Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Bijzondere weefselleer
› 3 zenuwstelsel
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Bijzondere weefselleer
, deel 1
3 zenuwstelsel
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1. Welke verschijnselen zie je optreden bij drukking van de pulposus tegen een afferente zenuw?= Dan zie je tintelingen in de ledematen. Het signaal komt niet goed terug vanaf het lidmaat naar de centrale baan en dat geeft tintelingen. 2. Welke verschijnselen zie je optreden als de pulposus ook tegen een efferente zenuw aandrukt?=Dan zie je ook verlamingsverschijnselen optreden. Het signaal kan niet naar het lidmaat en dus verlammingsverschijnselen 3. Hoe heet de spinale zenuw die naar perifeer loopt?= Dat is een efferente zenuw 4. Hoe heet de spinale zenuw die naar centraal loopt?=Dat is een afferente zenuw 5. Wat zijn neuronen?=Dat zijn zenuwcellen. Deze kunnen een prikkel opwekken of doorgeven. 6. welke oorsprong heeft zenuwweefsel?=Zenuwweefsel is altijd van ectodermale oorsprong 7. Hoe ontwikkeld het zenuwstelsel zich?=In het ectoderm ontstaat een plaat van neurectodermale cellen. Dit is de neurale plaat. De plaat stulpt in en vormt de neutrale groeve. Aan de randen van de groeve ontstaan de neurale lijsten. De groeve sluit en vormt de neurale buis. 8. Wat is de neurale buis?= Een blind startende en eindigende buis gevuld met vocht. 9. Waar komen alle zenuwcellen vandaan?=Uit de neurale plaat. 10. Wat is de substantia grisea?=Dat is de grijze hersen stof 11. Wat is de substantia alba?= Dat is de witte hersenstof? 12. Waaruit bestaat de SG?=Uit zenuwlichamen 13. Waaruit bestaat de SA?=Uit neurogliaweefsel 14. Waar vind je SA en SG?=In het ruggenmerg ligt SA aan de buitenzijde en SG in het midden. In de hersenen ligt SA in het midden en SG aan de buitenzijde. 15. Waaruit bestaat de neurale buis?=Uit eenlagig epitheel weefsel, dit prolifereert en differentieert tot neuronen of neurogliacellen, het epitheel dat de buis aflijnt worden ependymcellen genoemd. 16. Welke oorsprong hebben de hersenvliezen?=Mesodermale oorsprong. 17. Waar vind de omkering van SA en SG plaats?=In het verlengde merg net na het 4de hersenblaasje 18. Hoeveel hersen holtes zijn er?=4 (links en rechts in de grote hersenen, 1tje in het centrum en 1tje in de kleine hersenen) 19. Wat is het septum dorsalis?=Dat is een septum aan de dorsale zijde van het ruggenmerg 20. Wat is de visura mediala ventralis?=Dat is een inkeping aan de ventrale zijde van het ruggenmerg 21. Waar komt een efferente zenuw binnen in het ruggenmerg?=Die komt in het SG gebied binnen van de ventrale hoorn. 22. Waar komt de afferente zenuw binnen in het ruggenmerg?=Die komt in het SG gebied binnen van de dorsale hoorn. 23. Hoeveel kopzenuwen bestaan er?=12 24. Wat is een ganglion?=Een zenuwknoop of ganglion is een buiten het centraal zenuwstelsel (CZS) gelegen groep zenuwcellen (neuronen) met een onderling overeenkomende functie. Ze worden omgeven door mantelcellen (vergelijkbaar met oligodendrocyten in het centraal zenuwstelsel). Ganglia bevinden zich overal in het lichaam, maar zijn geconcentreerd in de zintuigen en in de wervelkolom (de zogeheten ganglia spinalia). Ze ontvangen informatie van de zintuigen en geven deze door naar de hersenen, geven bevelen van de hersenen door naar spieren en klieren, en kunnen ook direct informatie van zintuigen omzetten in spiercommando's, bijvoorbeeld bij reflexen. Binnen het autonome zenuwstelsel onderscheidt men sympathische en parasympathische ganglia. 25. Hoe heten de ganglia in de kopzenuwen?=Dat zijn geen spinale ganglia maar sensibele ganglia. 26. Zijn alle kopzenuwen gemengd?=Nee sommige zijn uitsluitend efferent of afferent. Vb, nervus opticus is uitskuitend afferent. 27. Wat betekend somatische aansturing?=Dat betekend aansturing die bewust is en van en naar de lichaamswand gestuurd wordt. 28. Wat zijn prikkels die doorgestuurd worden via het somatische stelsel?=Koude, warmte, zicht, gehoor, proprioceptie 29. Wat betekend autonome aansturing?=Dit is onbewuste aansturing en die loopt van en naar de organen. 30. Wat zijn prikkels die doorgestuurd worden via het autonome zenuwstelsel?=Longen, maag, nier en darmen info over ph bijvoorbeeld. 31. Welke onderverdeling is er te maken in het autonome zenuwstelsel betreft aansturing?=Sympatisch en parasympatisch, de sympatische activeert en de parasympatische inhibeert. 32. Waar maakt de sympaticus contact in het ruggenmerg?=In de mediale hoorn 33. Waar liggen de ganglia van de sympaticus in het lichaam?=Die liggen net buiten het ruggen merg en hebben heel lange uitlopers naar de eindorganen 34. Waar liggen de ganglia van de parasympaticus in het lichaam?=Die liggen heel dicht bij de doel organen en hebben dus heel lange postgangliare vezels. 35. Van waaruit vertrekken de parasympatische ganglia?=Die vetrekken vanuit het verlengde merg en vanuit het sacrale gedeelte van het ruggenmerg. 36. Van waaruit vertrekken de sympatische ganglia ?=Vanuit het thoracale en lumbale gedeelte van het ruggenmerg. 37. Hebben afferente zenuwen ganglia?=Ja die hebben sensible ganglia 38. Hoe zijn de efferente zenuwen opgedeeld?=In sympatisch en parasympatisch. 39. wat is de nissl substantie?=Dit is substantie met grote granules, granulair cytoplasma , de granules zijn RER, hier vind eiwit sythese plaats. 40. Hoe wordt substantie van nissl ook wel genoemd?=Trigroide substantie of nissl body 41. Welke cellen zien we in het zenuw weefsel?=Neuronen (multipolair, bipolair, pseudo unipolair, unipolair), neurogliacellen (opdeling tussen CZ en PZ). 42. Welke neurogliacellen komen in centraal zenuwweefsel voor?=Astrocyten, oligodendrieten, ependymcellen. 43. Welke neurogliacellen komen in perifeer zenuwweefsel voor?=Satelietcellen, cellen van schwann ( dat zijn neurolemmocyten). 44. Wat is een perikaryon?=Dat is een zenuwlichaam. 45. Waar komen perikaryonen voor?=Zenuwlichamen komen alleen maar centraal voor. 46. Hebben neuronen pigment?=Ja in neuronen kan ouderdoms pigment voor komen. 47. Hebben neuronen een cytoskelet?=Ja heel uitgebreid, alleen heten het dan geen microtubuli en intermediare filamenten maar neurotubuli en neurofilamenten. 48. Waar condenseert het cytoskelet sterk?=In de axonheuvel. 49. Wat is een axon?=Dit is de uitloper van een neuron met aan het einde de motorische eindplaat 50. Wat is een dendriet?=Dat is een korte uitloper van een neuron met aan het einde de vertakkingen voor de synapsen. 51. Hoe vind er transport plaats in een neuron?=Secretie granules en mitochondrien worden via dyneines en kinesines getransporteerd over de neurotubuli. Dit kan autograad (Snel en langzaam) en retrograad (snel) 52. Wat is anterograad?=Dat is transport vooruit van centraal naar perifeer. Dit transport gaat snel (400mm per dag) voor mitos en vesikels of langzaam (5mm per dag) voor structuureiwitten. 53. Wat is retrograad?=Dat is transport achteruit van perifeer naar centraal, dit gaat snel (200/300 mm per dag)oude organellen en endocytotische vesikels. 54. Waarvoor liggen er neurofilamenten in een neuron?=Voor de stevigheid en vorm van het neuron. 55. Waarom zit er een verdichting in de axonheuvel?=Omdat daar heel veel natrium kanalen zitten en er daarom een verdichting optreed. 56. Hoe werkt de prikkel overdracht?=Er komt een prikkel, die keert de membraanpotentiaal om en deze omkering verspreid zich als een golf over de membraan. De na kanalen sluiten weer maar doordat er een tijdelijke verandering is geweest blijft de potentiaal als een soort wave over de membraan lopen. 57. Hoe gebeurt het omkeren van de membraan potentiaal?=De na-k pompen gaan werken en er stroomt na in de cel. 58. Wat zijn multipolaire neuronen?=Deze hebben meerdere polen en komen meeste in centrale zenuwstelsel voor. Als ze in het CZ blijven zijn het schakelneuronen gaan ze naar perifeer worden het perifere neuronen. 59. Waar kom je bv multipoliaire neuronen tegen?=De purkinje cellen in het cerebellum. 60. Wat zijn bipolaire neuronen?=Die hebben 1 axon en geen dendrieten. Het lichaam ligt op het verloop van het axon. De uiteindes heten dan telodendrion. Één uiteinde heeft axon functie en de andere een dendrietenfunctie. 61. Waar kom je bipolaire neuronen tegen?=In de retina (netvlies) van het oog, in de olfactorische mucosa, in het ganglion vestibulocochleare. 62. Wat is een pseudo unipolair neuron?=Dit is een neuron met 1 axon dat splitst. Het korte deel is de axon en het lange deel is de dendriet, de prikkel overdracht loopt van dendriet naar axon. Deze dringen de hersenen binnen en voeren info dus aan (afferent met sensibele ganglia). 63. wat is een unipolair neuron?=Een neuron dat info versterkt (difergent )of verzwakt (convergent). 64. Waar vind je een unipolair neuron?=Deze vind je alleen in de retina van het oog als horizontale cellen /amacriene cellen. Deze versterken of verzwakken het signaal van de staafjes. 65. Wat is de functie van neurogliacellen?=Voeden, ondersteunen, beschermen. 66. Wat is een synaps?=dat is een contact plaats tussen een axon en een ander neuron, myocyt of kliercel 67. welke onderdelen vind je terug in een synaps?=Een pre synaptisch element, een synaptische spleet en een post synaptisch element. 68. Het pre synaptische element heeft knop vormige verdikkingen, hoe noem je die?=Als ze op het verloop van het axon zitten heten ze boutons an passage. Als ze op het eind zitten heten ze bouton terminal. 69. Welke soort granules bevinden zich in de eindknopen van axonen?=Je hebt ronde granules (s type) en platte granules (F type). De ronde kunnen nog electronen Dens of Lucent zijn. 70. Welke neurotransmitters komen er van ronde en platte granules?=Van de ronde lucente: actylcholine en van de ronde dense: adrenaline, dopamine, serotonine. Van de platte granules komt GABA (remmende neurotransmitter). 71. Hoe heet het membraan van een neuron?=Een axolemma 72. Hoe werkt de vrijstelling van de neurotransmitters in de synaptische spleet?=Er is een depolarisatiegolf, die loopt tot aan de verdikking in het axon (pootje van axon) door de depolarisatie gaan er Ca kanalen open, en Ca gaat naar binnen, dit geeft een activatie van het actine netwerk, actine netwerk polymeriseert, de secretie granules worden ingesloten en naar de membraan getrokken waar ze versmelten, dan komen de neurotrasmitters vrij in de synaptische spleet. 73. Hoe blijven neurotransmitters gelokaliseerd in de synaptische spleet?=Er zijn neurogliacellen die het axon aflijnen tot aan de spleet waardoor de spleet ook min of meer afgesloten wordt. Drugs kunnen hierop inwerken waardoor er wel neurotransmitters vrij kunnen komen. 74. Wat gebeurt er als er neurotransmitter vrij komt in de synaps?=Dan gaan er NA kanalen open en wordt de membraan potentiaal weer omgekeerd door de influx van NA. Aan de andere kant van de spleet zit een doelcel met een uitgebreid glycocalyx complex in de synaptische spleet. Daar zitten veel TM eiwitten in die werken als receptor. Er zitten ook veel membraan gebonden enzymen in die de neurotransmitter afbreken zodat het signaal niet blijft lopen. Het kleine deel dat langs de glycocalyx komt kan de receptor stimuleren. 75. Waardoor is herstimuleren van een synaps mogelijk snel nadat eerste signaal is gegeven?= Doordat de vrijgekomen neurotransmitter ook weer gelijk wordt afgebroken. 76. Is de werking van neurotransmitter overdracht snel of traag?=Deze is traag want de neurotransmitter moet aangemaakt worden en getransporteerd worden tot de spleet. 77. Wat is een voordeel van een chemische synaps (werkt met neurotransmitter)?=Deze overdracht van signalen is heel erg specifiek. Bij ontwikkelde vertebraten is het CZ altijd chemisch gemoduleerd omdat het een heel makkelijk moduleerbaar systeem is. 78. Wat is een electrische synaps?=Dat zijn gap junctions (nexus verbindingen). Via de kanaaltjes gaat de prikkel naar andere cellen. 79. Wat zijn voor en nadelen van een electrische synaps?=Het is een snel mechanisme, werkt volgens alles of niets principe en is niet moduleerbaar. 80. Er worden verschillende synapsen onderscheiden op basis van plaats van prikkeloverdracht noem er enkele=(Axodendritisch, axoaxonair: interneuronaal), (neuromusculair, neuroglandulair: efferente differentiaties), (naakte zenuw uitlopers: afferente differentiatie) 81. Je hebt verschillende receptoren in zenuwweefsel, noem er enkele?=Exteroreceptor (prikkel van buiten zoals warm, koud, licht). Proprioreceptor (prikkels uit lichaam bv spierspoeltjes), 82. Hoe onderscheid je receptors op basis van bron?=Exteroreceptor, proprioreceptor, interoreceptor, visceroreceptor 83. Hoe onderscheid je receptors op basis van aard?=Fotoreceptor, chemoreceptor, mechanoreceptor, thermoreceptor. 84. Hoe onderscheid je receptors op basis van stuctuur?=Je hebt vrij niet omkapselde receptors en je hebt omkapselde receptors. 85. Welke oorsprong hebben neurogliacellen?=Die komen van ectodermale oorsprong uit de neurale buis. 86. Welke oorsprong hebben microgliacellen?=Die komen van mesodermaal 87. Wat zijn astrocyten?=Dit zijn veel voorkomende cellen met heel veel functies. Het zijn grote stervormige cellen. De uitlopers van de cellen maken contact met elkaar en zorgen voor een netwerk van zenuwweefsel. De uitlopers maken contact met nexus verbindingen voor de calcium flow. Tussen de uitlopers liggen de neuronen waarvan de plaats bepaling door de astrocyt wordt gedaan. De uitlopers worden ondersteund door gliafilamenten (GFAB). En er vind glucose opslag plaats in astrocyten, want dit is de enigste voedingsbron van neuronen. 88. Wat is de voedingsbron van neuronen?=Enkel glucose. 89. Wat is een hypoglycemische coma?=Dat is een tekort aan suiker, en dan raak je in coma, de neuronen sterven af en plaats wordt ingenomen door astrocyten, als een soort litteken weefsel. 90. Welke twee types astrocyt kennen we?=Een fibreuze (nadruk op vezel uitlopers gezien in SA) en een protoplasmatische astrocyt (meer cytoplasma om de kern gezien in de SG). 91. Wat is een bijzondere functie van de astrocyt?=De astrocyt kan ook voetjes vormen en daarmee lijnt de astrocyt de gehele hersenholte af. En verzorgt ermee ook de bloedbrein barierre de aflijning van een bloedvat in SA of SG heet membrana limitans gliae perivasculair. De aflijning van de hersenen heet membrana limitans gliae superfiscialis. 92. Wat is er van astrocyten onder de microscoop te zien?=De kern is Lm te zien de uitlopers alleen als GFAB aangekleurd wordt dan zijn de intermediaire of glia filamenten te zien. 93. Wat zijn oligodendrocyten?=Dit zijn kleine cellen en hebben boomvormige uitlopers. Er zijn minder uitlopers dan bij astrocyten. De kern van een oligo is donkerder en ronder dan van astrocyt. 94. Welke twee types van oligodendrocyten kennen we?=Een interfasculaire en een satelietoligodendrocyt. 95. Waar komt de interfasculaire oligodendrocyt voor en wat is zn functie?=Deze komt voor in SA en SG tussen de bundels van de uitlopers en zorgt voor de voeding en organisatie van neuronen. In SA zorgen zij voor circulatie en vorming van myeline schede. 96. Waar komt de satelliet oligodendrocyt voor en wat is zn functie?=Minder uitlopers, rond de zenuwcellichamen en alleen in de SG deze zorgt voor voeding en bescherming van de neuronen. 97. Wat zijn microgliacellen?=Dit zijn de allerkleinste cellen van mesodermale oorsprong. Ze zijn familie van de weefselmacrofagen en als ze gestimuleerd worden dan vergroot het plasma en komen er meer lysosomen. Dit zijn de zenuwmacrofagen. 98. Welk patroon kunnen we zien in SA en SG onder de microscoop?=In de SA zien we een duidelijke streping in de grijze stof lijkt de streping wat meer weg te vallen tegen de achtergrond. 99. Wat is het witte om de axonen heen wat je kan zien onder de micrscoop?=Dat is thv het ruggen merg in de SA de myeline schede die je om de axonen heen ziet liggen. 100. Wat zijn tanycyten?= Dat zijn ook een soort epitheel (ependym)cellen die liggen op de bodem van 3e en 4e ventrikel, ze hebben een net iets andere functie als ependymcellen. 101. Welk epitheel vinden we in het ruggenmerg?=1 lagig cilindrisch 102. Welk epitheel vinden we in de ventrikels?=1 lagig kubiek 103. Wat zijn speciale functies van het epitheel in zenuwstelsel?=Ze hebben uitlopers om stoffen op te nemen uit cerebrospinaal vocht en naar de bloedbaan en er is flow van vocht door de trilharen. 104. Wat zijn plexus choroideus cellen?=Dit zijn zeer specifieke ependymcellen op het dak van de ventrikels. Er is daar op die plek geen bloedbreinbarriere en daar kunnen stoffen opgenomen worden. De plexus cellen veranderen het iets en het wordt cerebrospinaal vocht. 105. Welk epitheel vinden we in de plexus choroideus?=Daar vinden we 1 lagig kubiek eptiheel 106. Welke neurogliacellen vinden we in het perifere zenuwstelsel?=Daar vinden we neurolemmocyten, deze worden onderverdeeld in schwann cellen en satelietcellen. 107. Op welke specifieke plaats vind je schwann cellen?=Perifeer langs de axonen, zij omwikkelen de axonen en maken een myeline schede. 108. Welke activiteit kan een schwannse cel soms nog meer vertonen?=Soms werkt een schwann cel als een macrofaag 109. Wat is de functie van een schwann cel?=Voeding van de axonen, maken van de myeline schede 110. Wat is er LM van een schwanncel te zien?=Alleen de kern, deze is wat ronder en bleker van kleur dan een fibrocyt die spitser en donkerder is. 111. Waar vind je satelietcellen terug?=Rond zenuwcellichamen, dus perifeer moeten deze in de ganglia (Sensible en autonoom) liggen. Ze liggen als een krans om het zenuwcellichaam heen. 112. Wat is de functie van een satelliet cel?=Voeden en beschermen van de cellen. 113. Er zijn verschillen in de krans continue of discontinue, wat betekend dat?=Deze verschillen vind je terug op verschillende plekken, de continue krans vind je in cranio/spinale ganglia terug en de onderbroken krans vind je in de autonome ganglia terug. 114. Welke twee type zenuwvezels komen er perifeer voor?=Een gemyelineerde vezel, en een niet gemyelineerde vezel. 115. Wat is een niet gemyelineerde vezel?=Dat is een vezel zonder myeline schede, er legt zich een schwann cel rond het axon, het axon wordt ingesloten door een uitgebreide glycocalyx (Lamina externa) want het is een BW vreemde cel. 116. Hoe wordt een ongemyelineerde vezel ook wel genoemd?=Een mergloze vezel of een vezel van remak. 117. Komen de mergloze vezels veel voor?=Nee de vezels van Remak komen perifeer heel erg weinig voor. 118. Wat is een mesaxon?=De ruimte tussen de twee membranen van de Schwannse cel die het axon omgeven. 119. Wat is de periaxonale ruimte?=De ruimte tussen het axon en de schwannse cel. 120. Hoeveel schedes heeft een vezel van Remak?=1tje de schwannse schede, want enkel de schwanncel omwikkelt het axon en er wordt geen myeline (schede) gemaakt. 121. Hoeveel schedes heeft een gemyeliniseerde zenuwvezel?=2, een schwannse schede en een myeline schede. 122. Hoe dik kan een myelineschede worden?=Tot 20 UM 123. Wat heeft de dikte van een myelineschede te maken met de prikkelgeleiding?=Hoe dikker de schede hoe sneller de prikkelgeleiding. 124. Welke soorten zenuwvezels hebben een erg dikke myeline schede?=De pijnvezels 125. Hoe ontstaat een myeline schede?= De schwannsecel zakt over het axon en draait rond het axon en in zichzelf. er is een binnen en buitenste mesaxon en de schwanncel kan tot wel 20 x om het axon draaien. 126. Waar bevind zich het cytoplasma van een schwanncel in een gemyeliniseerde vezel?=In de buitenste wending. Deze is wat breder en daar is het actief cytoplasma aanwezig met kern. 127. Waarom heeft een gemyeliniseerde vezel een lamina externa ipv lamina basalis?= Omdat de schwannse cel een BW vreemde cel is. 128. Wat is de myelineschede eigenlijk?=Een stapeling van de membranen van de rondgedraaide cel van schwann. 129. Wat zie je onder de microscoop van gemyeliniseerde vezels terug?=De versmelting van de binnenste lamellen (Hoofdlijn), dit geeft een electronen dense structuur. De buitenste lamellen versmelten niet dit zijn de intra periode lijnen. 130. Hoe worden die lamellen versmolten aan de binnenzijde van de myeline schede?=Door zeer specifieke eiwitten die alleen voorkomen in een schwannse cel. 131. Kun je snelheid prikkeloverdracht inschatten onder de microscoop?=Ja, door de hoofdlijnen te tellen kun je meten /schatten hoe goed gemyeliniseerd een vezel is en hoe snel de prikkelgeleiding zal gaan. 132. Hoe wordt een gemyeliniseerde vezel ook wel genoemd?=Een medullaire vezel 133. Door welke cellen wordt de aanmaak van myeline verzorgt in centraal of perifeer zenuwstelsel?=Centraal, door olidodendrocyten, perifeer door cellen van schwann. 134. Hoe zou je myeline kunnen aantonen op een coupe?=Door het vet (myeline) te fixeren met osium tetroxide, dan valt een donkere laag op en dat is de myeline schede. 135. Er zijn insnoeringen in de myeline schede te zien, hoe heten die?=Dat zijn de knopen van Ranvier 136. Wat is een knoop van Ranvier precies?=Het is een onderbreking van de myelineschede en de grens tussen twee afzonderlijke schwanncellen. 137. Wat gebeurt er met het axon thv een knoop van Ranvier?=Het axon verdikt daar iets, de celmembraan van het axon ook door NA kanalen aanwezig. de hoofdlijnen vd myeline schede ontdubbelen zodat het cytoplasma weer wat meer ruimte kan innemen. 138. Ligt perifeer thv de knoop van Ranvier het axon bloot? 139. Nee nooit helemaal bloot. 140. Ligt centraal thv de knoop van Ranvier het axon bloot? 141. Ja hier ligt het axon helemaal bloot 142. Wat zijn de visgraatstructuren die je in een schwannse cel kan zien? 143. Dat zijn de insnoeringen van schmidt lantermann. 144. Wat zijn de insnoeringen van Schmidt-lantermann precies? 145. Dat zijn plaatselijke ontdubbelingen van de hoofdlijnen. Hier neemt het cytoplasma toe en is de myelineschede plaatselijk doorbroken. 146. Wat is de functie van een insnoering van Schmidt-lantermann? 147. Zorgen voor een cytoplasmabrug tussen de inwendig en uitwendige mantel zodat het axon gevoed kan worden. 148. Waarom zien we een visgraatstructuur bij insnoering van Schmidt-lantermann? 149. Omdat als de ontdubbelingen recht boven elkaar waren zou de onderbreking van myeline veel te dik zijn om prikkels goed te geleiden. Dus wordt het schuin/visgraatsgewijs gedaan zodat er toch een brug is maar de onderbreking niet al te groot. 150. Hoe wordt een myelineschede in het centraal zenuwstelsel gemaakt? 151. Door een oligodendrocyt, deze heeft plaatvormige uitlopers en die platen krullen om het axon heen. Er kunnen meerdere uitlopers om 1 axon krullen en 1 oligodendrocyt heeft meerdere uitlopers om om meerdere axonen te kunnen krullen. 152. Welke insnoeringen vind je terug in het centraal zenuwstelsel?=Alleen knopen van Ranvier, geen insnoeringen van Schmidt-Lantermann. 153. Waarom zijn farmacea actiever in het CZS dan in het PZS?=Doordat in het CZS het axon bloot ligt thv knoop van ranvier, daar kunnen farmacea makkelijk inwerken op het zenuwweefsel. 154. hoe heten de platen van een oligodendrocyt waarmee het axon wordt omkrult?=Dat zijn trapezoidale platen. 155. Waar vind je CZS ook naakte zenuw uitlopers zonder myeline?=In de grijze stof en heel enkele in SG 156. waarom is de witte stof SA zo wit?=Doordat myeline vezels daar de overheersende vezels zijn en de myeline de witte kleur veroorzaakt 157. Hoe is een zenuwbundel opgebouwd?=Eerst heb je een axon, daarom heen ligt een schwanse schede en myeline schede, dan volgt een laagje BW (Endoneurium), daaromheen ligt het perineurium met perineuralecellen en een laagje BW, tussen de twee lagen van de perineuralecellen ligt cerebrospinaalvocht. Dan liggen er vetcellen en bloedvaten en BW (losmazig collageen) en wordt het geheel omgeven met het epineurium (onregelmatig dens collageen). 158. Waaruit is het endoneurium opgebouwd?=Uit losmazig collageen BW, reticuline vezels, en enkele fibrocyten. Ook bloedvaten (bloed/brein barriere) en het endoneurium sluit aan op een lamina basalis. 159. Is de regeneratie van zenuwcellen goed?=Technische gezien wel maar het is zo’n lastig proces dat het altijd fout loopt eigenlijk. 160. Is de plaats van beschadiging van belang voor zenuwweefsel?=Ja, als er thv het zenuwcellichaam een beschadiging is dan sterft alles af. Is er thv het axon een beschadeging dan sterft alleen distaal van de noxe alles af. 161. Wat gebeurt er precies bij een beschadeging van het axon?=Distaal:Het endoneurium blijft bestaan, maar er is geen myelineschede meer en de cellen vormen om tot macrofagen. Het axon verbrokkelt en valt weg. Er blijft een lege huls achter van schwanncellen en endoneurium. Proximaal: kan volledig herstellen als noxe niet te dicht bij zenuwcellichaam is. 162. Hoe heet het afsterven van een zenuwvezel ten gevolge van een schadelijke noxe?=Wallerse degeneratie 163. Wat gebeurt er tijdens herstel proximaal van de noxe in een zenuwvezel?=Er vormen uitlopers vanuit het proximale deel van de zenuwvezel, het omhulsel wat na degeneratie over is gebleven kan weer actief worden als een van de uitlopers slaagt hierin terecht te komen op goed geluk. Dan kan het neuron regenereren en toch weer volledige functie krijgen, maar dit is vaak niet het geval omdat het omhulsel lastig te vinden is voor een uitloper. 164. Hoe heet het omhulsel dat overblijft na afsterven zenuwvezel?=Bungerse band. 165. Hoe ontstaat fantoompijn?=Doordat er bij amputatie ook uitlopers (sprouts) ontwikkelen. Echter lidmaat is weg dus er is een woekering van sprouts, er vormen zich knobbelvormige verdikkingen (neuroma) en deze zijn zeer gevoelig en geven dus veel pijn (fantoompijn). 166. In welk gebied vind je de sympatische spinaalzenuwen?= in het thoracolumbale gebied 167. Waar vind je de parasympatische spinaalzenuwen?= in het sacraal gebied en vanuit het verlengde merg 168. Hoe wordt het bloedvat genoemd dat de zenuw bevloeit?= vasa nervorum 169. Waar vind je naakte zenuwuitlopers bijvoorbeeld terug?= in de huid 170. Wat kunnen naakte zenuwuitlopers registreren?= enkel pijn, waar de pijn vandaan komt dat weet je niet, verschil tussen koude, warmte of bv druk kan niet gemaakt worden. 171. Hoe kan er wel specifieke soort pijn geregistreerd worden?= via speciale receptor orgaantjes die de noxe specifiek kunnen identificeren. 172. Welke receptor orgaantjes heb je allemaal?= lichaampje van vater paccini, van meissner, van ruffini, van krause, een spierspoeltje en een peeslichaampje van Golgi. 173. Onder welk type differentiatie vallen de receptororgaantjes, de afferente of de efferente?= de afferente differentiaties. 174. Waar vind je het lichaampje van vater paccini terug?= vnl in de dermis en soms in de hypodermis, gewrichtsbanden en buikorganen zoals pancreas. 175. Hoe ziet een lichaampje van vater paccini eruit?= als een knobbelvormige verdikking met de schwanncellen eromheen als een plaatvormige verdikking. 176. Wat neemt een lichaampje van vater paccini waar?= het is met vocht gevuld, duwen en trekken aan weefsel leidt tot trillen van het vocht en je voelt de druk dan diffuus verspreid rondom de plaats. Bv in een gewrichtsband. 177. Waarvoor dient het lichaampje van meissner?= voor het tast gevoel in de huid en aan de uiteinde van de ledematen waar het zeer gevoelig is. 178. Hoe ziet een lichaampje van meissner eruit?= het is een opeenstapeling van schwanncellen in de dermis, daartussen ligt een sterk gespiraliseerde axon en eiwitdraadjes verbinden met de basaalmembraan van de epidermis. 179. Waarvoor dienen de lichaampjes van krause?= voor koude gevoel, ze worden gevonden in de diepe dermis. Ook voor tast worden ze gebruikt zegt recent onderzoek. 180. Waarvoor dienen de lichaampjes van ruffini?= voor warmte gevoel, gevonden in de hypodermis, wordt ook met tast geassocieerd. 181. Hoe zien de lichaampjes van krause en ruffini eruit?= het axon vertakt en eromheen liggen de schwanncellen en het endo en perineurium, krause is wat ronder en ruffini is meer ovaler. 182. Wat is het lichaampje van merkel?= een bekervormig axon omheen een cel in het stratum basale van de epidermis. Deze is voor het fijne tast gevoel. 183. Hoe wordt het gevoel van de haren op de huid geregeld?= een axon is omheen de haarfollikel gespiraliseerd. Zodra de haren tegen de richting in worden bewogen is dat voelbaar. 184. Hoe noem je prikkels die van buitenaf komen?= exteroceptieve prikkels. 185. Hoe noem je prikkels die uit het lichaam zelf komen?= proprioceptieve prikkels. 186. Welke receptor organen sturen proprioreceptieve prikkels uit?= de spierpoeltjes en golgi pees orgaantjes. 187. Wat doet een golgi pees orgaantje?= deze detecteert spanning op de pees, om die spanning weg te nemen wordt een prikkel naar de betreffende spier gestuurd voor aanspannen spier en daarmee ontspannen van de pees. 188. Hoe ziet een golgi pees orgaantje eruit?= een vertakt axon in de pees met eromheen endo en perineurium. 189. Waarvoor dient het spierspoeltje?= om spierspanning te detecteren en plaats in ruimte te bepalen. Je weet precies of je knie gebogen is of niet…. 190. Hoe ziet een spierspoeltje eruit?= bestaat uit twee delen, een axon dat gespiraliseerd is rondom een spiervezel waarin de kernen allemaal verzameld zijn centraal. Dit zijn de nucleair chain fibres. De nucleair bag fibres liggen perifeer langs de spiervezel. 191. Welke efferente differentiaties ken je ?= een axosomatische synaps ofwel motorische eindplaat. En de gladde spiercel, hartspiercel en de kliercel. Zenuwuitlopers daar zijn ongemyeliniseerd en liggen in de groeve van de spiercellen. 192. Welke motorneuronen worden gebruikt voor spiercellen?= alfa motorneuronen 193. Welke motorneuronen worden gebruikt voor spierspoeltjes?= gamma motor neuronen 194. Wat is een interneuronale synaps?= een verbinding tussen twee neuronen. 195. Welke twee types interneuronale synaps bestaan er?= een chemische en een electrische. 196. Wat is het voordeel van een electrische interneuronale synaps?= zeer snel 197. Wat is het nadeel van een electrische neuronale synaps?= is niet moduleerbaar. Het is alles of niets. 198. Wat is het voordeel van een chemische neuronale synaps?= deze is wel moduleerbaar, nadeel is dat hij minder snel is en meer energie kost 199. Waar vind je een voorbeeld van een electrische interneuronale synaps?= in hartspierweefsel. 200. Waar in het ruggenmerg vind je de extero en proprio receptieve nucleus terug?= in de dorsale hoorn 201. Waar in het ruggenmerg vind je de visceroreceptieve en motorische nucleus terug?= in de laterale hoorn. 202. Waar in het ruggenmerg vind je de somatomotorische nucleus terug?= in de ventrale hoorn. 203. Welke cellen vind je in de substantia grisea van de hersenschors terug?= purkinjecellen, ster of korfcellen, korrelcellen, grote korrelcellen 204. Waarom stuurt het cerebellum constant prikkels naar de grote hersenen?= omdat de grote hersenen constant aspecifieke prikkeling nodig hebben om wakker en alert te blijven. 205. Wat doen de purkinjecellen in de hersenschors?= zij onderdrukken de prikkels van de cerebellaire nucleus die in het SA ligt. 206. Welke prikkels hebben een positieve feedback op de purkinje cellen?= pos. Prikkels uit de spieren en motorische cortex en de korrelcellen 207. Wat doen de korrelcellen?= die hebben ook ene pos feedback op de purkinje cellen 208. Wat doen de grote korrelcellen?= deze onderdrukken de prikkels van de kleine korrelcellen zodat de purkinje cellen niet teveel worden gestimuleerd. 209. Wat doen de stercellen?= deze nemen info van de korrelcellen op. Als de purkinjecellen teveel worden gestimuleerd dan onderdrukt de stercel de purkinjecel. 210. Wanneer zie je atactische bewegingen?= als de nucleus cerebelli de bovenhand krijgt over de motorische cortex 211. Welke drie cellagen herken je in de kleine hersenen?= de vezellaag, de purkinjelaag en de korrellaag. 212. Hoeveel cellagen kun je onderscheiden in de grote hersenen?= humaan 6 lagen echter bij lagere diersoorten vinden we vaak maar 4 of 5 lagen terug. 213. Hoe noemen de 6 cellagen in de grote hersenen van perifeer naar centraal?= moleculaire laag, buitenste korrellaag, buitenste laag piramidale cellen. Binnenste korrellaag, binnenste piramidale laag en fusiforme laag. 214. Hoe wordt de buitenste piramidalelaag cellen ook wel eens genoemd?= de cellen van martinotti 215. De info voor de cortex die wel belangrijk is (niet enkel prikkel voor alert te houden) waar komt die binnen?= die komt binnen op de korrelcellen(binnenste en buitenste laag). 216. Welke drie vliezen rondom hersenen en ruggenmerg ken je?= duramater, piamater en arachnoideamater 217. Bestaat er in de hersenen een epidurale ruimte?= nee deze vind je enkel in het ruggenmerg want thv de hersenen is de duramater vergroeid met het periost
Ingezonden op 10-10-2016 - 1461x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!