Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

KOSMOS

0 Dikgedrukte woorden Kosmos t/m 7D

Jaar 4 (Gymnasium)

ἀ-δύνατος=1 niet in staat, invalide 2 niet vermogend, niet rijk
ἄ-πιστος=onbetrouwbaar
ἀ-σθενής=zwak, ziek
ἀγαθός=goed
ἀγγέλλω=berichten
ἄγε δή=vooruit, kom op

ἄγω=leiden, voeren brengen
ὁ ἀγών, ἀγῶνος=de wedstrijd
ᾄδω=zingen
ἀεί=altijd, steeds
αἱ Ἀθηναί=(de stad) Athene
ἄθλιος=ongelukkig
αἰδέομαι=zich schamen (voor), respect hebben (voor)
αἱρέω=grijpen, pakken
αἰσθάνομαι=opmerken, waarnemen
αἰσχύνομαι + acc.=zich schamen (over/voor)
ἀκούω=horen, luisteren
ἀκούω + gen.=(iemand) horen
ἡ ἀλήθεια=de waarheid
ἀλλήλοις=elkaar (komt niet in de nom. voor)
ἄλλος=ander
ἅμα=tegelijkertijd
ἀμύνω=afweren
ἀμφότερος=beide
ἄν + ind. impf./aor.=irrealis
ἀνά + acc.=verspreid over
ἀναγκαῖος=noodzakelijk
ἄνευ + gen.=zonder
ὁ ἀνήρ=de man
ἄπ-ειμι=afwezig zijn
ἀπό + gen.=vanaf
ἆρα=leidt een vraagzin in
ἆρα μή;=toch niet? (de spreker verwacht het antwoord 'nee')
τὸ ἀργύριον=het zilver, het geld
ἁρπάζω=roven, rijpen
ἅτε + ptc.=omdat immers, aangezien
αὖ=opnieuw, weer, op zijn beurt
αὖθις=weer, opnieuw
αὐτίκα=direct, meteen
αὐτόν=hem
αὐτός=zelf
ὁ αὐτός=dezelfde
αὐτοῦ=ter plaatse, hier, daar
αὐτοῦ, αὐτῆς, αὐτοῦ=van hem, van haar, van het
αὐτῶν gen.=hen
ἀφ-ικνέομαι=aankomen, arriveren
βαίνω=gaan
βάρβαρος=niet-Grieks, buitenlands
βελτίων=beter (comp. bij ἁγαθός)
ἡ βία=het geweld
ὁ βίος=het leven
βλάπτω=schaden, benadelen, kwaad doen
βλέπω=kijken
βοάω=schreeuwen
βοηθέω + dat.=helpen
βούλομαι=liever willen
γαμέομαι + dat.=trouwen met (een man)
γαμέω=trouwen met (een vrouw)
... γε=tenminste, althans, in elk geval
γελάω=lachen
γεραιός=oud
γίγνεται=het gebeurt
γίγνομαι=worden, ontstaan
γιγνώσκω=inzien, weten, leren kennen
γοῦν = γε οὖν in ieder geval, tenminste, althans
γυμνάζω=iets/iemand trainen, oefenen
ή γυνή, γυναικός=de vrouw
ὁ δαίμων, δαίμονος=de god(heid)
δακρύω=huilen
δέ, δ᾿=nieuw stukje informatie; vertaal na een komma altijd met en of maar
δεῖ=het is nodig
δείκνυμι=(aan)tonen, laten zien
τὸ δεῖπνον=de maaltijd
δέκα=tien
τὸ δένδρον=de boom
ὁ δεσπότης=de heer, de meester
δέχομαι=ontvangen, aannemen
δή=uiteraard, natuurlijk, dan
δῆλος=duidelijk
διὰ τί;=waarom
διὰ τοῦτο=daarom
διά + gen.=door … heen
διά + acc.=door, vanwege
δίκαιος=rechtvaardig
δοκέω=schijnen
ὁ δοῦλος=de slaaf
δύναμαι=kunnen, in staat zijn
ἡ δύναμις=de macht, het vermogen, het talent
δύνατος=1 mogelijk 2 in staat
δύο
ἐγώ=ik
μοι dat.=(aan) mij
με acc.=mij
ἐθέλω=willen
εἰ=als
εἰ (indirecte vraag)=1 als 2 of
εἴκοσι(ν)=twintig
εἰμί=zijn
εἰς + acc.=naar, …in
εἰσ-έρχομαι=gaan naar, naar binnen gaan
εἷς, ἑνός M, μία, μιᾶς V, ἕν, ἑνός O=één
ἐκ-λείπω=verlaten
ἐκ, ἐξ + gen.=uit
ἕκαστος=elk, ieder
ἐκεῖ=daar
ἐκεῖνος, -η, -ον=die
ἡ Ἑλλάς, άδος=Griekenland
ἐλπίζω=hopen, verwachten
ἐμός=mijn
ἐν + dat.=in, op
ἐν νῷ ἔχω=van plan zijn
ἐν-τυγχάνω + dat.=tegenkomen, ontmoeten
ἐνθάδε=hier(heen)
ὁ ἐνιαυτός=het jaar
ἔνιοι=sommige, enige
ἐνταῦθα=daar
ἐξ-έρχομαι=naar buiten gaan
ἔξεστι(ν) (+ dat.)=het is mogelijk (voor) …, … kan
ἡ ἑορτή=het feest
ἐπεί=toen, nadat
ἐπειδή=nadat, toen
ἐπί + gen.=op, bij
ἐπί + acc.=naar, op … af
ἐπίσταμαι=weten
ἕπομαι=meegaan, volgen
ἐργάζομαι=werken
τὸ ἔργον=het werk
ἔρχομαι=gaan
ἐρωτάω=vragen
ἐσθίω=eten
ὁ ἑταῖρος=de vriend
ἔτι=nog
ἔτι δέ=en bovendien
τὸ ἔτος=het jaar
εὖ=goed
εὑρίσκω=vinden
ἔχω=hebben, houden
ζάω=leven
ζητέω=zoeken
ἤ=of
ἡδέως=graag, met plezier
ἤδη=al
ἡδύς=zoet, aangenaam
ἥκω=komen, gekomen zijn
ὁ ἥλιος=de zon
ἡμεῖς=wij
ἡμῶν gen.=(van) ons
ἡμῖν dat.=ons
ἡμᾶς acc.=ons
ἡ ἡμέρα=de dag
ἡμέτερος=ons, van ons
ἑρωτάω=vragen
θαρρέω=vol vertrouwen zijn
θαυμάζω=verbaasd zijn, bewonderen
θεῖος=goddelijk
ὁ θεός=de god
θεραπεύω=verzorgen
ὁ θεράπων, θεράποντος=de dienaar
ἡ θυγάτηρ=de dochter
ἡ θύρα=de deur
θύω=offeren, een offer brengen
ὁ ἰατρός=de arts, de dokter
ἰδίᾳ=voor zichzelf, persoonlijk, privé
ἴδιος=eigen, privé
ὁ ἱερεύς=de priester
τὸ ἱερόν=het heiligdom, de tempel
ἱκανός=voldoende, toereikend
ὁ ἵππος=het paard
ἱσχυρός=krachtig, sterk
καθεύδω=slapen
καί=1 en 2 ook
καὶ δὴ καί=en speciaal, en vooral
καίπερ + ptc.=hoewel
ὁ καιρός=de juiste gelegenheid, het juiste moment
κακός=slecht
καλός=mooi
κατά + acc.=volgens
κατα-λαμβάνω=aantreffen
κατα-λείπω=verlaten, achterlaten
κατα-φρονέω + gen.=iemand/iets verachten
ἡ κεφαλή=het hoofd
κομίζω=brengen, halen
κοσμέω=ordenen, versieren, tooien
κρύπτω=verbergen
κτάομαι=ververven
κωλύω=tegenhouden
λαμβάνω=nemen, krijgen
λέγω=zeggen, spreken
λείπω=achterlaten, verlaten
λύω=losmaken, bevrijden
μακρός=lang, groot
μάλα=zeer, erg
μάλιστα=het meest, vooral
μᾶλλον ἤ=liever dan
μανθάνω=vernemen, leren, begrijpen
μεγαλ-=groot
μέγας (stam in nom./acc. ev: μεγα-, verder: μεγαλ-)=groot
μέλλω=van plan zijn, zullen
μέν=geeft aan dat de zin nog verder gaat
Α μέν …, Β δέ=1 A en B 2 (weliswaar) A, maar B
μέντοι=maar, echter
μένω=blijven,wachten
μετά + acc.=na
μετὰ ταῦτα=na die dingen, daarna
μέχρι + gen.=tot aan
μή (bij imp.)=niet
ἡ μήτηρ=de moeder
μικρόν=een (klein) beetje
μικρός=klein
μιμνήσκομαι=1 zich herinneren 2 melding maken van
μόνον=slechts, alleen
μόνος=alleen
ὁ νεανίας=de jongen, de jongeman
νικάω=winnen, overwinnen
ἡ νόσος=de ziekte
νῦν=nu, op dit moment
ἡ νύξ, νυκτός=de nacht
ὁ ξένος=de gast(vriend), de vreemdeling
ὁ μέν … ὁ δέ=de één … de ander
ὁ, ἡ, τό=de, het
ὅδε, ἥδε, τόδε=deze, dit
ἡ ὁδός=de weg
οἴκαδε=naar huis
ἡ οἰκία=het huis
ὁ οἶκος=het huis, het huishouden, de familie
ὁ οἶνος=de wijn
οἴομαι, οἶμαι=ik meen, ik denk
οἷος=1 (zodanig) als, zoals 2 wat voor, hoe(danig)
οἷος τε εἰμί=in staat zijn, kunnen
ὀλίγος=weinig, gering
ὅλος=heel, geheel
ὅμως=toch
τὸ ὄνομα=de naam
ὀνομάζω=noemen
ὁράω=zien
ὀρθός=rechtop, recht, juist
ὅς, ἥ, ὅ=die, dat
ὅτε voegw=toen, wanneer
ὅτι=1 dat 2 omdat
οὗ=waar
οὐ, οὐκ, οὐχ=niet
οὐδείς=niemand
οὐδέν, οὐδενός=niets
οὐδέποτε=nooit
οὐδέπω=en nog niet, maar nog niet, ook nog niet, zelfs nog niet
οὐκέτι=niet langer, niet meer
οὐκοῦν=is het niet zo dat …?, ... dan niet …?
οὖν=dus, dan, nu
οὔποτε, οὔ ποτε=nooit
οὔπω=nog niet
οὗτος, αὕτη, τοῦτο=(bijv.:) die, dat, deze, dit; (zelfst.:) hij, zij, het
οὕτως, οὕτω=zo
πάλιν=opnieuw, weer, terug
πάρ-ειμι=aanwezig zijn
παρ-έχω=verschaffen, geven
παρά + gen.=van de kant van, van
παρά + dat.=bij
παρά + acc.=naar … (toe)
ἡ παρθένος=het meisje
πᾶς=heel, geheel, ieder, al(le)
πάσχω=lijden
ὁ πατήρ=de vader
παύομαι=ophouden met
παύω=laten stoppen, beëindigen
πείθομαι + dat.=geloven, gehoorzamen
πείθω=overreden, overtuigen, overhalen
πειράομαι=proberen
πέμπω=sturen
πέντε=vijf
περί + gen.=over, aangaande
πίνω=drinken
πιστεύω + dat.=iemand geloven, op iemand vertrouwen
πλεῖστος=meest(e), zeer veel
πλείων=meer
τὸ πλῆθος=de menigte, de massa, het volk
πλήν + gen.=behalve
πλησίον + gen.=dicht bij
πλούσιος=rijk
πόθεν;=vanwaar? waarvandaan?
ποιέω=doen, maken
ποῖος;=hoedanig? wat voor (een)?
ἡ πόλις=de stad
ὁ πολίτης=de burger
πολλοί nom. mv=veel
πολύς (stam in nom./acc. ev: πολύ-, verder: πολλ-)=veel
πονηρός=slecht
ὁ ποταμός=de rivier
ποτέ=eens, ooit
τὸ πρᾶγμα=de zaak, het ding, de gebeurtenis
πράττω=doen
πρίν + inf.=alvorens te + inf.; voordat + vervoegd ww
πρό + gen.=voor
προσ-ήκει=het past, het is passend
πρός + dat.=bij
πρός + acc.=naar … (toe), tegen, (ook van doel) voor
πρότερον=vroeger, eerder, tevoren, voorheen
πρότερος=eerder, vroeger
πρῶτον=eerst
πρῶτος=eerste
πυνθάνομαι=navragen, informeren naar
πῶς;=hoe?
ῥᾴδιος=gemakkelijk
σύ=jij
σε acc.=jou, je
σαφής=duidelijk, zeker
σκοπέω=bekijken, overdenken
σός=jouw, van jou
σοφός=verstandig, wijs
τὸ στόμα=de mond
συλ-λέγω=verzamelen
συμ-βουλεύω=raad geven, aanraden, adviseren
σύν + dat.=(samen) met
σφόδρα=zeer
ἡ σχολή=de vrije tijd
τὸ σῶμα =het lichaam
ταῦτα=die dingen
ταχέως=snel
τε καί=en
τὸ τεκμήριον=het teken, het bewijs
τὸ τέκνον=het kind
ἡ τελευτή=het einde
τέλος=ten slotte
τέταρτος=vierde
ἡ τέχνη=de kunst, het vak, de vaardigheid, de bekwaamheid
τί;=wat, waarom
τιμάω=eren
τίνες; mv=wie?
τις=bijv. een of ander; zelfst. iemand
τίς;=bijv. welk?; zelfst. wie?
τοιοῦτος, τοιαύτη, τοιοῦτο(ν)=zodanig, dergelijk, zo'n
ὁ τόπος=de plaats
τότε=toen, op dat moment
τοῦτο nom. of acc.=dat
τρεῖς=drie
τυγχάνω + ptc.=toevallig …, net …, juist …, nu eenmaal …
τυγχάνω + gen.=(ver)krijgen
ἡ τύχη=het lot, het lotgeval
ἡ ὕβρις=de overmoed, de arrogantie, de brutaliteit
ὑγιαίνω=gezond zijn
τὸ ὕδωρ, ὕδατος=het water
ὁ υἱός=de zoon
ὑμεῖς=jullie
ὑμῖν dat.=(aan) jullie
ὑμᾶς acc.=jullie
ὑπό + gen.=(bij pass.) door
ὕστερον=later
τὸ φάρμακον=tovermiddel
φέρω=brengen, dragen
φεύγω=vluchten
ὁ φίλος=de vriend
φίλος + dat.=geliefd aan, dierbaar aan
φοβέομαι=bang zijn, vrezen
φοβερός=bang
ὁ φόβος=de angst
φρόνιμος=verstandig
φυλάττω=berschermen, bewaken
ἡ φωνή=de stem
χαίρω=blij zijn, zich verheugen
χαλεπός=moeilijk
ἡ χείρ, χειρός (dat. mv χερσί(ν))=de hand
χράομαι=gebruiken, omgaan met
τὸ χρήμα=de zaak, het ding
τὰ χρήματα=het geld
ὁ χρόνος=de tijd
ἡ χώρα=de streek, het gebied
ψεύδομαι=liegen
ἡ ψυχή=de ziel
ὦ=aanspreekvorm, onvertaald
ἡ ὥρα=het uur
ὡς=hoe, wat …
ὡς=als, zoals
ὡς τάχιστα=zo snel mogelijk
ὥσπερ=zoals
ὠφελέω=helpen, een dienst bewijzen

Ingezonden op 02-10-2016 - 886x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 12-06-2017.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Alle dikgedrukte woorden van de woordenlijst voor HD Grieks

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

KOSMOS

0 Dikgedrukte woorden Kosmos t/m 7D