Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

WP VWO6 SO, deel 1

1 SO 1 Orange 6-7-8-9 D-N

Jaar 6 (vwo)

Annahme = stelling
Aussage = uitspraak
bedeuten -› Bedeutung = betekenen -› betekenis
behaupten -› Behauptung = beweren -› bewering
sich beziehen (sich verhalten) = zich verhouden
Beziehung, Verhältnis = verhouding
entsprechen = overeenkomen met
ersetzen = vervangen
schliessen aus = concluderen uit
Verfasser(in) = auteur (m/v)
erwähnen = noemen
hervorgehen aus = voortkomen uit
Absatz = alinea
dem 3. Absatz nach = volgens de 3e alinea
Satz = zin
Seite = pagina; kant
Zeile = regel
Begründung = verklaring
Beschränkung = beperking; afzwakking
Bestätigung = bevestiging
Einschränkung = inperking; afzwakking
Ergänzung = aanvulling
Erklärung = uitleg; verklaring
Erweiterung = uitbreiding
Folge = gevolg
Gegensatz = tegenstelling
Grund = reden
Schlussfolgerung = conclusie
Erläuterung = verklaring; toelichting
Steigerung = versterking
als = toen
bisher (bislang) = tot nu toe
derzeit = nu
häufig = vaak
heute = vandaag
immer = altijd
innerhalb von... = in een tijdsbestek van...
inzwischen = intussen
jetzt = nu
manchmal = soms
nachdem = nadat
nie(mals) = nooit
nun = nu
oft = vaak
schließlich = tot slot
schon = al; reeds
selten = zelden
sobald = zodra
sofort = meteen
während = terwijl; tijdens
wann = wanneer
wenn = als (leidt een voorwaarde in)
bald = spoedig
bereits = al; reeds
damals = destijds
dauerhaft = duurzaam
künftig = in de toekomst
letztlich = recent
mittlerweile = ondertussen
rasch = snel
ständig = steeds; de hele tijd
zunächst = allereerst
befürchten -› Furcht = vrezen -› angst
fehlen = ontbreken; missen
Fehler = fout
kaum = amper; nauwelijks
leider = helaas
Lüge = leugen
mangelhaft = gebrekkig
mangeln = ontbreken; missen
Opfer = slachtoffer
scheitern = mislukken
Verlust = verlies
verschwinden = verdwijnen
warnen vor = waarschuwen voor; afraden
ablehnen = afkeuren
(be)drohen -› Drohung = (be)dreigen -› dreiging
Empörung -› empört = verontwaardiging -› verontwaardigd
enttäuscht = teleurgesteld
heuchlerisch = huichelachtig; hypocriet
sich irren -› Irrtum = zich vergissen -› vergissing
(er)löschen = verwijderen
verletzen -› Verletzung = kwetsen, overtreden -› blessure, overtreding
Erfolg -› erfolgreich = succes -› succesvol
erlaubt = toegestaan
sich freuen -› froh = blij zijn -› vrolijk, blij
gelingen = lukken
Lösung = oplossing
richtig = juist
hoffen -› Hoffnung = hopen -› hoop
schaffen = voor elkaar krijgen; lukken
-wert/Wert = -waarde/waarde
Begeisterung -› begeistert = enthousiasme -› enthousiast
ernst (nehmen) = serieus(nemen)
erstaunen -› erstaunt/erstaunlich = verbazen -› verbaasd/verbazingwekkend
Überraschung -› überrascht = verrassing -› verrast
Gleichgültig(keit) = onverschillig(heid)
verwunderlich -› verwundert = wonderbaarlijk -› verwonderd
Ausbildung = opleiding
Ausnahme = uitzondering
Bildung = vorming; ontwikkeling
Eltern = ouders
Ergebnis = resultaat
Erziehung = opvoeding
Fähigkeit = vaardigheid
Fehlerquote = foutmarge
fordern = eisen
erforderlich = nodig; geeïst
Herausforderung = uitdaging
überfordert = overbelast
fördern = stimuleren
Forschung -› Forscher = onderzoek -› onderzoekers
leisten -› Leistung = presteren -› prestatie
unterrichten -› Unterricht = onderwijzen -› onderwijs
Wissenschaft -› Wissenschaftler = wetenschap -› wetenschappers
zeigen = (aan)tonen
angeblich = zogenaamd
belegen (nachweisen) = aantonen; bewijzen
Bilanz = resultaat
bilden = vormen; maken
Daten = data; gegevens
Fazit = resultaat
laut = volgens
prägen = beïnvloeden
Umfrage = rondvraag
Verfahren = het procédé; werkwijze
veröffentlichen = publiceren
(An)Zeichen (Hinweis) = teken; aanwijzing
Behörde = de overheid; de autoriteiten
sich benehmen (sich verhalten) = zich gedragen
Bundesland = deelstaat (16 in Duitsland)
DDr -› Deutsche Demokratische Republik = voormalig Oost-Duitsland
Fernsehen = televisie
Geschäft = 'business'; zaken; winkel
Geschichte = geschiedenis; verhaal
Gesellschaft = maatschappij
Gesetz = wet
Kampf = strijd
Kunde = klant
Leute = mensen
schützen -› Schutz = beschermen -› bescherming
Umwelt = milieu
Urlaub = vakantie
Verhalten (Benehmen) = gedrag
vorbeugen = voorkomen
Wahl = keuze; verkiezingen
wählen = kiezen
Werbung = reclame
Wirtschaft = economie
sich beschäftigen = zich bezighouden
sich bewerben = solliciteren
kündigen -› Kündigung = ontslaan -› ontslag
Maßnahme = maatregel
Wettbewerb = wedstrijd; concurrentie
Alter = leeftijd
Gedächtnis = geheugen
Körper = lichaam
Schmerz = pijn
Herz = hart
Hirn (Gehirn) = hersenen
nähren -› Nahrung (Ernährung) = voeden -› voeding
sich ändern = veranderen
Ärger = ergernis
Art = aard; soort
auf Grund (ook als één woord: aufgrund) = op grond van...
Fach (mv: Fächer) = vak
Fall (mv: Fälle) = geval
führen = leiden; voeren
ganz = gans; helemaal
gebrauchen (benutzen) = gebruiken
gehören = horen bij
Gewalt = geweld
Hälfte = helft

Ingezonden op 02-09-2016 - 475x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 08-09-2016.
Waardering 10 (aantal stemmen: 4)

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

WP VWO6 SO, deel 1

1 SO 1 Orange 6-7-8-9 D-N