Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
EVA
› 7 FRANS woordjes 7 + expressions
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
EVA
7 FRANS woordjes 7 + expressions
Jaar 1 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
faire du théâtre =toneelspelen faire du doublage =inspreken / inspreken (in landstaal) une pub =een reclamespotje / een reclame il suit (suivre) / il suit =hij volgt des cours de théâtre =toneellessen avoir lieu =plaatsvinden / plaatshebben assister à =bijwonen le port =de haven fatigant =vermoeiend voir =zien il a commencé =hij is begonnen une bonne tête =een goed hoofd avoir envie de =zin hebben om / zin hebben in je pars pour =ik vertrek naar Tu es gâté! =Jij wordt verwend! / Jij bent verwend! un nuage =een wolk une grosse vague =een grote golf Ne perds pas =Verlies niet un bain de mer =een duik in zee la fraîcheur =de frisheid vous pouvez =jullie kunnen / u kunt accompagné =begeleid se balader =rondwandelen / wandelen j’ai traversé =ik ben gegaan door / ik ben gelopen door un agent de sécurité =een veiligheidsbeambte / een veiligheidsagent j’ai répondu =ik heb geantwoord il a pris =hij heeft genomen il a mis =hij heeft gelegd / hij heeft gezet un panneau solaire =een zonnepaneel le tapis =de bagageband être climatisé =airconditioning hebben / airco hebben faire du bruit =lawaai maken décoller =opstijgen avoir droit à =recht hebben op faire de son mieux =zijn best doen / haar best doen rendre agréable =aangenaam maken le hublot =het vliegtuigraampje / het raampje un retard =een vertraging il a dit =hij heeft gezegd le vol =de vlucht venir chercher =ophalen / afhalen le mineur =de minderjarige assez =tamelijk / nogal une escale =een tussenlanding / een tussenstop une balade =een wandeling / een tochtje un chameau =een kameel een tekenfilm =un dessin animé Het is warm weer. =Il fait chaud. de sneeuw =la neige de week =la semaine gisteren =hier doorbrengen =passer vanmiddag =cet après-midi geluk hebben =avoir de la chance het strand =la plage tijdens =pendant Ik zou graag =J’aimerais bien morgenochtend =demain matin een zwembroek / een badpak =un maillot de bain binnenkort =bientôt laten zien =montrer denken aan =penser à Beweeg niet meer! =Ne bouge plus! Blijf staan! =Reste debout! Ik voel me =Je me sens het geluk =le bonheur de reis =le voyage laatste =dernier / dernière helemaal niet =ne … pas du tout alleen =seul / seule niets speciaals =rien de special het voorwerp =l’objet een vuilnisbak =une poubelle nog niet =ne … pas encore het dak =le toit de oorzaak =la cause een kunstwerk =une oeuvre dankzij =grâce à per jaar =par an de aarde =la terre van bovenaf =d’en haut deze week =cette semaine het weer =le temps het schema =la grille de wind =le vent reizen =voyager over een week =dans une semaine naar huis gaan =rentrer het vertrek =le départ de aankomst =l’arrivée verliefd =amoureux / amoureuse Ik begrijp het. =Je comprends. dit jaar =cette année een nacht =une nuit vorig jaar =l’année derniere Wat doe je, Damien? =Qu’est-ce que tu fais, Damien? Ik surf. =Je fais de la planche à voile. Wat doen jullie? =Qu’est-ce que vous faites? Wij maken muziek. =Nous faisons de la musique. Wat doet u? =Qu’est-ce que vous faites? Ik maak muziek. =Je fais de la musique. Wat voor weer is het? =Quel temps fait-il? Wat voor weer was het? =Quel temps faisait-il? Het is mooi weer. =Il fait beau. Het was mooi weer. =Il faisait beau. Het is slecht weer. =Il fait mauvais. Het was slecht weer. =Il faisait mauvais. Het was warm weer. =Il faisait chaud. Het is koud. =Il fait froid. Het was koud. =Il faisait froid. Het is min tien. =Il fait moins 10. Het was min tien. =Il faisait moins 10. Het is zonnig. =Il fait du soleil. Het was zonnig. =Il faisait du soleil. Het waait. =Il fait du vent. Het waaide. =Il faisait du vent. Het regent. =Il pleut. Het regende. =Il pleuvait. Het sneeuwt. =Il neige. Het sneeuwde. =Il neigeait. Het is bewolkt. =Il y a des nuages. Het was bewolkt. =Il y avait des nuages. Er zijn buien. =Il y a des averses. Er waren buien. =Il y avait des averses. Er zijn onweersbuien. =Il y a des orages. Er waren onweersbuien. =Il y avait des orages. Het is lente. =C’est le printemps. Het was lente. =C’était le printemps. Het is zomer. =C’est l’été. Het was zomer. =C’était l’été. Het is herfst. =C’est l’automne. Het was herfst. =C’était l’automne. Het is winter. =C’est l’hiver. Het was winter. =C’était l’hiver. in de lente =au printemps in de zomer =en été in de herfst =en automne in de winter =en hiver Hoe laat is het? =Quelle heure est-il? Het is 16.00 uur. =Il est quatre heures. Het is 16.05 uur. =Il est quatre heures cinq. Het is 16.10 uur. =Il est quatre heures dix. Het is 16.15 uur. =Il est quatre heures et quart. Het is 16.20 uur. =Il est quatre heures vingt. Het is 16.25 uur. =Il est quatre heures vingt-cinq. Het is 16.30 uur. =Il est quatre heures et demie. Het is 16.35 uur. =Il est cinq heures moins vingt-cinq. Het is 16.40 uur. =Il est cinq heures moins vingt. Het is 16.45 uur. =Il est cinq heures moins le quart. Het is 16.50 uur. =Il est cinq heures moins dix. Het is 16.55 uur. =Il est cinq heures moins cinq. Het is 17.00 uur. =Il est cinq heures. Ik ga naar Frankrijk. =Je vais en France. Ik ga naar Duitsland. =Je vais en Allemagne. Ik ga naar België. =Je vais en Belgique. Ik ga naar Engeland. =Je vais en Angleterre. Ik ga naar Spanje. =Je vais en Espagne. Ik ga naar Tunesië. =Je vais en Tunisie. Ik ga naar Luxemburg. =Je vais au Luxembourg. Ik ga naar Denemarken. =Je vais au Danemark. Ik ga naar Portugal. =Je vais au Portugal. Ik ga naar Marokko. =Je vais au Maroc. Ik ga naar Nederland. =Je vais aux Pays-Bas. Ik ga naar de Verenigde Staten. =Je vais aux Etat-Unis.
Ingezonden op 21-06-2016 - 1217x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!