Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna, deel 2

0 Alfabetische woordenlijst Fortuna 2

Jaar 4 (Gymnasium)

a; ab = weg van; van; vanaf; door; door toedoen van {+ abl.}
abeo = weggaan {abii, abitum (abire)}
abii = perf. van [b]abeo[/b]
abitum = part. perf. pass. van [b]abeo[/b]
ablatus = part. perf. pass. van [b]aufero[/b]
absum = afwezig zijn; verwijderd zijn van {+ abl., afui (abesse)}
abstuli = perf. van [b]aufero[/b]
ac = en
accedo = naderen; erbij komen {accessi (accedere)}
accendo = in brand steken; aansteken {accendi, accensus (accendere)}
accendi = perf. van [b]accendo[/b]
accensus = part. perf. pass. van [b]accendo[/b]
accepi = perf. van [b]accipio[/b]
acceptus = part. perf. pass. van [b]accipio[/b]
accessi = perf. van [b]accedo[/b]
accido = gebeuren; overkomen; overkomen aan {+ dat., accidi (accidere)}
accipio = ontvangen; verkrijgen; vernemen {accepi, acceptus (accipere)}
accuso = beschuldigen {(accusare)}
acer = scherp; fel; hevig {acris}
acerbus = bitter; wrang
acies = slaglinie {aciei (vrl.)}
actus = part. perf. pass. van [b]ago[/b]
ad = naar; bij; tot {+ acc.}
addidi = perf. van [b]addo[/b]
additus = part. perf. pass. van [b]addo[/b]
addo = toevoegen {addidi, additus (addere)}
adduco = brengen naar; brengen in {adduxi, adductus (adducere)}
adductus = part. perf. pass. van [b]adduco[/b]
adduxi = perf. van [b]adduco[/b]
adeo = zozeer {bijwoord}
adeo = gaan naar; komen naar {werkwoord, adii, aditum (adire)}
adfui = perf. van [b]adsum[/b]
adhuc = tot nu toe; nog {bijwoord}
adii = perf. van [b]adeo[/b]
aditum = part. perf. pass. van [b]adeo[/b]
aditus = toegang {aditus}
adiutus = part. perf. pass. van [b]adiuvo[/b]
adiuvi = perf. van [b]adiuvo[/b]
adiuvo = helpen {adiuvi, adiutus (adiuvare)}
admisi = perf. van [b]admitto[/b]
admissus = part. perf. pass. van [b]admitto[/b]
admitto = toelaten {admisi, admissus (admittere)}
admoneo = waarschuwen {admonui, admonitus (admonere)}
admonitus = part. perf. pass. van [b]admoneo[/b]
admonui = perf. van [b]admoneo[/b]
admotus = part. perf. pass. van [b]admoveo[/b]
admoveo = brengen naar; brengen bij {admovi, admotus (admovere)}
admovi = perf. van [b]admoveo[/b]
adsum = aanwezig zijn; er zijn; helpen {+ dat., adfui (adesse)}
adulescens = jongeman {adulescentis}
adveni = perf. van [b]advenio[/b]
advenio = aankomen {adveni, adventum (advenire)}
adventum = part. perf. pass. van [b]advenio[/b]
adventus = aankomst; komst {adventus}
aedificium = gebouw
aeger = ziek {[i]m[/i] aeger, [i]f[/i] aegra, [i]n[/i] aegrum}
aegre = met moeite {bijwoord}
aequo = gelijk maken; evenaren {aequare}
aequus = vlak; kalm; gelijk; onpartijdig; gunstig
aetas = leeftijd; leven; tijd {aetatis (vrl.)}
aeternus = eeuwig
affeci = perf. van [b]afficio[/b]
affectus = part. perf. pass. van [b]afficio[/b]
affectus = aangedaan door {+ abl.}
affero = meebrengen; brengen; ergens heenbrengen {attuli, allatus (afferre)}
afficio = iemand iets aandoen; iemand met iets aandoen {affeci, affectus (afficere)}
afui = perf. van [b]absum[/b]
ager = akker; land; aker {agri}
agnitus = part. perf. pass. van [b]agnosco[/b]
aggredior = aanvallen {aggressus sum (aggredi)}
aggressus = part. perf. van [b]aggredior[/b]
aggressus sum = perf. van [b]aggredior[/b]
agmen = stoet; colonne {agminis (onz.)}
agnosco = herkennen; erkennen {agnovi, agnitus (agnoscere)}
agnovi = perf. van [b]agnosco[/b]
ago = voeren; drijven; doen; verrichten; behandelen; handelen {egi, actus (agere)}
agricola = boer
ait = hij zegt; hij beweert; hij zei; hij beweerde
alii ... alii = sommige ... andere; sommigen ... anderen
aliquando = eens; ooit
aliqui = een of ander {[i]m[/i] aliqui, [i]f[/i] aliqua, [i]n[/i] aliquod}
aliquis = iemand; iets; sommigen; enkelen {[i]m/f[/i] aliquis, [i]n[/i] aliquid}
alius = ander {[i]m[/i] alius, [i]f[/i] alia, [i]n[/i] aliud, [i]gen m[/i] alterius}
allatus = part. perf. pass. van [b]affero[/b]
alter = de een; de ander {van twee, [i]m[/i] alter, [i]f[/i] altera, [i]n[/i] alterum, [i]gen m[/i] alterius}
alteri ... alteri = sommige ... andere; sommigen ... anderen {mv.}
altus = hoog; diep
ambulo = wandelen {(ambulare)}
amica = vriendin
amicitia = vriendschap
amicus = vriend
amisi = perf. van [b]amitto[/b]
amissus = part. perf. pass. van [b]amitto[/b]
amo = houden van {(amare)}
amor = liefde {amoris [i]mnl[/i]}
an = of
angustus = nauw; eng; beperkt
animal = levend wezen; dier {animalis [i]onz[/i]}
animus = geest
in animo habeo = van plan zijn
annus = jaar
ante = voor {+ acc.}
antea = vroeger
antiquus = oud
aperio = openen {aperui, apertus (aperire)}
apertus = open; openlijk; duidelijk
apertus = part. perf. pass. van [b]aperio[/b]
appareo = verschijnen {apparui (apparere)}
apparet = het blijkt dat; het is duidelijk dat {apparuit (apparere), + A.c.I.}
apparui = perf. van [b]appareo[/b]
appello = toespreken; noemen {(appellare)}
apud = bij {+ acc.}
aqua = water
ara = altaar
arbitratus = part. perf. van [b]arbitror[/b]
arbitratus sum = perf. van [b]arbitror[/b]
arbitror = menen {arbitratus sum (arbitrari)}
arbor = boom {arboris [i]vrl[/i]}
ardeo = branden; in brand staan {arsi (ardere)}
arma = wapens {armorum [i]onz mv[/i]}
armatus = gewapend
ars = vaardigheid; kunst; wetenschap {artis [i]vrl[/i]}
arsi = perf. van [b]ardeo[/b]
aspectus = part. perf. pass. van [b]aspicio[/b]
aspexi = perf. van [b]aspicio[/b]
aspicio = kijken naar; aanschouwen {aspexi, aspectus (aspicere)}
assiduus = onafgebroken; voortdurend
astrum = ster
at = maar
ater = zwart {[i]m[/i] ater, [i]f[/i] atra, [i]n[/i] atrum}
atque = en
attuli = perf. van [b]affero[/b]
auctor = ontwerper; schrijver; zegsman {auctoris}
auctus = part. perf. pass. van [b]augeo[/b]
audax = moedig; overmoedig; brutaal {audacis}
audeo = durven {ausus sum (audere)}
audio = horen {audivi, auditus (audire)}
aufero = wegnemen {abstuli, ablatus (auferre)}
augeo = vermeerderen; vergroten {auxi, auctus (augere)}
aureus = gouden
aurum = goud
ausus = part. perf. van [b]audeo[/b]
ausus sum = perf. van [b]audeo[/b]
aut = of
autem = maar; echter
auxi = perf. van [b]augeo[/b]
auxilium = hulp
barbarus = vreemdeling; barbaar
bellum = oorlog
bene = goed {bijw.}
beneficium = weldaad
bibi = perf. van [b]bibo[/b]; inf. praes. pass. van [b]bibo[/b]
bibo = drinken {bibi (bibere)}
bona = goederen; bezittingen {bonorum [i]onz mv[/i]}
bonus = goed
brevi = in korte tijd {bijw.}
brevis = kort {breve}
cado = vallen {cecidi (cadere)}
caedes = moord; slachting {caedis [i]vrl[/i]}
caedo = vellen; doden {cecidi, caesus (caedere)}
caelum = hemel
caesus = part. perf. pass. van [b]caedo[/b]
campus = veld; vlakte
canis = hond {canis}
cano = zingen; bezingen; blazen {(canere)}
cantus = lied; gezang {cantus}
capio = pakken; nemen {cepi, captus (capere)}
captivus = krijgsgevangene; gevangen {2[sup]e[/sup] bet.: bijv. nw.}
captus = part. perf. pass. van [b]capio[/b]
caput = hoofd {capitis [i]onz[/i]}
carmen = lied; gedicht {carminis [i]onz[/i]}
carus = dierbaar; geliefd
castra = legerkamp {castrorum [i]onz mv[/i]}
casus = val; voorval; geval; toeval; ongeval {casus}
causa = reden; oorzaak
(gerundivum gen.) + causa = wegens; om te
caveo = op zijn hoede zijn voor; oppassen {cavi (cavere), + acc.}
cavi = perf. van [b]caveo[/b]
cecidi = perf. van [b]cado[/b]; perf. van [b]caedo[/b]
celebro = vereren; vieren {(celebrare)}
celer = snel {celeris}
centum = honderd {onverbuigbaar}
centurio = centurio; aanvoerder van honderd man {centurionis}
cepi = perf. van [b]capio[/b]
cerno = zien {crevi (cernere)}
certo = strijden; wedijveren {(certare)}
certus = zeker
ceteri = overige; overigen {[i]mv[/i]}
cinis = as {cineris [i]mnl[/i]}
circa = rondom; om ... heen {+ acc.}
circum = rondom {soms + acc.}
cito = snel {bijw.}
civis = burger {civis}
civitas = staat; burgerij {civitatis [i]vrl[/i]}
clades = nederlaag; ramp {cladis [i]vrl[/i]}
clamo = roepen {(clamare)}
clamor = geschreeuw; lawaai {clamoris [i]mnl[/i]}
clarus = helder; duidelijk; beroemd
classis = vloot {classis [i]vrl[/i]}
claudo = sluiten {clausi, clausus (claudere)}
clausi = perf. van [b]claudo[/b]
clausus = part. perf. pass. van [b]claudo[/b]
coactus = part. perf. pass. van [b]cogo[/b]
coëgi = perf. van [b]cogo[/b]
coepi = beginnen {perf.}
cogito = denken; denken aan; overwegen {(cogitare)}
cognitus = part. perf. pass. van [b]cognosco[/b]
cognosco = leren kennen; vernemen {cognovi, cognitus (cognoscere)}
cognovi = perf. van [b]cognosco[/b]
cogo = dwingen; bijeenbrengen {coëgi, coactus (cogere)}
cohors = cohort; legerafdeling {cohortis [i]vrl[/i]}
collum = nek
colo = bebouwen; verzorgen; vereren; eren {colui, cultus (colere)}
colui = perf. van [b]colo[/b]
comes = metgezel; vriend {comitis}
commisi = perf. van [b]committo[/b]
commissus = part. perf. pass. van [b]committo[/b]
committo = aangaan; een gevecht aangaan; begaan; een misdaad begaan; toevertrouwen {commisi, commissus (committere) 2e betekenis + dat.}
commotus = part. perf. pass. van [b]commoveo[/b]
commoveo = bewegen; ontroeren; schokken {commovi, commotus (commovere)}
commovi = perf. van [b]commoveo[/b]
communis = gemeenschappelijk {commune}
comparo = vergelijken; gereedmaken; verwerven {(comparare)}
complector = omarmen; vastpakken {complexus sum (complecti)}
compleo = vullen {complevi, completus (complere)}
completus = part. perf. pass. van [b]compleo[/b]
complexus = part. perf. van [b]complector[/b]
complexus sum = perf. van [b]complector[/b]
compono = bij elkaar plaatsen; ordenen; regelen {composui}
compositus = part. perf. pass. van [b]compono[/b]
composui = perf. van [b]compono[/b]
comprehendi = perf. van [b]comprehendo[/b]; inf. praes. pass. van [b]comprehendo[/b]
comprehendo = vastpakken {comprehendi, comprehensus (comprehendere)}
comprehensus = part. perf. pass. van [b]comprehendo[/b]
conatus sum = perf. van [b]conor[/b]
concedo = toegeven; zwichten; toestaan {concessi (concedere) + dat.}
concessi = perf. van [b]concedo[/b]
condicio = voorwaarde; toestand {condicionis [i]vrl[/i]}
condidi = perf. van [b]condo[/b]
conditus = part. perf. pass. van [b]condo[/b]
condo = stichten; opbergen {condidi, conditus (condere)}
confeci = perf. van [b]conficio[/b]
confectus = part. perf. pass. van [b]conficio[/b]
conficio = afmaken; volbrengen; doden; vernietigen {confeci, confectus (conficere)}
confirmo = bevestigen {(confirmare)}
coniunctus = part. perf. pass. van [b]coniungo[/b]
coniungo = verbinden {coniunxi, coniunctus (coniungere)}
coniunx = echtgenoot; echtgenote {coniugis}
coniunxi = perf. van [b]coniugo[/b]
conor = proberen {conatus sum (conari)}
conscientia = medeplichtigheid; bewustzijn
consedi = perf. van [b]considio[/b]
consido = gaan zitten {consedi (considere)}
consilium = plan; besluit
consisto = gaan staan; blijven staan {constiti (consistere)}
conspectus = part. perf. pass. van [b]conspicio[/b]
conspectus = aanblik; blik; uitzicht; zicht {conspectus}
conspexi = perf. van [b]conspicio[/b]
conspicio = zien; beschouwen {conspexi, conspectus (conspicere)}
constat = het staat vast; het staat vast dat {+ A.c.I.}
constiti = perf. van [b]consisto[/b]
constitui = perf. van [b]constituo[/b]; inf. praes. pass. van [b]constituo[/b]
constituo = stellen; plaatsen; vaststellen; besluiten {constitui, constitutus (constituere)}
constitutus = part. perf. pass. van [b]constituo[/b]
consul = consul; hoogste ambtenaar in Rome {consulis}
consulatus = ambt van consul; consulaat {consulatus}
consulo = beraadslagen; raadplegen; zorgen voor {consului, consultus (consulere), 2e bet. + acc., 3e bet. + dat.}
consultus = part. perf. pass. van [b]consulo[/b]
consului = perf. van [b]consulo[/b]
consumo = verbruiken; besteden {consumpsi, consumptus (consumere)}
consumpsi = perf. van [b]consumo[/b]
consumptus = part. perf. pass. van [b]consumo[/b]
contendi = perf. van [b]contendo[/b]; inf. praes. pass. van [b]contendo[/b]
contendo = zich inspannen; zich haasten; snel gaan; strijden {contendi (contendere)}
contentus = tevreden
contrarius = tegengesteld
conveni = perf. van [b]convenio[/b]
convenio = samenkomen {conveni, conventum (convenire)}
conventum = part. perf. pass. van [b]convenio[/b]
converti = perf. van [b]converto[/b]
converto = omdraaien; draaien; veranderen {converti (convertere)}
convoco = bijeenroepen {(convocare)}
copia = voorraad; overvloed
copiae = legermacht {[i]mv[/i]}
corpus = lichaam {corporis [i]onz[/i]}
corrumpo = bederven; omkopen {corrupi, corruptus (corrumpere)}
corrupi = perf. van [b]corrumpo[/b]
corruptus = part. perf. pass. van [b]corrumpo[/b]
credidi = perf. van [b]credo[/b]
credo = geloven; vertrouwen; toevertrouwen; menen {credidi (credere) + dat. / + A.c.I.}
cremo = verbranden {(cremare)}
cresco = groeien {crevi (crescere)}
crevi = perf. van [b]cerno[/b]; perf. van [b]cresco[/b]
crimen = beschuldiging {criminis [i]onz[/i]}
crudelis = wreed
cruentus = bebloed; bloedig
cucurri = perf. van [b]curro[/b]
cultus = part. perf. pass. van [b]colo[/b]
cum = samen met; met {+ abl.}
cum = wanneer; toen {+ ind.}
cum = toen; nadat; omdat; hoewel {+ conj.}
cupidus = begerig naar {+ gen.}
cupio = verlangen; verlangen naar; begeren {cupivi (cupere)}
cupivi = perf. van [b]cupio[/b]
cur = waarom
cura = zorg
curia = senaatsgebouw
curo = zorgen voor {(curare)}
curro = rennen {cucurri (currere)}
custodio = bewaken; passen op {(custodire)}
custos = bewaker {custodis}
damno = veroordelen {(damnare)}
dare = geven {[i]inf.[/i]}
datus = part. perf. pass. van [b]do[/b]
de = over; wegens; van ... af {+ abl.}
dea = godin
debeo = moeten {debui, debitus (debere)}
debitus = part. perf. pass. van [b]debeo[/b]
debui = perf. van [b]debeo[/b]
decem = tien {onverbuigbaar}
decepi = perf. van [b]decipio[/b]
deceptus = part. perf. pass. van [b]decipio[/b]
decerno = besluiten tot; beslissen {decrevi, decretus (decernere)}
decet = het past
decipio = bedriegen; misleiden {decepi, deceptus (decipere)}
decretum = besluit
decretus = part. perf. pass. van [b]decerno[/b]
decrevi = perf. van [b]decerno[/b]
dedi = perf. van [b]do[/b]
deduco = naar beneden leiden; leiden; wegleiden {deduxi, deductus (deducere)}
deductus = part. perf. pass. van [b]deduco[/b]
deduxi = perf. van [b]deduco[/b]
defendi = perf. van [b]defendo[/b]; inf. praes. pass. van [b]defendo[/b]
defendo = verdedigen; beschermen {defendi, defensus (defendere)}
defensus = part. perf. pass. van [b]defendo[/b]
defero = wegbrengen; brengen {detuli, delatus (deferre)}
defui = perf. van [b]desum[/b]
deicio = neerwerpen; laten vallen {deieci, deiectus (deicere)}
deieci = perf. van [b]deicio[/b]
deiectus = part. perf. pass. van [b]deicio[/b]
deinde = daarna; vervolgens
delatus = part. perf. pass. van [b]defero[/b]
deleo = vernietigen; verwoesten {delevi, deletus (delere)}
demisi = perf. van [b]demitto[/b]
demissus = part. perf. pass. van [b]demitto[/b]
demitto = naar beneden laten gaan; naar beneden laten; laten zakken {demisi, demisus (demittere)}
denique = tenslotte
densus = dicht; dicht opeen
depono = neerleggen; neerzetten {deposui, depositus (deponere)}
depositus = part. perf. pass. van [b]depono[/b]
deposui = perf. van [b]depono[/b]
desero = verlaten; in de steek laten {deserui, desertus (deserere)}
deprehendi = perf. van [b]deprehendo[/b]
deprehendo = grijpen; betrappen {deprehendi, deprehensus (deprehendere)}
deprehensus = part. perf. pass. van [b]deprehendo[/b]
descendi = perf. van [b]descendo[/b]
descendo = afdalen {descendi (descendere)}
desertus = part. perf. pass. van [b]desero[/b]
deserui = perf. van [b]desero[/b]
desiderium = verlangen
desidero = missen; verlangen {(desiderare)}
despero = wanhopen; wanhopen aan {(desperare) + acc.}
desum = ontbreken {defui (deesse)}
detractus = part. perf. pass. van [b]detraho[/b]
detraho = ervan afrukken; wegnemen {detraxi, detractus (detrahere)}
detraxi = perf. van [b]detraho[/b]
detuli = perf. van [b]defero[/b]
deus = god
dexter = rechts; rechter- {[i]m[/i] dexter, [i]f[/i] dextra, [i]n[/i] dextrum}
dico = zeggen; noemen {dixi, dictus (dicere)}
dictus = part. perf. pass. van [b]dico[/b]
didici = perf. van [b]disco[/b]
dies = dag {diei [i]mnl / vrl[/i]}
differo = verschillen; uitstellen {distuli, dilatus (differre)}
difficilis = moeilijk {difficile}
dignitas = waardigheid; aanzien {dignitatis [i]vrl[/i]}
dignus = waard; waardig {+ abl.}
dilatus = part. perf. pass. van [b]differo[/b]
dimisi = perf. van [b]dimitto[/b]
dimissus = part. perf. pass. van [b]dimitto[/b]
dimitto = wegsturen; laten gaan {dimisi, dimissus (dimittere)}
discedo = weggaan; uiteengaan {discessi (discedere)}
discessi = perf. van [b]discedo[/b]
disco = leren; leren kennen; vernemen {didici (discere)}
discrimen = onderscheid; gevaar {discriminis [i]onz[/i]}
distuli = perf. van [b]differo[/b]
diu = lange tijd
diutius = langer; langere tijd {bijw.}
diversus = verschillend; tegengesteld
divido = verdelen; scheiden; scheiden van {divisi, divisus (dividere) + abl.}
divinus = goddelijk
divisi = perf. van [b]divido[/b]
divisus = part. perf. pass. van [b]divido[/b]
divus = goddelijk; vergoddelijk
dixi = perf. van [b]dico[/b]
do = geven {dedi, datus (dare)}
doceo = onderwijzen; leren {docui (docere)}
doctus = geleerd
docui = perf. van [b]doceo[/b]
doleo = pijn hebben; verdriet hebben; treuren; treuren om {dolui (dolere)}
dolor = pijn; verdriet {doloris [i]mnl[/i]}
dolui = perf. van [b]doleo[/b]
dolus = list
domi = thuis
dominus = heer; heerser
domo = van huis; uit huis
domum = naar huis; naar het huis {acc., bij ww. van 'gaan'}
domus = huis {domus [i]vrl[/i]}
donec = zolang als; totdat {+ ind., + conj.}
dono = geven {(donare)}
donum = geschenk
dormio = slapen {(dormire)}
dubito = aarzelen; betwijfelen; twijfelen {(dubitare)}
dubius = twijfelend; onzeker
duco = leiden; brengen {duxi, ductus (ducere)}
ductus = part. perf. pass. van [b]duco[/b]
dum = terwijl {+ ind.}
dum = totdat {+ conj.}
duo = twee {[i]m[/i] duo, [i]f[/i] duae, [i]n[/i] duo (dat. / abl. duobus / duabus)}
duodecim = twaalf {onverbuigbaar}
dux = aanvoerder {ducis}
duxi = perf. van [b]duco[/b]
e; ex = uit; vanuit; van; vanaf {+ abl.}
eam = haar; deze; die {acc. vrl. ev.}
eas = hen; deze; die {acc. vrl. mv.}
ecce! = kijk!
edidi = perf. van [b]edo[/b]
editus = part. perf. pass. van [b]edo[/b]
edo = voortbrengen; uitgeven {edidi, editus (edere)}
educo = naar buiten leiden; wegleiden {eduxi, eductus (educere)}
eductus = part. perf. pass. van [b]educo[/b]
eduxi = perf. van [b]educo[/b]
effugio = ontvluchten; ontkomen {effugi (effugere)}
egi = perf. van [b]ago[/b]
ego = ik
egredior = gaan uit; weggaan; verlaten {egressus sum (egredi)}
egregius = uitstekend; voortreffelijk
egressus = part. perf. van [b]egredior[/b]
egressus sum = perf. van [b]egredior[/b]
ei = aan hem; hem; aan haar; haar; eraan; zij; deze; die {dat. ev. of nom. mv.}
eius = zijn; van hem; van het; ervan {gen. ev.}
eiusmodi = van deze aard; zulke
electus = part. perf. pass. van [b]eligo[/b]
elegi = perf. van [b]eligo[/b]
eligo = uitkiezen {elegi, electus (eligere)}
emi = perf. van [b]emo[/b]; inf. praes. pass. van [b]emo[/b]
emo = kopen {emi, emptus (emere)}
emptus = part. perf. pass. van [b]emo[/b]
enim = immers; namelijk; want
eo = gaan; komen {ii, itum (ire)}
eorum = van hen; hun; ervan; van deze; van dezen; van die {gen. mnl./onz. mv.}
eos = hen; deze; die {acc. mnl. mv.}
epistula = brief
eques = ruiter; ridder {equitis, klasse tussen senaat en volk}
equidem = ik persoonlijk; zeker; stellig
equus = paard
erant = (zij) waren
erat = (hij, zij, het) was
erectus = part. perf. pass. van [b]erigo[/b]
ereptus = part. perf. pass. van [b]eripio[/b]
erexi = perf. van [b]erigo[/b]
ergo = dus
erigo = oprichten {erexi, erectus (erigere)}
eripio = wegrukken; ontrukken {eripui, ereptus (eripere)}
eripui = perf. van [b]eripio[/b]
erit = (hij, zij, het) zal zijn
erro = rondzwerven; dwalen; zich vergissen {(errare)}
error = zwerftocht; vergissing; misvatting {erroris [i]mnl[/i]}
esse = (te) zijn
est = (hij, zij, het) is
et = en; ook
et ... et = en ... en; zowel ... als
etiam = ook; zelfs
eum = hem; deze; die {acc. mnl. ev.}
evado = ontsnappen; ontkomen {(evadere)}
eveni = perf. van [b]evenio[/b]
evenio = gebeuren {eveni, eventum (evenire)}
eventum = part. perf. pass. van [b]evenio[/b]
ex; e = uit; van; vanuit; vanaf {+ abl.}
ex eis = van hen
excedo = uitgaan; weggaan {excessi (excedere)}
excessi = perf. van [b]excedo[/b]
excito = opwekken; wekken; opjagen {(excitare)}
exclamo = uitroepen; uitschreeuwen {(exclamare)}
exemplum = voorbeeld
exeo = uitgaan; weggaan {exii, exitum (exire)}
exercitus = leger {exercitus}
exii = perf. van [b]exeo (exire)[/b]
exitum = part. perf. pass. van [b]exeo (exire)[/b]
exitus = uitgang; afloop; einde {exitus}
existimo = houden voor; achten; oordelen; menen {(existimare)}
expello = verdrijven {expuli, expulsus (expellere)}
expulsus = part. perf. pass. van [b]expello[/b]
expugno = veroveren {(expugnare)}
expuli = perf. van [b]expello[/b]
exsecutus = part. perf. van. [b]exsequor[/b]
exsecutus sum = perf. van [b]exsequor[/b]
exsequor = volgen; najagen; uitvoeren {exsecutus sum (exsequi)}
exspecto = afwachten; wachten; verwachten {(expectare)}
exstinctus = part. perf. pass. van [b]exstinguo[/b]
exstinguo = uitblussen; blussen; uitdoven; doven; vernietigen {exstinxi, exstinctus (exstinguere)}
exstinxi = perf. van [b]exstinguo[/b]
extra = buiten {+ acc.}
facies = gedaante; uiterlijk; gezicht {faciei}
facilis = gemakkelijk {facile}
facinus = misdaad {facinoris [i]onz[/i]}
facio = maken; doen {feci, factus (facere)}
factum = feit; daad
factum est = het is gemaakt; het is gedaan; het is gebeurd
factus = part. perf. pass. van [b]facio[/b]; part. perf. van [b]fio[/b]
fallo = bedriegen; ontgaan; ontgaan aan {fefelli (fallere) + acc.}
fama = gerucht; reputatie
fames = honger {famis [i]vrl[/i]}
fassus = part. perf. van [b]fateor[/b]
fassus sum = perf. van [b]fateor[/b]
fateor = bekennen {fassus sum (fateri)}
fatigatus = vermoeid
fatum = noodlot; lot; lotsbepaling {laatste betekenis alleen bij meervoud}
fax = fakkel {facis [i]vrl[/i]}
feci = perf. van [b]facio[/b]
fefelli = perf. van [b]fallo[/b]
felix = gelukkig {felicis}
femina = vrouw
fere = bijna; ongeveer {bijw.}
ferio = slaan; treffen {(ferire)}
ferme = bijna; ongeveer {bijw.}
fero = dragen; brengen; verdragen {tuli, latus (ferre)}
ferox = strijdlustig; woest; fel {ferocis}
ferre = inf. van [b]fero[/b]
ferrum = ijzer; zwaard
fictus = part. perf. pass. van [b]fingo[/b]
fides = trouw; vertrouwen {fidei}
fieri = inf. van [b]fio[/b]
filia = dochter
filius = zoon
fingo = vormen; verzinnen {finxi, fictus (fingere)}
finio = beëindigen {(finire)}
finis = einde; grens; gebied {finis [i]mnl[/i], laatste betekenis alleen bij meervoud}
finxi = perf. van [b]fingo[/b]
fio = worden; gebeuren; gemaakt worden {factus sum (fieri)}
flamma = vlam
flecto = buigen; veranderen {flexi, flectus (flectere)}
fleo = bewenen; wenen; huilen; huilen om {flevi, fletus (flere)}
flexi = perf. van [b]flecto[/b]
flexus = part. perf. pass. van [b]flecto[/b]
flumen = rivier {fluminis [i]onz[/i]}
fluvius = rivier
foedus = verdrag; verbond {foederis [i]onz[/i]}
fons = bron {fontis [i]mnl[/i]}
fore = (te) zullen zijn {inf.}
forma = gestalte; schoonheid
forte = toevallig {bijw.}
fortis = dapper; sterk {forte}
fortissimus = dapperst; zeer dapper
fortuna = lot; geluk; ongeluk
Forum = marktplein; plein; Forum; Forum (in Rome)
fractus = part. perf. pass. van [b]frango[/b]
frango = breken {fregi, fractus (frangere)}
frater = broer {fratris}
fraus = bedrog {fraudis [i]vrl[/i]}
fregi = perf. van [b]frango[/b]
frigus = kou {frigoris [i]onz[/i]}
frons = voorhoofd; voorzijde; front {frontis [i]vrl[/i]}
frumentum = koren; graan
frustra = vergeefs {bijw.}
fudi = perf. van [b]fundo[/b]
fuerunt = zij zijn geweest; zij waren {perf. van [b]sum[/b] (esse)}
fuga = vlucht; verbanning
fugi = perf. van [b]fugio[/b]
fugio = vluchten {fugi (fugere)}
fui = perf. van [b]sum[/b] (esse)
fuit = hij is geweest; hij was {perf. van [b]sum[/b] (esse)}
fundo = gieten op; gieten in {fudi (fundere)}
funus = dood; begrafenis {funeris [i]onz[/i]}
futurus esse = (te) zullen zijn
Gallus = Galliër; Gallisch
gaudeo = blij zijn; zich verheugen over {gavisus sum (gaudere) + abl.}
gaudium = vreugde
gavisus = part. perf. van [b]gaudeo[/b]
gavisus sum = perf. van [b]gaudeo[/b]
gens = volk {gentis [i]vrl[/i]}
genus = geslacht; afkomst; soort {generis [i]onz[/i]}
Germanus = Germaan; Germaans
gero = dragen; uitvoeren; voeren; oorlog voeren {gessi, gestus (gerere)}
gessi = perf. van [b]gero[/b]
gestus = part. perf. pass. van [b]gero[/b]
gladius = zwaard
gloria = roem
Graecia = Griekenland
gratia = charme; bevalligheid; gunst; geliefdheid; dank
[i]gerundivum (gen.) + [/i] gratia = wegens; om te
gravis = zwaar; ernstig {grave}
habeo = hebben; houden; beschouwen als {habui, habitus (habere), laatste betekenis + 2 acc.}
habito = wonen; bewonen {(habitare)}
habitus = part. perf. pass. van [b]habeo[/b]
habitus = houding; toestand {habitus}
habui = perf. van [b]habeo[/b]
haec = deze {nom. vrl. ev. of nom./acc. onz. mv.}
harena = zand
haud = helemaal niet
herba = gras; kruid
hic = hier {bijw.}
hic = deze; dit {haec, hoc}
hinc = van hier; hiervandaan
hoc = dit {nom./acc. onz. ev., abl. mnl./onz. ev.}
hoc modo = op deze manier {abl.}
homo = mens; man {hominis [i]mnl[/i]}
honestus = eervol; fatsoenlijk {honeste, bijw.}
honor = eer; eerbewijs {honoris [i]mnl[/i]}
hora = uur
hortatus = part. perf. van [b]hortor[/b]
hortatus sum = perf. van [b]hortor[/b]
hortor = aansporen {hortatus sum (hortari)}
hostis = vijand {hostis [i]mnl[/i]}
huc = hierheen {bijw.}
humanus = menselijk
iaceo = liggen {iacui (iacere)}
iacio = gooien {ieci, iactus (iacere)}
iactus = part. perf. pass. van [b]iacio[/b]
iacui = perf. van [b]iaceo[/b]
iam = al; reeds
non iam = niet meer; niet langer
ibi = daar
id = het; dit {nom./acc. onz. ev.}
idem = dezelfde; hetzelfde {[i]m[/i] idem, [i]f[/i] eadem, [i]n[/i] idem (eiusdem)}
ideo = daarom
ieci = perf. van [b]iacio[/b]
igitur = daarom; dus
ignarus = onkundig van; onwetend; onbekend met {+gen.}
ignis = vuur {ignis [i]mnl[/i]}
ignosco = vergeven {ignovi, ignotus (ignoscere) + dat.}
ignotus = part. perf. pass. van [b]ignosco[/b]
ignovi = perf. van [b]ignosco[/b]
ii = perf. van [b]eo[/b] (ire)
illatus = part. perf. pass. van [b]infero[/b]
ille = die; dat; deze; dit; hij; zij; het {[i]m[/i] ille, [i]f[/i] illa, [i]n[/i] illud (illius)}
illic = daar {bijw.}
illuc = daarheen {bijw.}
immisi = perf. van [b]immitto[/b]
immissus = part. perf. pass. van [b]immitto[/b]
immitto = erop afsturen; laten gaan {immisi, immissus (immittere)}
immortalis = onsterfelijk {immortale}
impedio = verhinderen {(impedire)}
imperator = opperbevelhebber; keizer {imperatoris}
imperium = macht; rijk
impero = bevelen {(imperare) + dat.}
impetus = aanval {impetus}
impius = goddeloos
impono = leggen op; plaatsen op {imposui, impositus (imponere)}
impositus = part. perf. pass. van [b]impono[/b]
imposui = perf. van [b]impono[/b]
in = naar; naar binnen; jegens; tot {+ acc.}
in = in; op; bij {+ abl.}
incedo = voortgaan; binnengaan {incessi (incedere)}
incendi = perf. van [b]incendo[/b]; inf. praes. pass. van [b]incendo[/b]
incendium = brand
incendo = in brand steken {incendi, incensus (incendere)}
incensus = part. perf. pass. van [b]incendo[/b]
incepi = perf. van [b]incipio[/b]
inceptus = part. perf. pass. van [b]incipio[/b]
incertus = onzeker
incessi = perf. van [b]incedo[/b]
incidi = perf. van [b]incido[/b]
incido = vallen op; vallen in; terechtkomen in; gebeuren {incidi (incidere)}
incipio = beginnen {incepi, inceptus (incipere)}
includo = insluiten; opsluiten {inclusi, inclusus (includere)}
inclusi = perf. van [b]includo[/b]
inclusus = part. perf. pass. van [b]includo[/b]
incolumis = ongedeerd
inde = daarvandaan; daarna
induco = brengen naar; brengen tot; verleiden {induxi, inductus (inducere)}
inductus = part. perf. pass. van [b]induco[/b]
induxi = perf. van [b]induco[/b]
ineo = ingaan; binnengaan; beginnen {inii, initum (inire)}
infelix = ongelukkig {infelicis}
infero = brengen naar; veroorzaken; aandoen {intuli, illatus (inferre)}
infudi = perf. van [b]infundo[/b]
infundo = gieten op; gieten in {infudi (infundere) + acc.}
ingenium = karakter; doen en laten; aanleg; talent
ingens = geweldig; enorm {ingentis}
ingredior = binnengaan; lopen; beginnen {ingressus sum (ingredi)}
ingressus = part. perf. van [b]ingredior[/b]
ingressus sum = perf. van [b]ingredior[/b]
inii = perf. van [b]ineo (inire)[/b]
inimicus = vijandig; vijand; persoonlijke vijand {bijv. nw. of zelfst. nw.}
initum = part. perf. pass. van [b]ineo (inire)[/b]
iniuria = onrecht
inquam = zeg ik
inquis = zeg jij; zeg
inquit = zegt hij; zei hij
insidiae = hinderlaag {[i]mv[/i]}
insignis = opvallend; bijzonder; bekend {insignis}
institui = perf. van [b]instituo[/b]
instituo = instellen; beginnen {institui, institutus (instituere)}
institutus = part. perf. pass. van [b]instituo[/b]
insula = eiland
integer = niet aangeraakt; ongedeerd {[i]m[/i] integer, [i]f[/i] integra, [i]n[/i] integrum}
intellectus = part. perf. pass. van [b]intellego[/b]
intellegi; intellexi = perf. van [b]intellego[/b]
intellego = begrijpen {intellexi / intellegi, intellectus (intellegere)}
intentus = ingespannen; gespannen; in gespannen verwachting; oplettend
inter = tussen {+ acc.}
inter se = onder elkaar; elkaar; onderling
interdum = soms {bijw.}
interea = ondertussen
intereo = sterven {interii, interitum (interire)}
interest = het maakt verschil; er is verschil; het is van belang {interfuit}
interfeci = perf. van [b]interficio[/b]
interfectus = part. perf. pass. van [b]interficio[/b]
interficio = doden {interfeci, interfectus (interficere)}
interfui = perf. van [b]intersum (interesse)[/b]
interii = perf. van [b]intereo (interire)[/b]
interim = ondertussen
interitum = part. perf. pass. van [b]intereo (interire)[/b]
interrogo = ondervragen {(interrogare)}
intersum = liggen tussen; zijn tussen; aanwezig zijn bij {interfui (interesse) + dat.}
intra = binnen {+ acc.}
intro = binnenkomen {(intrare)}
intuli = perf. van [b]infero[/b]
invado = binnenvallen; aanvallen {invasi (invadere)}
invasi = perf. van [b]invado[/b]
inveni = perf. van [b]invenio[/b]
invenio = vinden; aantreffen {inveni, inventus (invenire)}
inventus = part. perf. pass. van [b]invenio[/b]
invisus = gehaat bij {+ dat.}
invito = uitnodigen {(invitare)}
Iovis = gen. van [b]Iuppiter[/b]
ipse = zelf; juist; precies {ipsa, ipsum (ipsius)}
ira = woede
iratus = boos
ire = (te) gaan {inf.}
is = hij; zij; het; deze; dit; die; dat {ea, id (eius)}
iste = die; dat {ista, istud (istius)}
it = (hij, zij, het) gaat
ita = zo
Italia = Italië
itaque = daarom; dus
item = eveneens; evenzo
iter = weg; reis; mars {itineris [i]onz[/i]}
iterum = weer; opnieuw {bijw.}
itum = part. perf. pass. van [b]eo (ire)[/b]
iubeo = bevelen; bevelen aan {iussi, iussus (iubere) + acc.}
iudex = rechter {iudicis}
iudicium = proces; vonnis; oordeel
iudico = oordelen; (iudicare)
iugum = juk; bergrug
iunctus = part. perf. pass. van [b]iungo[/b]
iungo = verbinden {iunxi, iunctus (iungere)}
iunxi = perf. van [b]iungo[/b]
Iuppiter = Jupiter {Iovis}
iuro = zweren {(iurare)}
ius = recht {iuris [i]onz[/i]}
iussi = perf. van [b]iubeo[/b]
iussum = bevel
iussus = part. perf. pass. van [b]iubeo[/b]
iuvenis = jongeman {iuvenis}
iuventus = jeugd {iuventutis [i]vrl[/i]}
Kalendae; Kal. = Kalendae; 1[sup]e[/sup] van de maand
labor = glijden; vallen; instorten {lapsus sum (labi)}
lacrima = traan
lacrimo = huilen {(lacrimare)}
laetus = blij
lapsus = part. perf. van [b]labor[/b]
lapsus sum = perf. van [b]labor[/b]
latus = breed; wijd; uitgestrekt
latus = zijde; flank {lateris [i]onz[/i]}
latus = part. perf. pass. van [b]fero[/b]
laudo = prijzen {(laudare)}
laus = lof; roem {laudis [i]vrl[/i]}
lectus = part. perf. pass. van [b]lego[/b]
legatus = gezant; onderbevelhebber
legi = perf. van [b]lego[/b]; inf. praes. pass. van [b]lego[/b]
legio = legioen {legionis [i]vrl[/i]}
lego = verzamelen; kiezen; uitkiezen {legi, lectus (legere)}
leo = leeuw {leonis}
lex = wet {legis [i]vrl[/i]}
liber = vrij {[i]m[/i] liber, [i]f[/i] libera, [i]n[/i] liberum}
liber = boek {libri}
liberi = kinderen {liberorum (mv.)}
libero = bevrijden; bevrijden van {(liberare) + abl.}
libertas = vrijheid {libertatis [i]vrl[/i]}
libertus = vrijgelatene
libido = wellust; lust; begeerte {libidinis [i]vrl[/i]}
licet = het is toegestaan aan; het is mogelijk {+ dat.}
lignum = hout
lingua = tong; taal
litterae = brief; literatuur; wetenschap {(mv.)}
litus = kust; strand {litoris [i]onz[/i]}
locus = plaats
locutus = part. perf. van [b]loquor[/b]
locutus sum = perf. van [b]loquor[/b]
longe = ver; ver weg; lang; lang (van tijd) {bijw.}
longissime = meest ver weg; langst; zeer ver weg; zeer lang {bijw.}
longus = lang
loquor = spreken {locutus sum (loqui)}
ludus = spel
lumen = licht; oog {luminis [i]onz[/i]}
lux = licht {lucis [i]vrl[/i]}
maestus = bedroefd
magis = meer {bijw.}
magnitudo = grootte; omvang {magnitudinis [i]vrl[/i]}
magnus = groot
maior = groter {maioris}
male = slecht {bijw.}
malle = liever willen {inf.}
malo = liever willen {malui (malle)}
malui = perf. van [b]malo[/b]
malum = ramp; kwaad; een kwaad
malus = slecht
mando = opdragen; toevertrouwen {(mandare)}
maneo = blijven; wachten; wachten op {mansi, mansum (manere)}
mansi = perf. van [b]maneo[/b]
mansum = part. perf. pass. van [b]maneo[/b]
manus = hand; groep {manus [i]vrl[/i]}
mare = zee {maris [i]onz[/i]}
mater = moeder {matris}
materia = grondstof; stof; materie
matrona = vrouw; getrouwde vrouw
maxime = het meest; vooral {bijw.}
maximus = grootste; zeer groot
me = mij {acc. / abl.}
mecum = met mij
medicus = dokter
medium = het midden; midden
medius = midden in; in het midden van {bijv. nw.}
mei = van mij; voor mij; jegens mij; mijn {gen. van [b]ego[/b] of gen. ev. mnl. / onz. en nom. mv. mnl. van [b]meus[/b]}
melior = beter {melioris}
membrum = lichaamsdeel; ledematen; onderdeel; deel
memini = zich herinneren {(meminisse) + gen. / acc.}
memoria = herinnering; geheugen
memoro = ter sprake brengen; vermelden {(memorare)}
mens = geest; verstand; gedachte {mentis [i]vrl[/i]}
mensis = maand {mensis [i]mnl[/i]}
mercator = koopman {mercatoris}
mereo = verdienen; dienen {merui, meritus (merere)}
mereor = verdienen; dienen {meritus sum (mereri)}
meritus = part. perf. pass. van [b]mereo[/b]; part. perf. van [b]mereor[/b]
meritus sum = perf. van [b]mereor[/b]
merui = perf. van [b]mereo[/b]
metuo = vrezen {metui (metuere)}
metus = vrees; angst {metus}
meus = mijn
mihi = aan mij; mij {dat.}
mihi videtur = het schijnt mij toe; ik besluit {mihi visum est}
miles = soldaat {militis}
mille = duizend {mv. milia}
minime = minst {bijw.}
minimus = kleinst; zeer klein
minor = kleiner; minder {minoris}
minus = minder {bijw.}
miser = ongelukkig {[i]m[/i] miser, [i]f[/i] misera, [i]n[/i] miserum}
misi = perf. van [b]mitto[/b]
missus = part. perf. pass. van [b]mitto[/b]
mitto = zenden; sturen {misi, missus (mittere)}
modus = wijze; manier
hoc modo = op deze manier; zo
quo modo = op welke manier; hoe; zoals
non modo ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
moenia = muren {moeniorum [i]onz mv[/i]}
moles = grote inspanning; moeite; massa; gevaarte {molis [i]vrl[/i]}
moneo = waarschuwen; aansporen {monui, monitus (monere)}
monitus = part. perf. pass. van [b]moneo[/b]
mons = berg {montis [i]mnl[/i]}
monui = perf. van [b]moneo[/b]
mora = uitstel; oponthoud
moratus = part. perf. van [b]moror[/b]
moratus sum = perf. van [b]moror[/b]
morbus = ziekte
mores = karakter; levenswijze; gedrag {[i]mnl mv[/i]}
morior = sterven {mortuus sum (mori)}
moriturus = part. fut. van [b]morior[/b]
moror = verblijven; zich ophouden; ophouden; vertragen {moratus sum (morari)}
mors = dood {mortis [i]vrl[/i]}
mortuus = dood; gestorven; doode
mortuus sum = perf. van [b]morior[/b]
mos = gewoonte; gebruik {moris [i]mnl[/i]}
motus = part. perf. pass. van [b]moveo[/b]
moveo = bewegen; verplaatsen; indruk maken op; ontroeren {movi, motus (movere)}
movi = perf. van [b]moveo[/b]
mox = weldra; snel; daarna
mulier = vrouw; echtgenote {mulieris}
multitudo = menigte {multitudinis [i]vrl[/i]}
multo = veel {bijw.}
multum = zeer; erg; veel {bijw.}
multus = veel
mundus = wereld
munus = taak; geschenk {muneris [i]onz[/i]}
murus = muur
nam = want
narro = vertellen {(narrare)}
nascor = geboren worden {natus sum (nasci)}
natus = geboren
natus = part. perf. van [b]nascor[/b]
navis = schip {navis [i]vrl[/i]}
ne = opdat niet; dat niet; om niet te; om te voorkomen dat; dat; om te {+ conj., laatste twee betekenissen alleen na ww van [b]vrezen[/b] en [b]verhinderen[/b]}
-ne = ...? {leidt een vraagzin in, niet vertalen}
ne .. quidem = zelfs ... niet
nec = en niet; ook niet; noch
necessarius = noodzakelijk
necesse est = het is noodzakelijk
neco = doden {(necare)}
nego = weigeren; ontkennen; zeggen dat niet {(negare)}
negotium = bezigheid; taak
nemo = niemand {neminis}
neque = en niet; ook niet; noch
nescio = niet weten (nescire); niet weten
nihil = niets {[i]onz[/i]}
nimis = te; te veel {bijw.}
nimius = te veel; te groot
nisi = als niet; tenzij; behalve
nobilis = aanzienlijk; van hoge afkomst {nobile}
nobis = aan ons; voor ons; ons {dat. / abl.}
nocte = 's nachts {abl.}
nolle = niet willen {inf.}
nolo = niet willen {nolui (nolle)}
nolui = perf. van [b]nolo[/b]
nomen = naam {nominis [i]onz[/i]}
non = niet
non solum ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
nonaginta = negentig {onverbuigbaar}
nondum = nog niet
nonnulli = sommige; sommigen {mv.}
nos = wij; ons {nom. / acc.}
noster = van ons; ons; onze {[i]m[/i] noster, [i]f[/i] nostra, [i]n[/i] nostrum}
nostri = van ons; voor ons; jegens ons; ons {gen. van [b]nos[/b] of gen. ev. mnl./onz. en nom. mv. mnl. van [b]noster[/b]}
nostrum = (van) ons; ons {gen. van [b]nos[/b]}
notus = bekend
novem = negen {onverbuigbaar}
novi = kennen; weten {(novisse)}
novus = nieuw
nox = nacht {noctis [i]vrl[/i]}
nubes = wolk {nubis [i]vrl[/i]}
nudus = naakt
nullus = geen enkel; geen {nullius}
numen = goddelijke macht {numinis [i]onz[/i]}
numerus = getal; aantal
numquam = nooit
nunc = nu
nuntio = berichten; melden {(nuntiare)}
nuntius = bode; bericht
nuper = onlangs
nusquam = nergens
ob = wegens {+ acc.}
oblatus = part. perf. pass. van [b]offero[/b]
oblitus = part. perf. van [b]obliviscor[/b]
oblitus sum = perf. van [b]obliviscor[/b]
obliviscor = vergeten {oblitus sum (oblivisci) + gen. / acc.}
obscurus = donker
obsedi = perf. van [b]obsideo[/b]
obsessus = part. perf. pass. van [b]obsideo[/b]
obsideo = bezetten; belegeren {obsedi, obsessus (obsidere)}
obtuli = perf. van [b]offero[/b]
obvius = tegemoet; tegemoetkomend; tegenkomend
occasio = gelegenheid {occasionis [i]vrl[/i]}
occidi = perf. van [b]occido[/b]; inf. praes. pass. van [b]occido[/b]
occido = doden {occidi, occisus (occidere)}
occisus = part. perf. pass. van [b]occido[/b]
occultus = verborgen; geheim
occupo = bezetten; in bezit nemen {(occupare)}
octaginta = tachtig {onverbuigbaar}
octavus = achtste
octo = acht {onverbuigbaar}
oculus = oog
odi = haten {(odisse)}
odium = haat
offero = aanbieden {obtuli, oblatus (offerre)}
officium = plicht; taak
olim = ooit; eens; vroeger
omisi = perf. van [b]omitto[/b]
omissus = part. perf. pass. van [b]omitto[/b]
omnes = alle; allen {mv.}
omnia = alles {onz. mv.}
omnis = ieder; elk; geheel
opera = moeite; inspanning
operam do = zich moeite geven voor; zich moeite geven om; zich inspannen voor; zich inspannen om {(dare) + dat.}
oportet = het is nodig dat; men moet {+ A.c.I.}
oppidium = vestingstad; stad
oppressi = perf. van [b]opprimo[/b]
oppressus = part. perf. pass. van [b]opprimo[/b]
opprimo = onderdrukken {oppressi, oppressus (opprimere)}
optimus = best; zeer goed
opto = wensen {(optare)}
opus = werk {operis [i]onz[/i]}
opus est = het is nodig {+ abl.}
oratio = redevoering {orationis [i]vrl[/i]}
orbis = kring; cirkel; wereld {orbis [i]mnl[/i]}
orbis terrarum = wereld
ordo = rij {ordinis [i]mnl[/i]}
orior = ontstaan; beginnen; opstaan; opkomen; opkomen (van de zon) {ortus sum (oriri)}
oro = smeken {(orare)}
ortus = part. perf. van [b]orior[/b]
ortus sum = perf. van [b]orior[/b]
ostendi = perf. van [b]ostendo[/b]
ostendo = tonen; laten zien {ostendi (ostendere)}
paene = bijna
par = gelijk; gelijk aan; opgewassen tegen {paris (+ dat.)}
paratus = voorbereid; gereed; bereid
parco = sparen {peperci (parcere) + dat.}
parens = ouder {parentis [i]mnl. / vrl.[/i]}
pareo = gehoorzamen; gehoorzamen aan {parui (parere) + dat.}
pario = voortbrengen {peperi (parere)}
paro = voorbereiden; gereedmaken {(parare)}
pars = deel; kant {partis [i]vrl[/i]}
parui = perf. van [b]pareo[/b]
parvus = klein
passus = part. perf. van [b]patior[/b]
passus sum = perf. van [b]patior[/b]
pater = vader {patris}
patior = verdragen; dulden; toestaan {passus sum (pati)}
patres = vaders; senatoren
patria = vaderland
pauci = weinige; weinigen; enkele; enkelen {mv.}
paulatim = langzamerhand {bijw.}
paulo ante = kort geleden; kort tevoren
paulo post = korte tijd later
paulum = weinig; een beetje; even {bijw.}
pax = vrede {pacis [i]vrl[/i]}
pectus = borst {pectoris [i]onz[/i]}
pecunia = geod; geld
peior = slechter {peioris}
peperci = perf. van [b]parco[/b]
peperi = perf. van [b]pario[/b]
per = door ... heen; gedurende; door; door middel van {+ acc.}
perdidi = perf. van [b]perdo[/b]
perditus = part. perf. pass. van [b]perdo[/b]
perdo = te gronde richten; verliezen {perdidi, perditus (perdere)}
perduco = brengen tot; brengen naar {perduxi, perductus (perducere)}
perductus = part. perf. pass. van [b]perduco[/b]
perduxi = perf. van [b]perduco[/b]
pereo = omkomen; te gronde gaan {perii, peritum (perire)}
perfeci = perf. van [b]perficio[/b]
perfectus = part. perf. pass. van [b]perficio[/b]
perfero = overbrengen; verdragen {pertuli, perlatus (perferre)}
perficio = voltooien {perfeci, perfectus (perficere)}
pergo = voortgaan; gaan {(pergere)}
periculum = gevaar
perii = perf. van [b]pereo (perire)[/b]
peritum = part. perf. pass. van [b]pereo (perire)[/b]
perlatus = part. perf. pass. van [b]perfero[/b]
permisi = perf. van [b]permitto[/b]
permissus = part. perf. pass. van [b]permitto[/b]
permitto = toestaan {permisi, permissus (permittere)}
perpetuus = onafgebroken; voortdurend
persuadeo = overreden; overtuigen {persuasi, persuasum + dat. (persuadere)}
persuasi = perf. van [b]persuadeo[/b]
persuasum = part. perf. pass. van [b]persuadeo[/b]
pertuli = perf. van [b]perfero[/b]
pervenio = aankomen; komen; bereiken {perveni, perventum (pervenire)}
perventum = part. perf. pass. van [b]pervenio[/b]
pes = voet {pedis [i]mnl[/i]}
pessimus = slechtst; zeer slecht
petivi; petii = perf. van [b]peto[/b]
petitus = part. perf. pass. van [b]peto[/b]
pietas = plichtsgevoel; liefde; trouw {pietatis [i]vrl[/i]}
pius = trouw; vroom; liefdevol
placeo = bevallen; in de smaak vallen {placui (placere)}
placet mihi = het bevalt me; ik besluit {placuit mihi}
plebs = volk {plebis [i]vrl[/i]}
plenus = vol van {+ gen.}
plerique = de meeste; de meesten; zeer vele; zeer velen
plures = meer; meerdere; meerderen {mv.}
plurimi = de meeste; de meesten; zeer vele; zeer velen {mv.}
plus = meer {pluris [i]onz[/i]}
poena = straf; boete
pondus = gewicht {ponderis [i]onz[/i]}
pono = plaatsen; neerleggen {posui, positus (ponere)}
pons = brug {pontis [i]mnl[/i]}
poposci = perf. van [b]posco[/b]
populus = volk
porta = poort
porto = dragen {(portare)}
portus = haven {portus}
posco = eisen; vragen {poposci (poscere)}
positus = part. perf. pass. van [b]pono[/b]
possum = kunnen {potui (posse)}
post = na {+ acc.}
postea = daarna; later
postero die = de volgende dag; op de volgende dag {abl.}
posterus = volgend
postquam = nadat
postremo = tenslotte
postulo = eisen; opeisen {(postulare)}
posui = perf. van [b]pono[/b]
potestas = macht; mogelijkheid; gelegenheid {potestatis [i]vrl[/i]}
potius = liever; eerder {bijw.}
potui = perf. van [b]possum[/b]
prae = voor; wegens; door {+ abl.}
praebeo = verschaffen; aanbieden {praebui, praebitus (praebere)}
praebitus = part. perf. pass. van [b]praebeo[/b]
praecepi = perf. van [b]praecipio[/b]
praeceps = hals over kop; snel; steil {praecipitis}
praeceptus = part. perf. pass. van [b]praecipio[/b]
praecipio = voorschrijven {praecepi, praeceptus (praecipere)}
praeda = buit
praefectus = opzichter; aanvoerder; prefect
praemium = beloning; prijs
praesens = aanwezig {praesentis}
praesidium = bescherming; garnizoen
praestat = het is beter {+ A.c.I.}
praeter = behalve {+ acc.}
praeterea = bovendien
precatus = part. perf. van [b]precor[/b]
precatus sum = perf. van [b]precor[/b]
precor = bidden; smeken {precatus sum (precari)}
premo = drukken; in moeilijkheden brengen; in het nauw brengen {pressi, pressus (premere)}
pressi = perf. van [b]premo[/b]
pressus = part. perf. pass. van [b]premo[/b]
pretium = prijs
primo = eerst {bijw.}
primum = eerst; voor het eerst {bijw.}
primus = eerste
princeps = de eerste; leider; keizer {principis}
prior = eerder; vroeger {prioris}
prius = eerder; vroeger; eerst; liever {bijw.}
priusquam = voordat
privatus = ambteloos burger; burger
pro = voor; ter verdediging van; in ruil voor {+ abl.}
probo = goedkeuren; aannemelijk maken {(probare)}
procedo = voortgaan; naar voren lopen {processi (procedere)}
processi = perf. van [b]procedo[/b]
procul = ver; op afstand
prodidi = perf. van [b]prodo[/b]
proditus = part. perf. pass. van [b]prodo[/b]
proelium = gevecht
profero = te voorschijn brengen {protuli, prolatus (proferre)}
profui = perf. van [b]prosum[/b]
progredior = voortgaan {progressus sum (progredi)}
progressus = part. perf. van [b]progredior[/b]
progressus sum = perf. van [b]progredior[/b]
prohibeo = verhinderen {prohibui, prohibitus (prohibere)}
prohibitus = part. perf. pass. van [b]prohibeo[/b]
prohibui = perf. van [b]prohibeo[/b]
prolatus = part. perf. pass. van [b]profero[/b]
promisi = perf. van [b]promitto[/b]
promissus = part. perf. pass. van [b]promitto[/b]
promitto = beloven {promisi, promissus (promittere)}
prope = dichtbij; bijna {soms + acc.}
propero = zich haasten {(properare)}
propinquus = vlakbij gelegen
propior = dichterbij {propioris}
propius = dichterbij {bijw.}
propter = vanwege; door {+ acc.}
prosum = voordeel brengen; van nut zijn {profui (prodesse) + dat.}
protuli = perf. van [b]profero[/b]
provincia = provincie; ambtsgebied
proximus = naast; dichtbij
publicus = openbaar; algemeen
puella = meisje
puer = jongen {pueri}
pugna = gevecht
pugno = vechten {(pugnare)}
pulcher = mooi {[i]m[/i] pulcher, [i]f[/i] pulchra, [i]n[/i] pulchrum}
pulchritudo = schoonheid {pulchritudinis [i]vrl[/i]}
puto = menen; vinden; beschouwen als {(putare)}
quadraginta = veertig {onverbuigbaar}
quaedam = een zekere {[i]vrl[/i]}
quaero = zoeken; vragen; vragen aan {quaesivi, quaesitus (quaerere)}
quaesitus = part. perf. pass. van [b]quaero[/b]
quaesivi = perf. van [b]quaero[/b]
qualis = hoedanig; zodanig als {quale}
quam = dan; die; wie
quam = hoe {in uitroep}
quamquam = hoewel
quamvis = hoewel {+ conj.}
quando = wanneer?; eens; ooit; aangezien; omdat
quantus = hoe groot; zo groot als
quare = waarom; daarom
quasi = alsof; als het ware; zoals
quattuor = vier {onverbuigbaar}
-que = en {staat altijd achter het woord}
queror = klagen {questus sum (queri)}
questus = part. perf. van [b]queror[/b]
questus sum = perf. van [b]queror[/b]
qui = die; dat; wie; wat; welk; welke {[i]m[/i] qui, [i]f[/i] quae, [i]n[/i] quod}
quia = omdat
quid = wat {vraagw.}
quidam = een zekere; enkele; enkelen; sommige; sommigen
quidem = [i]benadrukt het volgende woord[/i]; weliswaar; althans {bijw.}
ne ... quidem = zelfs ... niet
quidem ... sed = weliswaar ... maar
quies = rust {quietis [i]vrl[/i]}
quinquaginta = vijftig {onverbuigbaar}
quinque = vijf {onverbuigbaar}
quis = wie {vraagw.}
quis = iemand; iets {quid (na [i]si, nisi, num, ne[/i]) = aliquis, aliquid}
quisquam = iemand; iets; een of ander; een of andere {quicquam}
quisque = ieder
quisque = iedereen; ieder; iedere; elk; elke {quaeque, quidque [i]of[/i] quodque}
quisquis = alwie; ieder die; alwat {quidquid}
quod = omdat; dat; wat
quomodo = hoe; zoals
quondam = eens
quoniam = aangezien; omdat
quoque = ook {staat altijd achter het woord dat het benadrukt}
quot = hoeveel; zoveel als {onverbuigbaar}
rapio = grijpen; roven; meesleuren {rapui, raptus (rapere)}
raptus = part. perf. pass. van [b]rapio[/b]
rapui = perf. van [b]rapio[/b]
rarus = hier en daar; zeldzaam
ratus = part. perf. van [b]reor[/b]
ratus sum = perf. van [b]reor[/b]
re = abl. van [b]res[/b]
recedo = teruggaan; weggaan {recessi (recedere)}
recepi = perf. van [b]recipio[/b]
receptus = part. perf. pass. van [b]recipio[/b]
recessi = perf. van [b]recedo[/b]
recipio = terugkrijgen; terugnemen; ontvangen; opnemen {recepi, receptus (recipere)}
reddidi = perf. van [b]reddo[/b]
redditus = part. perf. pass. van [b]reddo[/b]
reddo = teruggeven {reddidi, redditus (reddere)}
redeo = terugkeren {redii, reditum (redire)}
redii = perf. van [b]redeo (redire)[/b]
reditum = part. perf. pass. van [b]redeo (redire)[/b]
refero = terugbrengen; berichten; rapporteren {rettuli, relatus (referre)}
regina = koningin
regio = streek; gebied {regionis [i]vrl[/i]}
regno = heersen; regeren {(regnare)}
regnum = heerschappij
rego = leiden; regeren {rexi (regere)}
regredior = terugkeren {regressus sum (regredi)}
regressus = part. perf. van [b]regredior[/b]
regressus sum = perf. van [b]regredior[/b]
relatus = part. perf. pass. van [b]refero[/b]
relictus = part. perf. pass. van [b]relinquo[/b]
relinquo = verlaten; achterlaten {reliqui, relictus (relinquere)}
reliqui = perf. van [b]relinquo[/b]
reliquus = overig
remedium = geneesmiddel; middel
remisi = perf. van [b]remitto[/b]
remissus = part. perf. pass. van [b]remitto[/b]
remitto = terugsturen; loslaten {remisi, remissus (remittere)}
reor = menen {ratus sum (reri)}
repente = plotseling {bijw.}
reperio = vinden; te weten komen {repperi, repertus (reperire)}
repertus = part. perf. pass. van [b]reperio[/b]
repperi = perf. van [b]reperio[/b]
res = zaak; ding {rei, [i]abl.[/i] re}
res publica = staat {rei publicae}
resisto = zich verzetten; weerstand bieden {restiti (resistere)}
respectus = part. perf. pass. van [b]respicio[/b]
respexi = perf. van [b]respicio[/b]
respicio = omkijken; bemerken {respexi, respectus (respicere)}
respondeo = antwoorden {respondi, responsus (respondere)}
responsus = part. perf. pass. van [b]respondeo[/b]
restiti = perf. van [b]resisto[/b]
restitui = perf. van [b]restituo[/b]
restituo = herstellen {restitui, restitutus (restituere)}
restitutus = part. perf. pass. van [b]resituo[/b]
retineo = tegenhouden; vasthouden; behouden {retinui (retinere)}
retinui = perf. van [b]retineo[/b]
rettuli = perf. van [b]refero[/b]
reversus = part. perf. van [b]revertor[/b]
reversus sum = perf. van [b]revertor[/b] {passieve vorm}
reverti = perf. van [b]revertor[/b]; inf. praes. van [b]revertor[/b] {actieve vorm}
revertor = terugkeren {reversus sum/reverti (reverti)}
rex = koning {regis}
rexi = perf. van [b]rego[/b]
rideo = lachen {risi (ridere)}
ripa = oever
risi = perf. van [b]rideo[/b]
rogo = vragen {(rogare)}
Romae = in Rome
Romam = naar Rome {bij ww. van 'gaan'}
Romanus = Romein; Romeins
rui = perf. van [b]ruo[/b]; inf. praes. pass. van [b]ruo[/b]
ruina = instorting; ondergang; puinhoop
rumor = gerucht; gepraat {rumoris [i]mnl[/i]}
rumpo = breken; verbreken {rupi, ruptus (rumpere)}
ruo = zich storten; snellen; instorten {rui (ruere)}
rupi = perf. van [b]rumpo[/b]
ruptus = part. perf. pass. van [b]rumpo[/b]
rursus = weer; terug
sacer = heilig; gewijd aan {evt. + gen., [i]m[/i] sacer, [i]f[/i] sacra, [i]n[/i] sacrum}
saeculum = generatie; tijdperk; eeuw
saepe = vaak
saevitia = wreedheid; woestheid
saevus = woest; wreed
salus = redding; behoud; gezondheid {salutis [i]vrl[/i]}
saluto = begroeten; begroeten als {(salutare)}
sanguis = bloed {sanguinis [i]mnl[/i]}
sapiens = wijs; de wijze {sapientis}
sapientia = wijsheid
satis = voldoende {+ gen.}
saxum = steen; rots
scelus = misdaad {sceleris [i]onz[/i]}
scio = weten {(scire)}
scribo = schrijven {scripsi, scriptus (scribere)}
scripsi = perf. van [b]scribo[/b]
scriptus = part. perf. pass. van [b]scribo[/b]
se = hij; zij; zich {eerste twee alleen in A.c.I.}
seco = snijden {(secare)}
secundum = langs; na; volgens {+ acc.}
secundus = tweede; volgend; gunstig
secutus = part. perf. van [b]sequor[/b]
secutus sum = perf. van [b]sequor[/b]
sed = maar
sedeo = zitten {sedi (sedere)}
sedes = zitplaats; plaats; woonplaats {sedis [i]vrl[/i]}
sedi = perf. van [b]sedeo[/b]
semper = altijd
senator = senator; lid van de senaat {senatoris}
senatus = senaat {senatus}
senatus consultum = besluit van de senaat; senaatsbesluit
senex = oude man {senis}
sensi = perf. van [b]sentio[/b]
sententia = mening
sentio = voelen; bemerken {sensi (sentire)}
septem = zeven {onverbuigbaar}
septuaginta = zeventig {onverbuigbaar}
sequor = volgen {secutus sum (sequi)}
sermo = gesprek {sermonis [i]mnl[/i]}
serva = slavin
servitium = slavernij
servitus = slavernij {servitutis [i]vrl[/i]}
servo = beschermen; bewaren; behouden {(servare)}
servus = slaaf
seu = of; hetzij
sexaginta = zestig {onverbuigbaar}
sex = zes {onverbuigbaar}
si = als
sibi = aan hem; hem; aan haar; haar; aan hen; hun {dat. ev. en mv. van [b]se[/b]}
sic = zo
sicut = zoals
signum = teken; veldteken
silentium = stilte
silva = bos
similis = gelijk aan; gelijkend op {+ gen. / dat.}
simul = tegelijkertijd
simulo = doen alsof; voorwenden {(simulare)}
sine = zonder {+abl.}
singuli = één voor één {mv.}
sino = toelaten {sivi, situs (sinere)}
situs = part. perf. pass. van [b]sino[/b]
sivi = perf. van [b]sino[/b]
socius = bondgenoot; makker
sol = zon {solis [i]mnl[/i]}
soleo = de gewoonte hebben; gewoonlijk; gewoonlijk doen {solitus sum (solere)}
solitudo = eenzaamheid; verlatenheid {solitudinis [i]vrl[/i]}
solitus = part. perf. van [b]soleo[/b]
solitus sum = perf. van [b]soleo[/b]
solus = alleen; als enige; enige {solius}
somnium = droom
somnus = slaap
sono = klinken {(sonare)}
soror = zuster {sororis}
spatium = ruimte; afstand; duur
species = aanblik; schijn; uiterlijk {speciei}
spectaculum = schouwspel
specto = kijken naar; zien {(spectare)}
spero = hopen {(sperare)}
spes = hoop; verwachting {spei [i]vrl[/i]}
stare = staan {inf.}
statim = meteen
statua = standbeeld
statui = perf. van [b]statuo[/b]; inf. praes. pass. van [b]statuo[/b]
statuo = plaatsen; vaststellen; besluiten om {soms + inf., statui, statutus (statuere)}
statutus = part. perf. pass. van [b]statuo[/b]
sterno = neerwerpen; uitspreiden {stravi, stratus (sternere)}
steti = perf. van [b]sto[/b]
sto = staan {steti (stare)}
stratus = part. perf. pass. van [b]sterno[/b]
stravi = perf. van [b]sterno[/b]
strepitus = lawaai {strepitus}
studium = ijver; studie
sub = onder {+ abl.}
subito = plotseling {bijw.}
sublatus = part. perf. pass. van [b]tollo[/b]
suffeci = perf. van [b]sufficio[/b]
sufficio = voldoende zijn; genoeg zijn {suffeci (sufficere)}
sui = van hem; voor hem; jegens hem; van haar; voor haar; jegens haar; van hen; voor hen; jegens hen {gen. ev./mv. bij [b]se[/b]}
sui = de zijnen; de hunnen; zijn verwanten; hun verwanten; zijn aanhangers; hun aanhangers {mv., zelfstandig}
sum = zijn {fui (esse)}
summus = grootste; hoogste
sumo = nemen {sumpsi, sumptus (sumere)}
sumpsi = perf. van [b]sumo[/b]
sumptus = part. perf. pass. van [b]sumo[/b]
sunt = zij zijn
sunt qui = er zijn mensen die {+ conj.}
super = boven; bovenop; over {+ acc.}
superbus = trots
superfui = perf. van [b]supersum[/b]
supero = overwinnen; overtreffen {(superare)}
supersum = over zijn; overblijven {superfui (superesse)}
supra = boven {+ acc.}
surgo = opstaan; opstijgen {surrexi (surgere)}
surrexi = perf. van [b]surgo[/b]
sustineo = omhooghouden; uithouden {sustinui (sustinere)}
sustinui = perf. van [b]sustineo[/b]
sustuli = perf. van [b]tollo[/b]
suus = zijn; zijn eigen; haar; haar eigen; hun; hun eigen
taceo = zwijgen {tacui (tacere)}
tactus = part. perf. pass. van [b]tango[/b]
talis = zo'n; een zodanige; zulk; zulke
talis ... qualis = zodanig ... als; zo ... als
tam = zo
tamen = toch
tamquam = zoals; als; alsof
tandem = tenslotte; uiteindelijk; eindelijk
tango = aanraken {tetigi, tactus (tangere)}
tantum = alleen maar; slechts {bijw.}
tantus = zogroot; zoveel
te = jou {acc./abl.}
tectum = dak; huis
tectus = part. perf. pass. van [b]tego[/b]
tego = bedekken; beschermen {texi, tectus (tegere)}
telum = werptuig; wapens {laatste bij mv.}
templum = tempel
tempto = proberen {(temptare)}
tempus = tijd {temporis [i]onz[/i]}
tenebrae = duisternis {mv.}
teneo = vasthouden; houden {tenui (tenuere)}
tenui = perf. van [b]teneo[/b]
tergum = rug
terra = aarde; grond; land
terreo = bang maken; verschrikken {terrui, territus (terrere)}
terribilis = verschrikkelijk
terror = angst {terroris [i]mnl[/i]}
terrui = perf. van [b]terreo[/b]
tertius = derde
tetigi = perf. van [b]tango[/b]
texi = perf. van [b]tego[/b]
tibi = aan jou; jou {dat.}
timeo = vrezen; bang zijn; bang zijn vokor {timui (timuere)}
timidus = bang
timor = angst {timoris [i]mnl[/i]}
timui = perf. van [b]timeo[/b]
toga = toga
tolero = verdragen {(tolerare)}
tollo = optillen; opheffen; wegnemen {sustuli, sublatus (tollere)}
torqueo = draaien; kwellen; folteren {torsi (torquere)}
torsi = perf. van [b]torqueo[/b]
tot = zoveel {onverbuigbaar}
totus = gehele; hele {totius}
tractus = part. perf. pass. van [b]traho[/b]
tradidi = perf. van [b]trado[/b]
traditus = part. perf. pass. van [b]trado[/b]
trado = overgeven; uitleveren; overleveren dat {tradidi, traditus (tradere), soms +A.c.I.}
traho = trekken {traxi, tractus (trahere)}
trans = aan de overkant van; over; over ... heen {+ acc.}
transeo = overtrekken; voorbijtrekken; voorbijgaan; voorbijgaan (van tijd) {transii, transitus (transire)}
transgredior = oversteken; overtrekken {transgressus sum (transgredi)}
transgressus = part. perf. van [b]transgredior[/b]
transgressus sum = perf. van [b]transgredior[/b]
transii = perf. van [b]transeo (transire)[/b]
transitus = part. perf. pass. van [b]transeo (transire)[/b]
traxi = perf. van [b]traho[/b]
tremo = trillen; beven {tremui (tremuere)}
tremui = perf. van [b]tremo[/b]
trepidus = angstig; zenuwachtig
tres = drie {gen. trium, onz. tria}
triginta = dertig {onverbuigbaar}
tristis = droevig {triste}
tu = jij
tui = van jou; voor jou; jegens jou; jouw {gen. ev. [b]tu[/b] of gen. ev. mnl./onz. en nom. mv. mnl. van [b]tuus[/b]}
tuli = perf. van [b]fero[/b]
tum = toen; dan
tumultus = rumoer; oproer
tunc = toen; dan
turba = menigte
turbo = in verwarring brengen; verwarren {(turbare)}
turpis = schandelijk {turpe}
tutus = veilig
tuus = jouw {tua, tuum (bezitt. voornw.}
ubi = waar; zodra; wanneer {vraagw. / betr. vnw}
ubi primum = zodra; zodra als
ubique = overal
ullus = enig; enige; enkel; enkele {ullius}
ultimus = laatste
ultro = bovendien; uit eigen beweging {bijw.}
umbra = schaduw; schim
unde = vanwaar; waarvandaan
undique = van alle kanten
unus = één; als enige; enige; alleen {unius}
urbs = stad {urbis [i]vrl[/i]}
uro = verbranden; verteren {(urere)}
usquam = ergens
usus = part. perf. van [b]utor[/b]
usus sum = perf. van [b]utor[/b]
ut = zoals; als; zodra; zodra als {+ ind.}
ut = opdat; dat; om te; zodat {+ conj.}
ut primum = zodra als
uterque = elk van beide; elk van beiden; beide; beiden {utriusque}
utilitas = nut; voordeel; belang {utilitatis [i]vrl[/i]}
utinam = och, moge... {+ conj.}
utor = gebruiken {usus sum (uti) + abl.}
utrum ... an = of ... of; ... of
uxor = vrouw; echtgenote {uxoris}
vacuus = leeg
valde = erg {bijw.}
vale! = gegroet!; het beste!; tot ziens!
valeo = krachtig zijn; gezond zijn {(valere)}
valetudo = gezondheid {valetudinis [i]vrl[/i]}
validus = sterk; krachtig; gezond
varius = afwisselend
vastus = woest; wijd; uitgestrekt
-ve = of
vel = of
velle = willen {inf.}
velut = zoals; alsof
vendidi = perf. van [b]vendo[/b]
venditus = part. perf. pass. van [b]vendo[/b]
vendo = verkopen {vendi, venditus (vendere)}
venenum = vergif
veni = perf. van [b]venio[/b]
venio = komen {veni, ventum (venire)}
ventum = part. perf. pass. van [b]venio[/b]
ventus = wind
verbum = woord
vereor = vrezen {veritus sum (vereri)}
veritus = part. perf. van [b]vereor[/b]
veritus sum = perf. van [b]vereor[/b]
vero = echter; inderdaad {bijw.}
versus = part. perf. van [b]verto[/b]
vertex = draaikolk; kruin; top {verticis [i]mnl[/i]}
verti = perf. van [b]verto[/b]; inf. praes. van [b]vertor[/b]
verto = omdraaien; omkeren; veranderen {verti (vertere)}
vertor = zich omdraaien; zich wenden naar; veranderen {versus sum (verti)}
verus = echt; waar
vester = van jullie; jullie {[i]m[/i] vester, [i]f[/i] vestra, [i]n[/i] vestrum}
vestis = kleding; kledingstuk {vestis}
vestri = van jullie; voor jullie; jegens jullie {gen. van [b]ego[/b]}
vetitus = part. perf. pass. van [b]veto[/b]
veto = verbieden {verui, vetitus (vetare)}
vetui = perf. van [b]veto[/b]
vetus = oud {veteris (mnl., vrl. én onz.)}
via = weg
vici = perf. van [b]vinco[/b]
victor = overwinnaar {victoris}
victoria = overwinning
victum = part. perf. pass. van [b]vivo[/b]
victus = part. perf. pass. van [b]vinco[/b]
video = zien {vidi, visus (videre)}
videor = toeschijnen aan; schijnen aan; schijnen {visus sum (videri) + dat.}
videtur mihi = het schijnt mij toe; ik besluit {visum est mihi}
vidi = perf. van [b]video[/b]
viginti = twintig {onverbuigbaar}
villa = landhuis
vinco = overwinnen; overtreffen {vici, victus (vincere)}
vir = man {viri}
virgo = meisje; maagd {virginis}
virtus = deugd; goede eigenschap; moed {virtutis [i]vrl[/i]}
vis = kracht; geweld; macht; invloed; strijdkrachten; troepen {mv. vires, virium [i]vrl[/i]}
vis = jij wilt
visus = part. perf. pass. van [b]video[/b]; part. perf. van [b]videor[/b]
vita = leven
vitium = gebrek; fout; schuld
vito = vermijden {(vitare)}
vivo = leven {vixi, victum (vivere)}
vix = met moeite; nauwelijks
vixi = perf. van [b]vivo[/b]
vobis = aan jullie; voor jullie; jullie {dat. / abl.}
voco = roepen; noemen {(vocare)}
volo = willen {volui (velle)}
volui = perf. van [b]volo[/b]
volunt = zij willen
voluptas = verlangen; lust; genoegen {voluptatis [i]vrl[/i]}
vos = jullie {nom. / acc.}
votum = gelofte; wens; gebed
vox = stem; woord {vocis [i]vrl[/i]}
vulgus = volk {onz., dominus-groep}
vulnero = verwonden {(vulnerare)}
vulnus = wond {vulneris [i]onz[/i]}
vult = (hij, zij) wil; hij wil
vultus = gezicht {vultus}

Ingezonden op 08-03-2009 - 25005x bekeken.
Waardering 8.2 (aantal stemmen: 24)

voting system
1
2
3
4
5

Dit is de gehele alfabetische woordenlijst achter in Fortuna 2 (nieuwe druk). Hier staan dus ook de woorden van Fortuna 1 tussen. In totaal zijn het 1569 woorden...

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna, deel 2

0 Alfabetische woordenlijst Fortuna 2