Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Hebreeuws II
› 100 alle vijf de teksten bij elkaar
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Hebreeuws II
100 alle vijf de teksten bij elkaar
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
וַיְהִי = en er was; zijn רָעָב = honger בָּאָרֶץ = op het land; land מִלְּבַד = anders dan הָרָעָב = de honger הָרִאשׁוֹן = eerder; de eerdere אֲשֶׁר = die; dat; waarvan geld dat הָיָה = was; zijn בִּימֵי = in de dagen; dag אַבְרָהָם = Abraham וַיֵּלֶךְ = en hij ging; gaan יִצְחָק = Izaak אֶל-אֲבִימֶלֶךְ = naar Abimelech מֶלֶךְ-פְּלִשְׁתִּים = koning van de Filistijnen, גְּרָרָה = Naar Gerar וַיֵּרָא = en Hij laat zich zien; zien אֵלָיו = aan hem יְהוָה = de Heer וַיֹּאמֶר = en Hij zegt; zeggen אַל-תֵּרֵד = daal niet af; afdalen מִצְרָיְמָה = naar Egypte שְׁכֹן = verblijf בָּאָרֶץ = in het land; land אֹמַר = ik zeg; zeggen אֵלֶיךָ = aan jou גּוּר = woon; wonen בָּאָרֶץ = in het land; land; aarde הַזֹּאת = deze; dit וְאֶהְיֶה = en ik zal zijn; zijn עִמְּךָ = met jou וַאֲבָרְכֶךָּ = en ik zal je zegenen; zegenen כִּי-לְךָ = want aan jou וּלְזַרְעֲךָ = en aan je zaad; zaad אֶתֵּן = ik zal geven; geven אֶת-כָּל-הָאֲרָצֹת = al de landen הָאֵל = deze וַהֲקִמֹתִי = en ik zal gestand doen; opstaan אֶת-הַשְּׁבֻעָה = het verbond; verbond נִשְׁבַּעְתִּי = ik heb gezworen; zweren לְאַבְרָהָם = aan Abraham; Abraham אָבִיךָ = je vader וְהִרְבֵּיתִי = en ik zal groot maken; groot maken אֶת-זַרְעֲךָ = je zaad כְּכוֹכְבֵי = als sterren הַשָּׁמַיִם = van de hemelen; hemelen וְנָתַתִּי = en ik zal geven; geven לְזַרְעֲךָ = aan je zaad; zaad אֵת = met; LIJDEND VOORWERP כָּל-הָאֲרָצֹת = al de landen וְהִתְבָּרְכוּ = en ik zal zegenen; zegenen בְזַרְעֲךָ = in jouw zaad כֹּל = al; alle גּוֹיֵי = volken הָאָרֶץ = de aarde; van de aarde; het land עֵקֶב = omdat אֲשֶׁר-שָׁמַע = dat hij luisterde בְּקֹלִי = naar mijn stem; stem וַיִּשְׁמֹר = bewaarde; bewaakte; hield; bewaren מִשְׁמַרְתִּי = wat ik te bewaren gaf; bewaren מִצְוֹתַי = mijn wetten חֻקּוֹתַי = mijn inzettingen וְתוֹרֹתָי = en mijn geboden וַיֵּשֶׁב = en hij bleef; blijven יִצְחָק = Izaak; Izaäk בִּגְרָר = in Gerar; in gerar וְהָרָעָב = en de honger כָּבֵד = zwaar בָּאָרֶץ = in het land וַיְהִי = en het gebeurde כַּאֲשֶׁר = als כִּלּוּ = aan hun לֶאֱכֹל = het eten אֶת-הַשֶּׁבֶר = van het graan אֲשֶׁר = dat הֵבִיאו = zij brachten מִמִּצְרָיִם = uit egypte וַיֹּאמֶר = en hij zei אֲלֵיהֶם = tot hen אֲבִיהֶם = hun vader שֻׁבוּ = ga terug שִׁבְרוּ-לָנוּ = koop voor ons מְעַט-אֹכֶל = wat eten אֵלָיו = tot hem יְהוּדָה = Juda לֵאמֹר = door te zeggen הָעֵד = hij overtuigde הֵעִד = overtuigend בָּנוּ = aan ons הָאִישׁ = de man לֹא-תִרְאוּ; = jullie zien niet פָנַי; = mijn gezicht בִּלְתִּי = zonder אֲחִיכֶם = jullie broer אִתְּכֶם = met jullie אִם-יֶשְׁךָ = als jij bent מְשַׁלֵּחַ = zendend אֶת-אָחִינוּ = onze broer אִתָּנוּ--נֵרְדָה = met ons - wij zullen afdalen וְנִשְׁבְּרָה = en wij zullen kopen לְךָ = voor jou אֹכֶל = koren וְאִם-אֵינְךָ = en als jij niet bent לֹא = niet נֵרֵד = wij dalen af כִּי-הָאִישׁ = want de man אָמַר = zeggend אֵלֵינוּ = aan ons לֹא-תִרְאוּ = niet zien jullie פָנַי = mijn gezicht יִשְׂרָאֵל = Israel לָמָה = waarom הֲרֵעֹתֶם = doen jullie kwaad לִי = aan mij לְהַגִּיד = door te vertellen לָאִישׁ = aan de man הַעוֹד = er is לָכֶם = voor jullie אָח = broer וַיֹּאמְרוּ = en zij zeiden שָׁאוֹל = vragend שָׁאַל-הָאִישׁ = vroeg de man לָנוּ = aan ons וּלְמוֹלַדְתֵּנוּ = en aan ons geboortehuis הַעוֹד = is er nog אֲבִיכֶם = jullie vader חַי = levend הֲיֵשׁ = is er לָכֶם = aan jullie וַנַּגֶּד-לוֹ = wij vertelde hem עַל-פִּי = naar zijn mond הַדְּבָרִים = de woorden הָאֵלֶּה = deze הֲיָדוֹעַ = wetend נֵדַע--כִּי = wisten wij dat יֹאמַר = hij zei הוֹרִידוּ = breng אֶת-אֲחִיכֶם = jullie broer יְהוּדָה = juda אֶל-יִשְׂרָאֵל = tot Israel אָבִיו = zijn vader שִׁלְחָה = zend הַנַּעַר = de jongen אִתִּי = met mij וְנָקוּמָה = en wij staan op וְנֵלֵכָה =en wij gaan וְנִחְיֶה = en wij leven וְלֹא = en niet נָמוּת = wij sterven גַּם-אֲנַחְנוּ = ook wij גַם-אַתָּה = ook u גַּם-טַפֵּנוּ = ook ons kroost וּמֹשֶׁה = en Mozes הָיָה = hij was רֹעֶה = herder אֶת-צֹאן = de kudde יִתְרוֹ = Jethro חֹתְנוֹ = zijn schoonvader כֹּהֵן = priester מִדְיָן = midian וַיִּנְהַג = en hij leidde אֶת-הַצֹּאן = de kudde אַחַר = achter הַמִּדְבָּר = de woestijn וַיָּבֹא = en hij kwam אֶל-הַר = bij de berg הָאֱלֹהִים = van God חֹרֵבָה = Horeb וַיֵּרָא = en hij verscheen מַלְאַךְ = engel בְּלַבַּת-אֵשׁ = in een vlam van vuur מִתּוֹךְ = in het midden הַסְּנֶה = de struik וַיַּרְא = en hij zag וְהִנֵּה = en zie בֹּעֵר = brandend בָּאֵשׁ = met vuur וְהַסְּנֶה = en de struik אֵינֶנּוּ = hij was niet אֻכָּל = verteerd מֹשֶׁה = Mozes אָסֻרָה-נָּא = Ik zal afwijken nu וְאֶרְאֶה = en ik zal zien אֶת-הַמַּרְאֶה = het gezicht הַגָּדֹל = het grote הַזֶּה = dit; deze מַדּוּעַ = waarom לֹא-יִבְעַר = hij brandt niet כִּי = dat סָר = hij week af לִרְאוֹת = om te zien וַיִּקְרָא = en hij riep אֱלֹהִים = God מִתּוֹךְ = uit het midden הִנֵּנִי = zie mij אַל-תִּקְרַב = kom niet dichterbij הֲלֹם = hier שַׁל-נְעָלֶיךָ = trek uit uw schoenen מֵעַל = vanaf רַגְלֶיךָ = uw voeten כִּי = want הַמָּקוֹם = de plaats אֲשֶׁר = die; waar אַתָּה = jij עוֹמֵד = jij staat עָלָיו = op hem אַדְמַת-קֹדֶשׁ = de grond is heilig הוּא = deze; die אָנֹכִי = ik אֱלֹהֵי = de God van יִצְחָק = Izaäk וֵאלֹהֵי = en de God van יַעֲקֹב = Jakob וַיַּסְתֵּר = en hij verborg פָּנָיו = zijn gezicht יָרֵא = hij was bang מֵהַבִּיט = om te kijken אֶל-הָאֱלֹהִים = naar God יְהוָה = de heer רָאֹה = ziende רָאִיתִי = ik zag אֶת-עֳנִי = de verdrukking עַמִּי= mijn volk אֲשֶׁר = die; dat בְּמִצְרָיִם = in Egypteוְאֶת-צַעֲקָתָם = en hun roepen שָׁמַעְתִּי = ik hoorde מִפְּנֵי = voor de gezichten van נֹגְשָׂיו = taakheren יָדַעְתִּי = ik weet אֶת-מַכְאֹבָיו = hun zorgen וָאֵרֵד = en ik daal af לְהַצִּילוֹ = om hun te verlossen מִיַּד = uit de hand מִצְרַיִם = Egypte וּלְהַעֲלֹתוֹ = en om te brengen מִן-הָאָרֶץ = uit het land הַהִוא = dit; deze אֶל-אֶרֶץ = naar een land טוֹבָה = goed וּרְחָבָה = en groot זָבַת = vloeiend חָלָב = melk וּדְבָשׁ = en honing אֶל-מְקוֹם = naar een plaats הַכְּנַעֲנִי = de kanaanieten וְהַחִתִּי = en de hittieten וְהָאֱמֹרִי = en de amorieten וְהַפְּרִזִּי = en de perizieten וְהַחִוִּי = en de chiwieten וְהַיְבוּסִי = en de jeboesieten וְעַתָּה = en nu הִנֵּה = zie צַעֲקַת = het roepen בְּנֵי-יִשְׂרָאֵל = van de kinderen van Israel בָּאָה = hij komt אֵלָי = tot mij וְגַם-רָאִיתִי = en ook zag ik אֶת-הַלַּחַץ = de verdrukkin אֲשֶׁר = die לֹחֲצִים = verdrukkend אֹתָם = hen לְכָה = ga וְאֶשְׁלָחֲךָ = en ik zend u אֶל-פַּרְעֹה = naar de Farao וְהוֹצֵא = leidt uit אֶת-עַמִּי = mijn volk בְנֵי-יִשְׂרָאֵל = zonen van Israel מִמִּצְרָיִם = uit Egypte אֶל-הָאֱלֹהִים =tot God מִי = wie כִּי = want; dat אֵלֵךְ = ik afdaal אֶל-פַּרְעֹה = naar Farao וְכִי = en want; en dat אוֹצִיא = ik leid uit אֶת-בְּנֵי = zonen van; kinderen van כִּי-אֶהְיֶה = omdat Ik ben עִמָּךְ = met jou וְזֶה-לְּךָ = en dit voor jou; en dit is voor jou הָאוֹת = het teken שְׁלַחְתִּיךָ = ik zend jou בְּהוֹצִיאֲךָ = bij het uitleiden van jou אֶת-הָעָם = het volk מִמִּצְרַיִם = uit Egypte תַּעַבְדוּן = jullie zullen dienen אֶת-הָאֱלֹהִים = God עַל = op הָהָר = de berg הַזֶּה = deze וְזֹאת = en dit הַמִּצְוָה = het gebod הַחֻקִּים = de inzettingen וְהַמִּשְׁפָּטִים = en de wetten צִוָּה = hij gebiedt אֱלֹהֵיכֶם = jullie God לְלַמֵּד = om te onderwijzen אֶתְכֶם = aan jullie לַעֲשׂוֹת = om te doen אֲשֶׁר = dat; die אַתֶּם = jullie עֹבְרִים = heengaand שָׁמָּה = daarheen לְרִשְׁתָּהּ = om te verwoesten לְמַעַן = omwille van; omdat תִּירָא = het vrezen אֶת-יְהוָה = de Heer אֱלֹהֶיךָ = jullie God לִשְׁמֹר = om te bewaren אֶת-כָּל-חֻקֹּתָיו = al zijn inzettingen וּמִצְוֹתָיו = en zijn wetten מְצַוֶּךָ = gebiedend aan jou וּבִנְךָ = en je zoon וּבֶן-בִּנְךָ = en de zoon van je zoon יְמֵי = dagen חַיֶּיךָ = je leven וּלְמַעַן = en omdat; en omwille van יַאֲרִכֻן = ze worden verlengd יָמֶיךָ = je dagen וְשָׁמַעְתָּ = en hoort יִשְׂרָאֵל = israel וְשָׁמַרְתָּ = en bewaar יִיטַב = hij doet goed לְךָ = aan jou וַאֲשֶׁר = en dat; en die תִּרְבּוּן = jullie worden veel מְאֹד = zeer כַּאֲשֶׁר = als dat דִּבֶּר = hij spreekt אֱלֹהֵי = God van אֲבֹתֶיךָ = je vaderen לָךְ = aan jou אֶרֶץ = het land זָבַת = hij vloeit שְׁמַע = hoort אֱלֹהֵינוּ = onze God אֶחָד = een וְאָהַבְתָּ = en jij zal liefhebben אֱלֹהֶיךָ = je God בְּכָל-לְבָבְךָ = met heel je hart וּבְכָל-נַפְשְׁךָ = en met heel je ziel וּבְכָל-מְאֹדֶךָ = en met heel je macht וְהָיוּ = en zij zijn מְצַוְּךָ = gebiedend jou הַיּוֹם = vandaag עַל-לְבָבֶךָ = op je hart וְשִׁנַּנְתָּם = en jullie zullen leren לְבָנֶיךָ = aan je zonen וְדִבַּרְתָּ = en je zal spreken בָּם = daarin בְּשִׁבְתְּךָ = in je zitten בְּבֵיתֶךָ = in je huis וּבְלֶכְתְּךָ = en in je afdalen בַדֶּרֶךְ = op je weg וּבְשָׁכְבְּךָ = en in je liggen וּבְקוּמֶךָ = en in je opstaan וּקְשַׁרְתָּם = en jullie zullen binden לְאוֹת = dit teken עַל-יָדֶךָ = aan je hand וְהָיוּ = en ze zijn לְטֹטָפֹת = tot sierraad בֵּין = tussen עֵינֶיךָ = je ogen וּכְתַבְתָּם = en jullie zullen schrijven עַל-מְזֻזוֹת = op de posten בֵּיתֶךָ = je huis וּבִשְׁעָרֶיךָ = en op je poorten וְהָיָה = en het is כִּי = als; want יְבִיאֲךָ = hij doet je komen אֶל-הָאָרֶץ = in het land נִשְׁבַּע = hij zwoer לַאֲבֹתֶיךָ = aan je vaderen לְאַבְרָהָם = aan Abraham לְיִצְחָק = aan Izaak וּלְיַעֲקֹב = en aan Jakob לָתֶת = om te geven עָרִים = steden גְּדֹלֹת = groot וְטֹבֹת = en goed לֹא-בָנִיתָ = jij bouwde niet וּבָתִּים = en huizen מְלֵאִים = vol כָּל-טוּב = al het goede לֹא-מִלֵּאתָ = jij vulde niet וּבֹרֹת = en putten חֲצוּבִים = gegraven לֹא-חָצַבְתָּ = jij groef niet כְּרָמִים = wijngaarden וְזֵיתִים = en olijfbomen לֹא-נָטָעְתָּ = jij plantte niet וְאָכַלְתָּ = en je zal eten וְשָׂבָעְתָּ = en je zal vol zijn הִשָּׁמֶר = bewaak לְךָ = over jezelf פֶּן-תִּשְׁכַּח = opdat je niet vergeet הוֹצִיאֲךָ = hij leidt je מֵאֶרֶץ = uit het land מִבֵּית = uit het huis עֲבָדִים = van binding תִּירָא = vrees וְאֹתוֹ = en hem תַעֲבֹד = dien וּבִשְׁמוֹ = en bij zijn naam תִּשָּׁבֵעַ = zweer תֵלְכוּן = jullie zullen gaan אַחֲרֵי = achter אֱלֹהִים = goden אֲחֵרִים = anderen מֵאֱלֹהֵי = uit de goden הָעַמִּים = de volken סְבִיבוֹתֵיכֶם = rondom jullie אֵל = een god קַנָּא = jaloers בְּקִרְבֶּךָ = in het midden van je פֶּן-יֶחֱרֶה = opdat hij niet ontbrand אַף-יְהוָה = de woede van de Heer; de neusgaten van de Heer בָּךְ = in jou; tegen jou וְהִשְׁמִידְךָ = en hij verwoest je מֵעַל = vanuit פְּנֵי = gezicht הָאֲדָמָה = de aarde וַיְהִי = en het was כִּי-יָשַׁב = als hij zit הַמֶּלֶךְ = de koning בְּבֵיתוֹ = in zijn huis וַיהוָה = en de Heer הֵנִיחַ-לוֹ = hij deed hem rusten מִסָּבִיב = in het midden מִכָּל-אֹיְבָיו = uit al zijn vijanden אֶל-נָתָן = tot Nathan הַנָּבִיא = de profeet רְאֵה = zie נָא = nu יוֹשֵׁב = ik zit בְּבֵית = in een huis אֲרָזִים = van ceders וַאֲרוֹן = en de ark יֹשֵׁב = zit בְּתוֹךְ = onder; in het midden van הַיְרִיעָה = tentdoek נָתָן = Nathan אֶל-הַמֶּלֶךְ = tot de koning בִּלְבָבְךָ = in je hart לֵךְ = aan jou עֲשֵׂה = doe עִמָּךְ = mmet jou בַּלַּיְלָה = in de avond הַהוּא = deze דְּבַר-יְהוָה = woord van de Heer לֵךְ = ga וְאָמַרְתָּ = en zegt אֶל-עַבְדִּי = aan mijn dienaar אֶל-דָּוִד = aan david כֹּה = zo אָמַר = hij zegt הַאַתָּה = jij? תִּבְנֶה-לִּי = jij bouwt voor mij בַיִת = een huis לְשִׁבְתִּי = om te zitten voor mij יָשַׁבְתִּי = zit ik בְּבַיִת = in een huid לְמִיּוֹם = vanaf de dag הַעֲלֹתִי = ik deed opgaan אֶת-בְּנֵי = de zonen וְעַד = en tot הַיּוֹם = de dag וָאֶהְיֶה = en ik ben מִתְהַלֵּךְ = rondlopend בְּאֹהֶל = in een tent וּבְמִשְׁכָּן = en in een tabernakel בְּכֹל = in al אֲשֶׁר-הִתְהַלַּכְתִּי = dat ik rondging בְּכָל-בְּנֵי = bij al de zonen הֲדָבָר = een woord? דִּבַּרְתִּי = ik sprak אֶת-אַחַד = één שִׁבְטֵי = stamrechters van צִוִּיתִי = ik gebood לִרְעוֹת = te voeden אֶת-יִשְׂרָאֵל = Israel לָמָּה = waarom לֹא-בְנִיתֶם = niet bouwen jullie לִי = voor mij; aan mij בֵּית = een huis; huis אֲרָזִים = ceder כֹּה-תֹאמַר = zo zal je zeggen לְעַבְדִּי = aan mijn dienaar לְדָוִד = aan David אָמַר = zegt; spreekt צְבָאוֹת = omschaarde אֲנִי = ik לְקַחְתִּיךָ = ik pakte je מִן-הַנָּוֶה = uit de weide מֵאַחַר = uit achter הַצֹּאן = de schapen לִהְיוֹת = om te zijn נָגִיד = een leider עַל-עַמִּי = over mijn volk עַל-יִשְׂרָאֵל = over Israel וָאֶהְיֶה = en ik was עִמְּךָ= met jou בְּכֹל = uit al הָלַכְתָּ = jij ging וָאַכְרִתָה = en ik sneed אֶת-כָּל-אֹיְבֶיךָ = al je vijanden מִפָּנֶיךָ = weg van je gezicht; uit je gezicht וְעָשִׂתִי = en ik zal maken לְךָ = voor jou; aan jou שֵׁם = een naam גָּדוֹל = groot כְּשֵׁם = als de Naam הַגְּדֹלִים = de groten בָּאָרֶץ = op de aarde
Ingezonden op 23-08-2016 - 516x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!