Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
- Bianca 1hbo
› 130 Basic Business Words units 1-30
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
- Bianca 1hbo
, deel 1-100
130 Basic Business Words units 1-30
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
munteenheid = currency wisselen voor/tegen = change into/to bankbiljet = banknote waarde = value munt = coin Britse pond = sterling lenen van = to borrow from rente = interest (be)rekenen = to charge procent = per cent lenen aan = to lend to lening = loan afsluiten = to take out afbetalen = to repay looptijd = term om te = in order to bankrekening = bank account rekening-courant = current account sparen = to save spaargeld = savings spaarrekening = savings account rentetarief = interest rate storten op = to deposit into storting = deposit filiaal = branch klant = client dienst = service opnemen = withdraw opname = withdrawal geldautomaat = cash machine/ATM afkorting = abbreviaton bankbediende = bank employee bankpas = bank card pincode = PIN saldo = balance positief saldo = credit balance negatief saldo = debit balance rood staan = to be in the red het tegoed overschrijden = to overdraw saldo tekort = overdraft rekeningafschrift = statement rekeninghouder = account holder wisselkoers = exchange rate huidige = current hypotheek = mortgage een hypotheek nemen = take a mortgage zekerheid = security gezamenlijk = joint aflossen = redeem/pay off vervaldag = due date vergoeding = fee afsluitingsprovisie = arrangement fee vast rente tarief = fixed interest rate verhogen = raise/increase verhoging = increase verlagen = decrease/lower verlaging = decrease krediet = credit verlenen = grant aanvragen = apply for formulier = form bezitten = own eigenaar = owner aandeel = share/stock aandelenkoers = share price snel = rapid schommelen = fluctuate schommeling = fluctuation instorten = collapse/crash beïnvloeden = affect/influence gebeurtenis = event aandelenbeurs = stock exchange aandelenmarkt = stock market zich herstellen = recover/pick up herstel = recovery beleggen/investeren = invest belegging/investering = investment belegger = investor belangstelling = interest obligatie = debenture/bond veilig = secure aandeelhouder = shareholder dividend = dividend effecten = securities opleveren = yield rendement/opbrengst = yield/return winst = profit winstgevend = profitability lucratief = lucrative winst maken = make a profit gemiddeld = average verliezen = lose verlies = loss verlies lijden = suffer/make a loss met verlies = at a loss met winst = at a profit terug investeren = plough back beurshandelaar = stockbroker beleggingsmaatschappij = investment company beleggingsfonds = investment fund/unit trust advies = advice adviseren = to advise uitgeven = issue uitgifte/emissie = issue overtekend = oversubscribed aanzienlijk = considerable licht = slight genoteerd staan = to be listed/quoted beursgenoteerd bedrijf = listed/quoted company speculeren = speculate handelen = trade handelen met voorkennis = insider trading voorkennis = insider knowledge risico = risk risico lopen = run a risk riskeren = risk riskant = risky spreiden = diversify financieel = financial financiën = finance minister van Financiën = Chancellor ministerie van Financiën = Treasury stijgen = increase/rise verhogen = increase verlagen = decrease/reduce prijsverlaging = price reduction prijsverhoging = price cut daling = fall/drop door/vanwege = due to rijk = wealthy rijkdom = wealth welvaart = prosperity welvarend = prosperous floreren = flourish kredietwaardig = solvent kredietwaardigheid = solvency liquiditeit = liquidity vermogen = ability zich veroorloven = to afford betaalbaar = affordable gebrek aan = lack of zwaar = heavy bedrijfsresultaten = trading results quitte spelen = break even in waarde stijgen = appreciate waardestijging = appreciation in waarde dalen = depreciate waardedaling = depreciation armoede = poverty schuldig zijn = owe schuld = debt bedrag = amount bedragen = amount to ten bedrage van = the amount of failliet gaan = go bankrupt faillissement = bankruptcy failliet gaan = fail/go bust faillissement = failure vermijden = avoid zijn verplichtingen nakomen = meet one's obligations verplichting = commitment wanbeleid = mismanagement gevolg = consequence te wijten zijn aan = to be due to dwingen = force oplossen = solve te wijten aan = owing to kredietcrisis = credit crunch crediteur = creditor surcéance van betaling = suspension of payment gezond = sound onvermijdelijk = inevitable tegenslag = setback meevaller = windfall ernstig = severe financieren = fund/finance fondsen = funds balans = balance sheet winst en verliesrekening = profit and loss account opmaken/opstellen = draw up activa en passiva = assets and liabilities boekhouder = bookkeeper boekhouding = bookkeeping accountant = accountant boekhoudafdeling = accounts department controleren = audit jaarlijks = annual accountantscontrole = audit externe accountant = auditor onderzoeken/controleren = examine registeraccountant = chartered accountant jaarrekening = annual accounts boekjaar = financial year jaarverslag = annual report cijfer = figure debiteuren = accounts receivable crediteuren =accounts payable economie = economy economie (vak) = economics econoom = economist bedrijfseconomie = business economics commerciële economie = commercial economics economisch = economic zuinig = economical bezuinigen = economise opkomende economie = emerging economy begroting = budget overschrijden = exceed uitgeven = spend uitgaven = expenditure kosten = expenses bezuiniging = cutback bezuinigingsmaatregel = austerity measure groot/ingrijpend = major tekort = deficit geleidelijk = gradually ondanks = despite vooruitzichten = prosepcts/outlook op lange termijn = in the long term op korte termijn = in the short term inflatie = inflation inflatiepercentage = inflation rate meten = measure bestrijden = fight/combat beleid = policy nadruk = emphasis benadrukken = emphasize bekritiseren = criticise kritiek = criticism criticus = critic rekening houden met = take into account aanpassen = adjust aanpassing = adjustment levensstandaard = standard of living kosten van levensonderhoud = cost of living vanwege/door = owing to/because of aanpassen = adapt besteedbaar inkomen = disposable income bron = source export = export exporteren = to export import = import importeren = to import oogst = harvest hongersnood = famine vaak voorkomen = be common zuivelproducten = dairy products verbieden = ban verbod = ban opheffen = lift achterblijven = lag behind recessie = recession teken = sign voorspellen = predict voorspelling = prediction voorspelbaar = predictable groeien = grow groei = growth voorspellen = forecast volgens = according to bedrijfstak = industry landbouw = agriculture baseren = to base laatste = latest wijzen op = indicate aanwijzing = indication overheidsuitgaven = public spending beperken = curb rijkdommen = resources grondstof = raw material schaars worden = become scarce exploiteren = exploit exploitatie = exploitation subsidie = subsidy/grant subsidiëren = subsidise Europese Unie = European Union overschakelen op = switch to commodities = commodities bruto binnendlands product (BBP) = gross domestic product (GDP) kopen = purchase koop = buy koper/afnemer = buyer verkopen = sell daar/omdat = as/because verkoper = seller uitverkocht = sold out verkoop = sale verkrijgbaar = available belangrijk = important belang = importance afbetaling/huurkoop = hire purchase termijn = instalment aanbetaling = down payment verkoopautomaat = vending machine verkoopcijfers = sales figures aan de verwachtingen voldoen = to meet expectations kosten = cost onverkoopbaar = unsaleable afdeling verkoop = sales department berekenen = charge koopje= bargain spotprijs = bargain price afdingen = to bargain op de koop toe = into the bargain veiling = auction echt = genuine opbrengen = fetch veilingmeester = auctioneer goederen = goods bod = bid bieden = bid bieder = bidder een bod doen op = make a bid for redelijk = reasonable opbrengst = proceeds goed doel = charity korting = discount afnemen = tot take bij afname van = if you take omzet = turnover winstmarge = profit margin variëren = range/vary aantrekken = attract aantrekkelijk = attractive koopkracht = purchasing power/buying power minder worden = decline achteruitgang = decline inkoopprijs = purchase price verkoopprijs = selling price kostprijs = cost price vaststellen = fix vastgestelde prijs = fixed price omhoogschieten = to rocket/soar adviesprijs = recommended/suggested price afbraakprijs = knock-down price impulsaankoop = impulse buy BTW = VAT (Value Added Tax) prijskaartje = price tag stabiel = stable mits = provided voorafgaand = previous vergelijken = compare vraag en aanbod = supply and demand afhangen van = depend on BTW = VAT markt = market op de markt brengen = to put on the market marktonderzoek = market research uitvoeren = carry out strategie = strategy marketingdirecteur = marketing director kernactiviteit = core activity gat in de markt = gap in the market doel(stelling) = target doelgroep = target group bereiken = achieve koopgedrag = buying behaviour uitbreiden = expand binnenlands = domestic belast zijn met = be in charge of verzadigen = saturate verzadiging = saturation penetreren = penetrate geduldig = patient geduld = patience op de markt brengen = launch marktaandeel = market share beweren = claim omvang = size schatten op = estimate at overschatten = overestimate onderschatten = underestimate veroveren = conquer slagen in = manage/succeed to pakken = capture marktpositie = market position verstevigen = consolidate verkooppunt = outlet overspoelen = flood domineren = dominate marktleider = market leader op het gebied van = in the field of verkennen = explore segment = segment verschuiven = shift concurreren met = compete with concurrentie = competitie concurrerend = competitive concurrent = competitor hevig = tough consument = consumer onderzoek = survey vragenlijst = quistionnaire nichemarkt = niche market steeds meer = increasingly handel = trade handelaar = trader inruilen = trade in handel = commerce e-commerce = e-commerce commercieel = commercial Kamer van Koophandel = Chamber of Commerce het bedrijfsleven = trade and industry handelsregister = trade register koopwaar = merchandise ruilhandel = bartering ruilen = barter in het buitenland = abroad beurs = fair benaderen = approach gelegenheid/kans = opportunity apparaat = device/gadget het hoofd bieden aan = to face geconfronteerd worden met = be faced with lage lonen = low-wage countries invoerrechten = import duties handelsmerk = trade mark gedeponeerd handelsmerk = registered trade mark handelsbarrière = trade barrier betrekkingen = relations buitenlandse handel = foreign trade binnenlandse handel = domestic trade wereldhandel = global/world trade enorme groei = boom enorme daling = slump teruggang = downturn douane = customs douanebeambte = customs officer aangeven = declare monopolie = monopoly handelsbalans = trade balance handelstekort = trade deficit handelsoverschot = trade surplus toonaangevend = leading industrie = industry fabriek = factory/plant sluiten = to close down besluiten = decide besluit/beslissing = decision industrieterrein = industrial estate pand = premises 4047 m2 = acre gelegen zijn = be located 1.61 km = mile gunstig gelegen = conveniently located produceren = produce productie = output/production productiemethode = production method productiviteit = productivity verouderd = outdated moderniseren = modernise schema = schedule voor liggen op = be ahead of achter liggen op = be behind innoveren = innovate innovatie = innovation innovatief = innovative capaciteit = capacity benutten = utilise fabriceren = manufacture fabrikant = manufacturer onderdeel = part/component vraag naar = demand for inspelen op = respond to ontwikkelen = develop ontwikkeling = development ontwikkelingsland = development country omgeving = environment terrein = site afwerken = finish eindproduct = final/end product halffabrikaat = semi-finished product automatiseren = automate automatisering = automation adviseur = consultant versnellen = accelerate efficiëntie = efficiency arbeid = labour uitvinden = invent uitvinding = invention blijken = prove/turn out gebied/streek = area/region patent = patent aanvraag = application duren = last toepassen = apply merk = make assembleren = assemble lopende band = assembly line invoeren = introduce knelpunt = bottleneck op bestelling gebouwd = custom-built kwaliteitscontrole = quality check met de hand gemaakt = hand-made machinaal gemaakt = machine-made installeren = install bedienen = operate bijhouden = keep up with geavanceerd = advanced onderneming = enterprise ondernemer = entrepreneur zaak = business bedrijf = company firma = firm Hoe gaan de zaken? = How is business? werknemer = employee kleinbedrijf = small business middenbedrijf = medium-sized business MKB = SMB eenmanszaak = one-man business een zaak drijven = run a business een eigen zaak = a business of her own kleine zelfstandige = self-employeed person ZZP'er = self-employeed without employees kans = opportunity zaken doen met = do business with zakenman = businessman zakenvrouw = businesswoman zakelijk = businesslike oprichten = establish/set up zakenreis = business trip zakenrelatie = business contact visitekaartje = business card relatiegeschenk = business gift zakenpartner = business partner aansprakelijkheid = liability beperkt = limited aansprakelijk = liable vennootschap = limited liability company/corporation NV = public company BV = private company enige = sole mede-eigenaar = joint owner riskante onderneming = venture durfkapitalist = venture capitalist gezamenlijke onderneming = joint venture dochteronderneming = subsidiary moedermaatschappij = parent company fuseren = merge fusie = merger samenwerken = co-operate samenwerking = co-operation profiteren van = benefit voordeel = advantage nadeel = disadventage overnemen = take over overname = takeover vijandige overname = hostile takeover leiden/besturen = manage directie = management raad van commissarissen = board of directors voorzitter = cjhairman leidinggevende = executive algemeen directeur = CEO/managing director verantwoordelijk = responsible verantwoordelijkheid = responsibility
Ingezonden op 09-09-2016 - 871x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Basic Business words unit 1 tot en met 30
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!