen naar bouwstijl uit het einde van de middeleeuwen. Bij de bouw stond lichtsymboliek centraal. Opdracht= middeleeuwse beeldhouwers, schilder en bouwmeester werkten in opdracht van een mecenas. Hierin werd omschreven welke eisen aan het gevraagde kunstwerk werden gesteld. Mecenas= een opdrachtgever als een adellijk heer, vorsten, rijke burgers, een stadsbestuur of het hoofd van een klooster. Ze schreven of vertaalden middeleeuwse literatuur. Hij betaalde de materiaalkosten en voorzag de schrijver in zijn levensonderhoud. Artistieke traditie= wordt bedoeld de vrijheid die een kunstenaar zich kan veroorloven om een kunstwerk naar eigen inzicht vorm en inhoud te geven. Middeleeuwse kunstenaars voegden hun werk in die bestaande traditie. Ze zijn variaties op bekende motieven en thema’s. Beleren= functie van de middeleeuwse kunst. gelovigen die niet geletterd waren, konden in een kerk door de altaarstukken, beelden en glas-in-loodramen zich toch een beeld vormen van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Bijbel. Jheronimus Bosch= een moralist voor zijn publiek. Zijn werk bevat een aansporing de goede, smalle weg te volgen. In zijn oeuvre schetste hij uitvoerig helletaferelen, de bestemming voor hen die de gemakkelijke, brede weg van de zonde verkozen. §2.3 MUZIEK Gregorius I= hij wilde eenheid in de liturgie (gebeden, ceremonie, gezangen en handelingen tijdens een kerkdienst). Kyrie eleison, Gloria in excelsis, Deo, Credo, Sanctus, Agnus Dei= deze gezangen werden elke kerkdienst gezongen. Gregoriaans= eenstemmige, geestelijke muziek die was bedoeld om de gelovigen in een gewijde vrome stemming te krijgen. Wereldlijke muziek= afkomstig van rondtrekkende zangers en muzikanten. Troubadours= (Zuid-Frankrijk) in de hogere sociale milieus werden vanaf de 12e eeuw door adellijke heren liefdesliederen geschreven en op muziek gezet. Trouvères= (Noord-Frankrijk) in de hogere sociale milieus werden vanaf de 12e eeuw door adellijke heren liefdesliederen geschreven en op muziek gezet. Minnesänger= (Duitstalige gebieden) in de hogere sociale milieus werden vanaf de 12e eeuw door adellijke heren liefdesliederen geschreven en op muziek gezet. §2.4 HOOFSHEID Hoofsheid (courtoise)= levensideaal dat ontstond in de 12e eeuw aan hoven in Zuid-Frankrijk. Het duidt gedragsregels aan die bedoeld zijn om onderlinge spanningen te voorkomen. Aan het hof verbleven veel ridders (in opleiding). Om teveel ruwheid, onderlinge agressie en geweld te voorkomen waren regels nodig die de nadruk legden op beschaafde omgangsvormen. Doel was leren anderen te ontzien en niet nodeloos te kwetsen of te prikkelen. Als wereldlijke cultuur vormde het een tegenwicht tegen de cultuur van de kerk. Hof= kastelen waar vorsten en de leiders van de ridderschap, hof hielden. Zelfbeheersing (mate)= belangrijkste eigenschap van hoofsheid. Hoofse liefde= belangrijke rol in hoofse teksten. Hierdoor werd het traditionele rollenpatroon omgedraaid: de man moest dienstbaar zijn aan de aanbeden vrouw. Het werd gepresenteerd als zwaar, maar ook als lonend. De man moest beproevingen doorstaan, om ten slotte als een beter mens te zegevieren. Dienstbaarheid= dit werd benadrukt door de thematiek van de hoofse liefde. Hoofse literaire teksten= hierin werden feodale verplichtingen als trouw dienen door de vazal op literaire wijze als nastrevenswaardig gepresenteerd. §3 LITERAIRE ONTWIKKELINGEN §3.1 SCHRIJVER EN PUBLIEK Penninc en Pieter Vostaert= schrijvers van de Roman van Walewein. Als het verhaal begint, zitten Arthur en zijn ridders in de hofzaal. Een kostbaar versierd schaakbord komt binnen zweven. Arthur wil het schaakbord hebben, maar het bord verdwijnt door het raam. Walewein gaat voor Arthur achter het zwevende schaakbord aan. Het verdwijnt in een berg. In de berg verslaat Walewein een draak. Daarna komt hij bij koning Wonder, de eigenaar van het schaakbord. Walewein kan van Wonder het schaakbord krijgen als hij voor hem bij koning Amoraen het zwaard met de twee ringen haalt. Amoraen belooft Walewein dit wonderzwaard als hij voor hem prinses Ysabele uit Endi haalt. Op reis naar Endi en terug beleeft Walewein, de rolmodelridder, talrijke avonturen, waarin hij steeds de hofse ridder bij uitstek is. Hij wordt verliefd op Ysabele. Aan het slot overhandigt Walewein Arthur het schaakbord. Willem= schrijver van Van den vos Reynaerde? Hendrik van Veldeke= (2e helft van de 12e eeuw) hij kwam uit een ridderlijk milieu van lagere adel en moet een edegen schoolopleiding hebben gehad. Hij beheerste onder andere Latijn en Frans. Hij was een clericus. Clericus= iemand met een kerkelijke opleiding, maar niet noodzakelijkerwijs priester. Hij was gevormd in de kerk, maar wekte voor adellijke opdrachteers. Van Veldeke= werkte voor de graven van Loon en schreef zijn eneasroman voor de graaf van Thüringen. Diederic van Assenede= (overleden Floris ende Blancefloer en was kanselarijklerk aan het Vlaamse grafelijk hof. Jacob van Mearlant= was waarschijnlijk ook een clericus, die onder andere werkte voor het Hollandse gravenhof. Zijn Der naturen bloeme kan worden beschouwd als de eerste natuurencyclopedie in de volkstaal. Schrijvende beroepsgroepen= hofkapelaaan, clericus, stadsklerk of leraar. Bronteksten= tekst waarop een middeleeuws verhaal altijd op terug gaat. Voorleescultuur= voordracht van een tekst die plaatsvond in een bepaalde groep toehoorders. De teksten werden deels voorgelezen, en deels uit het hoofd voorgedragen. Rijm= belangrijk in teksten die werden voorgelezen en uit het hoofd voorgedragen. Hierdoor kon de tekst §3.2 RIDDERROMAN Ridderromans= berijmde verhalen over ridderavonturen. Sommige werden vertaald of bewerkt uit het Frans, andere werden oorspronkelijk in het Middelnederlands geschreven. Eliteliteratuur= literatuur voor de adel, ridderschap en wellicht leden van het patriciaat. Ridderromans zijn eliteliteratuur. Publiek was de jongeren van het hof en de ridders (in opleiding). Educatieve functie= Ridderromans met deze functie bieden lessen aan de hand van sprekende voorbeelden. Ontspannende functie= hierbij gaat het (bij ridderromans) om verhalen vol spanning en sensatie. Daarnaast zijn er passages vol humor. Oosterse roman= het gaat om een hoofs liefdesverhaal dat in het Oosten speelt. Bijv. Floris ende Blancefloer. Ridderromans spelend in Troje= ookwel antikiserende romans. Bijv. Trojeroman van Segher Diengotgaf. Hendrik van Veldeke= aan het eind van de 12e eeuw schreef hij al zijn Eneasroman over de Trojaanse held Aeneas, de stamvader van de Romeinse keizers. Karelpiek= verhalen over Karel de Grote of een van zijn vazallen. Arthurepiek= verhalen over koning Arthur en zijn ridders. Chanson de geste= verhalende liederen over helden en al dan niet verzonnen gebeurtenissen uit de tijd van Karel de Grote (eind 8e eeuw, begin 9e eeuw). Ze werden bewust gecomponeerd, waarbij gebruik werd gemaakt van verhalen uit een orale verteltraditie. De eerste zijn een paar eeuwen na het leven van de historische Karel de Grote ontstaan. Er komen twee onderwerpen vaak voor: de strijd tegen de heidenen en de spanningen binnen het feodale systeem door opstandige vazallen. Ze zijn historisch verklaarbaar. Epische concentratie= historische feiten over verschillende personen worden toegedicht aan één beroemd persoon, zoals Karel de Grote. Kruistochten= waren actueel in de tijd dat de Chansons de geste werden geschreven. Centralisatiepolitiek= in de tijd dat de Chansons de geste werden geschreven voerden de Franse koningen dit in, waartegen vazallen zich gingen verzetten. Chansons de Roland= is het beroemdste en oudste chanson de geste (ca. 1100). Het heeft een historische kern. De achterhoede van Karels leger staat onder leiding van Roland, een van Karels belangrijkste vazallen. Door verraad van een andere vazal (Ganelon) wordt de achterhoede verslagen door de Saracenen (de mohammedanen in Spanje). Als Karel dit hoort keert hij zijn leger om dat van Spanje op weg naar huis was. Hij neemt wraak. Daarbij krijgt Karel de hulp van God. Na een gebed van Karel laat God de zon stilstaan. Karel heeft nu meer tijd om de vluchtende Saracenen in te halen en te verslaan. De tegenstelling tussen heidenen en christenen staan centraal. Het is in het Middelnederlands vertaald als Roelanslied. Karel ende Elegast= waarschijnlijk oorspronkelijk Middelnederlands. In dit korte verhaal krijgt Karel de Grote een dag voor de hofdag via een engel van God de opdracht uit stelen te gaan. Samen met de verbannen roofridder Elegast breekt hij in bij zijn zwager Eggeric van Gemonde. Elegast ontdekt daar een complot tegen Karel. Op de hofdag verslaat Elegast Eggeric in een duel. Karel is gered en Elegast wordt in ere hersteld. Het gaat over een dreigende ordeverstoring die door de trouw van een andere vazal wordt voorkomen. Het speelt in een feodale wereld van leenheer en vazallen, de wereld van trouw en gehoorzaamheid. Arthurromans= Ze hebben een aantal vaste elementen: In het begin van het verhaal worden koning Arthur en zijn verblijfplaats genoemd, Er is sprake van een hofdag, De inhoud van het verhaal is een belangrijke periode uit het leven van de hoofdpersoon, Precieze aanduidingen van ruimte en tijd ontbreken, De verhaalwereld is sprookjesachtig, Ridder gaat op queeste, De Arthurridder begeeft zich in de niet-hoofse wereld, de wereld van het gevaar en het avontuur. Om in die wereld te komen moet de ridder een grens over, Het verhaal eindigt meestal weer aan Arthurs hof; de queeste is voltooid en er is feest. Chrétien de Troyes= (1135-1183) Arthurromans werden door hem in jaren zeventig van de 12e eeuw voor het eerst in het Frans geschreven. Hij bewerkte verhalen uit de (Keltische) orale traditie tot een fictioneel geheel. Zijn Arthurromans hebben niet de vorm van een historisch verslag. Hij presenteerde zijn publiek een verhaal dat speelde op een niet-historisch te bepalen moment van Arthurs regering. De verhalen spelen ‘eens’ of ‘ergens’. Deze Arthurromans gaan over liefde en ridderschap. De liefde is volgens de hoofse liefde een veredelende kracht voor de ridder. Hoofse modelwereld= in de romans van Chrétien is dit het hof van Arthur waarin geen feodale conflicten bestaan. Structuur= de Arthurromans van Chrétien en zijn navolgers hebben dit. Het maakt een diepere betekenis duidelijk. Queeste= een zoektocht. Arnulf IV van Pamele= (1191- 1242) hij was kamerheer en strijder in dienst van de Vlaamse gravin Johanna van Constantinopel. Rond 1250 werd de Ferguut in opdracht van Arnulf geschreven. Ferguut= Is een vertaling/bewerking van de Franse Arthurroman Fergus, geschreven door een navolger van Chrétien de Troyes. De hoofdpersoon is de boerenzoon Ferguut. Als hij op een dag een jachtstoet van Arthurridders ziet, wil hij ook ridder worden, nadat Arthur hem tot ridder heeft gemaakt, vertrekt Ferguut voor zijn eerste opdracht: de ridder van de Zwarte Rots verslaan. Op weg naar de rots overnacht hij op een kasteel. Daar bekent Galiëne hem haar liefde. Ferguut negeert haar, hij is te vol van zijn opdracht. Als de ridder van de Zwarte Rots verslagen is, keert Ferguut terug naar Galiëne, maar die is inmiddels verdwenen. Dan volgt een lange queeste waarin Ferguut op zoek is naar Galiëne. Het verhaal eindigt met een huwelijk van Ferguut en koningin Galiëne. Handschrift= een document van voor de uitvinding van de boekdrukkunst. Lancelotcompilatie= beroemd handschrift vol verhalen over Arthur en zijn ridders. Het is een gedeeltelijk bewaard gebleven vertaling van de Franse Lancelot-en-prose. Hierin wordt weer een historisch verslag gegeven van Arthurs regering. Bijzonder is at een aantal afzonderlijke Arthurverhalen is toegevoegd. Moriaen/ Lanceloet en het hert met de witte voet = bekend ingevoegd Arthurverhaal in de Lancelotcompilatie. §3.3 LIEDEREN Hoofse lyriek= liederen die gaan over de hoofse liefde. Het draait om een minnaar, die een bewonderde, maar onbereikbare geliefde aanbidt en bezingt. De minnaar verwoordt zijn liefde en aanbidding in termen die ontleend zijn van de feodaliteit. Hij presenteert zichzelf als ‘vazal’: trouw, dienstbaar en hopend op een gepaste beloning. De aanbeden dame ‘is’ de leenheer. Ook de manier waarop de inhoud onder woorden werd gebracht is was belangrijk. De liederen waren variaties op een bekend onderwerp. De uitdaging lag erin het bekende (de hoofse liefde) in een nieuwe variatie te bezingen. Natureingang= veel hoofse liederen beginnen hiermee, en is de beschrijving van het ontluikende voorjaar met kwetterende vogels. Hendrik van Veldeke= in de Nederlanden schreef hij eind 12e eeuw hoofse lyriek. Jan I van Brabant= in der 13e eeuw schreef hij een aantal hoofse liederen. Staeteclîche/ Undertân = trouw/onderdanig. Kernbegrip van de feodaliteit. §3.4 DIERVERHAAL Willem= in de tweede helft van de 13e eeuw schreef hij (in Gent) het meesterwerk uit de Middelnederlandse literatuur: Van den vos Reynaerde. Hierin worden veel toponiemen gebruikt, waarmee hij een gezamenlijk referentiekader van schrijver en publiek creëerde. Willem beheerste Frans en Latijn, kende het middeleeuwse recht en was een taalvirtuoos. Dierverhaal= een verhaal met dieren als personages. Van den vos Reynaerde= aan het begin van het verhaal houdt koning Nobel (de leeuw) hofdag. De dieren dienen klachten in over Reinaert (de vos). De belangrijkste klacht komt van Reinaerts aartsvijand, Ysengrijn de wolf. Ysengrijn beschuldigt Reinaert ervan Ysengrijns vrouw te hebben verkracht. Reinaert moet naar het hof komen. Volgens het rechtssysteem moet hij gedaagd worden. De eerste twee dagers, Bruun de beer en Tybeert de kater, slagen niet in deze opdracht. Gedreven door hebzucht en eigenbelang lopen ze in de strikken van Reinaert, die hen met honing (Bruun) en muizen (Tybeert) in de val lokt. Na de derde daging door Grimbeert de das verschijnt Reinaert aan het hof. Hij wordt door Nobel ter dood veroordeeld, hij zal aan de galg gehangen worden. Reinaert weet zich door een in mooie woorden verpakte list (een leugenverhaal over een niet bestaande schat) vrij te pleiten. Nobel en zijn vrouw bezwijken door hun hebzucht naar de schat. Ze geloven de fraai vertelde leugens. Aan het eind van het verhaal komt het leugenverhaal uit, maar Reinaert en zijn gezin zijn dan al ver weg. Dieren als mensen= de dierenwereld is een afspiegeling van de mensenwereld. De dieren met hun eigenschappen stellen mensen voor. Ze misbruiken de taal en jagen menselijke begeerten na Scone tale= met mooie woorden Machts- en rechtsuitoefening= de stedelijke samenleving stond hier recht tegenover. In de 12e en 13e eeuw was de overgang van een feodale maatschappij naar een stedelijke samenleving. Handel en productie kwamen in de plaats van de feodale landbouweconomie. In Van de vos Reynaerde wordt juist deze machts- en rechtsuitoefening beschreven en gekritiseerd. §3.5 GEESTELIJKE LETTERKUNDE Hoofse cultuur= heeft betrekking tot de normen en waarden van edelen en ridders. Het was een wereldlijke cultuur. Geestelijke letterkunde= de teksten die hiertoe worden gerekend raden geen wereldlijke cultuur aan. Het hoort bij de kerkelijke cultuur en gaat over religieuze zaken, over de kracht van het christendom. Ze zijn geschreven om op te roepen tot christelijker leven en dienden om het ware geloof uit te dragen. Exempelen= korte verhaaltjes met religieuze strekking om preken aantrekkelijker te maken voor het publiek van gewone gelovigen. Marialegende= een belanrijke groep teksten die geschreven is ter ere van Maria. Beatrijs= een Marialegende. De hoofdpersoon is een jonge non. Ze verlaat het klooster om met haar geliefde samen te leven. Na 7 jaar samenleven wordt ze verlaten. Beatrijs wordt dan prostituee. Zo kan ze haar twee kinderen in leven houden. Na 7 jaar van zonde keert ze terug naar het klooster dat ze verlaten heeft. Toen Beatrijs het klooster verliet, had ze haar kledij en sleutels bij het Mariabeeld achtergelaten. Ondanks haar leven in zonde heeft Beatrijs steeds trouw de gebeden ter ere van ‹aria gebeden. Niemand heeft het vertrek van Beatrijs gemerkt. Daar heeft Maria op miraculeuze wijze voor gezorgd. Beatrijs keert in het klooster terug en biecht alles op. §3.6 TONEEL Toneel= werd door (semi)beroepsacteurs in de open lucht of zaal tegen betaling opgevoerd. Er werden verschillende soorten toneel opgevoerd. Geestelijk toneel= werd opgevoerd tijdens kerkelijke hoogtijdagen. Een voorbeeld is de Blischappen van Maria, die jaarlijks in Brussel werden opgevoerd.
Ingezonden op 12-06-2016 - 1599x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!