Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
KLAS 6 TOETSWEEK 1
› 8 GESCHIEDENIS begrippen Pocket
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
KLAS 6 TOETSWEEK 1
8 GESCHIEDENIS begrippen Pocket
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aanleiding = directe oorzaak absolutisme = het streven van een vorst naar volledige (absolute) macht, waarbij hij zich beriep op het goddelijk recht (droit divin) verlicht absolutisme = vorsten verbeterden onder invloed van de verlichting hun bestuur, maar hielden wel alle macht in handen (alles voor het volk, niet door het volk) verlicht despotisme = synoniem verlicht absolutisme adel = sociale groep van families die door hun afkomst vroeger allerlei voorrechten hadden, bijvoorbeeld rechtspraak op hun grondgebied. stamden af van belangrijke personen, vaak militaire leiders die door een vorst in de adelstand waren verheven. edelen droegen adellijke titel allochtoon = persoon afkomstig uit een ander land of gebied ambacht = beroep waarbij iemand een product maakt of bewerkt met zijn handen in een kleine werkplaats ambtenaar = persoon die werkt in dienst van bestuurders. helpt bij het uitvoeren van besluiten van het bestuur antisemitisme = vijandigheid tegen joden pogroms = gewelddadige aanvallen op een groep diaspora = verspreiding van een volk over de wereld archeologie = wetenschap die zich bezighoudt met het doen van opgravingen en het bestuderen van vondsten aristocratie = manier van besturen waarbij de macht in handen is van een kleine groep mensen, bijvoorbeeld oudsten, rijksten, edelen. letterlijk regering van de besten autochtoon = afkomstig uit het land of gebied zelf autonomie = onafhankelijkheid, zelfbestuur, zelfbeschikking, bevoegdheid om eigen wetten te geven. (bij vrede van Versailles in 1919 erkend op (europese) volkeren) barok = bouwstijl die vanaf de 16e eeuw in West-Europa voort kwam uit de renaissance stijl. herkenbaar aan indrukwekkende, spannende vormen, grote afmetingen, hoge koepels, veel zuilen en pilasters en drukke versieringen, waarbij rijkelijk en creatief werd geput uit de klassieke voorbeelden. wereldlijke en kerkelijke machthebbers gebruikten de barok om hun macht te tonen. bestuur = groep mensen die leding geeft en dingen regelt. bestuurders/manier van leding geven betrouwbaarheid = een historische bron noem je erg betrouwbaar als je goede redenen hebt om te geloven dat de informatie die er (in het kader van en vraagstelling) uit wordt gehaald erg klopt met wat er in het verleden in werkelijkheid is gebeurd. bisschop = godsdienstig leider van een gebied in de rooms-katholieke kerk boeddhisme = elk mens kan zich bevrijden uit de kringloop van het leven en de dood door het bedwingen van zijn verlangens. opgericht door siddharta gautama, bijgenaamd ... (de verhevene) geloven in meerdere goden, ... ook een daarvan. bondgenootschap = samenwerking om een bepaald doel te bereiken bourgeoisie = (rijke) burgerij bronnen = een overblijfsel uit het verleden bestuderen om iets te weten te komen over vroeger primaire bron = iemand uit dezelfde tijd als waar het over gaat, informatie uit de eerste hand secundaire bron = bronnen uit later tijd, dan waar het over gaat, niet uit de eerste hand bruikbaarheid = de ... van een historische bron is groot als je er veel informatie over een bepaalde vraagstelling uit kunt halen burger = inwoner van een stad/staat met bepaalde rechten, niet-militair centralisatie = ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit één punt wordt bestuurd. in de hoofdstad worden de belangrijkste besluiten voor het hele gebied genomen. communisme = ideologie en politiek-maatschappelijke stroming gebaseerd op ideeën van karl Marx: arbeidersellende is het gevolg van het kapitalistische economische systeem. er zal een revolutie komen waarbij arbeiders de macht van de fabriekseigenaren overnemen. zo ontstaat een socialistscihe/communistische samenleving, waarin de rijkdommen eerlijk verdeeld zullen zijn. om dit te bereiken is er eerst een periode met een dictatuur van het proletariaat, een kleine groep heeft de macht in handen. concentratiekamp = afgesloten kamp waar een gezag onwelgevallige of gestrafte personen in barakken gevangen houdt (zoals goelag, in siberië door rusland) confessionalisme = politiek-maatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof. men spreekt van christelijk politiek denken. context = het verband waarin zich een historisch feit voordoet, de dingen die er in tijd en/of ruimte omheen gebeuren. continuïteit = iets wat in een bepaalde tijd niet of nauwelijks verandert, bijvoorbeeld maatregelen tegen overstroming van het land nemen cultuur = betrekking op totale manier van leven, het denken en doen van een groep mensen, zoals kledingen, godsdienst, taal, normen, waarden. multiculturele samenleving = mensen leven met meerdere culturen, meestal ten gevolg van migratie dekolonisatie = het verdwijnen van kolonialisme democratie = letterlijk volksregering. manier van besturen waarbij (een deel van) het volk mag meebeslissen parlementaire democratie = het volk mag meebeslissen door middel van het kiezen van een volksvertegenwoordiging democratisering = ontwikkeling waarbij het volk steeds meer invloed uitoefent dictatuur = bestuursvorm waarbij de macht in handen is van één persoon of een klein aantal personen economie = alles wat te maken heeft met middelen van bestaan planeconomie = tegenovergestelde (vrije) markteconomie, de overheid regelt alles wat met de economie te maken heeft eenheidsstaat = staat met één hoogste gezag emancipatie = het verwerven van gelijke rechten/vrijmaking uit slavernij etnisch = volkenkundig, heeft te maken met kenmerken van een volk volk = bewoners van een staat/ een groep mensen met een aantal gemeenschappelijke kenmerken, zoals afstamming, taal, zeden, overlevering, ervaring multi-etnische samenleving = mensen met verschillende oorsprong, afstamming en/of herkomst leven samen evolutietheorie = denkbeeld, geïntroduceerd door charles darwin in 1851, langzame verandering van planten, dieren en de mens als gevolg van aanpassing aan diverse leefomstandigheden expansie = uitbreiding europese expansie = uitbreiding van activiteiten van Europeanen buiten Europa vanaf 15e eeuw, zoals ontdekkingsreizen, vestigingenvan handelscompagnieën, ontstaan van koloniën fascisme = verzamelnaam voor radicale anti-democratische, totalitaire en extreem-nationale (nationalistische) ideologieën en stromingen neofascistisch = naoorlogse varianten fascisme federaal = heeft betrekking op federatie, een verbond van samenwerkende staten die tot op zeker hoogte autonoom zijn, zoals vs feit = redeneren, argumenteren, verwijzen naar omstandigheden of bronnen als bewijsmateriaal hebben om aan te nemen dat het in het verleden werkelijk zo was feminisme = het streven naar een gelijkwaardige behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen met name wat betreft maatschappelijke, economische en juridische zaken. feodalisme = manier van besturen waarbij edelen (als leenmannen of vazallen) hun koning (hun leenheer) steuenden in ruil voor land, dat ze te leen kregen. deze edelen waren op hun beurt leenheer van lagere leenmannen. leenmannen hadden de plicht hun leenheer trouw te zijn, ze hadden het recht op bescherming door hun leenheer leenstelsel = synoniem feodalisme filosofie = wijsbegeerte. wetenschap die zich bezighoudt met de vraag waarom dingen zijn zoals ze zijn geestelijkheid = groep personen met een leidende rol bij een godsdienst gevolg = om het belang van historische geberutenissen en verschijnselen vast te stellen wijzen mensen erop dat deze hebben geleid tot andere feiten. zo'n feit wordt dan ... genoemd godsdienst = als mensen geloven in goden of een god. vormt met zijn regels en tradities meestal een losmaelijk onderdeel van een cultuur. ook als iemand niet gelooft wordt zijn levenswijze mede door de godsdienst bepaald animisme = natuurgodsdiensten. mensen geloven in geesten (ziel, kracht en in dingen (boom, wind) gotisch = bouwstijl kwam in West-Europa vanaf 12e eeuw voort uit romaanse stijl. nieuw was toepassing spitse boog, die hoge gewelven met grote vensters mogelijk maakte. veel verticale lijnen verhoogden het ruimtelijke, hemelse effect. grieks-romeinse cultuur = omdat de romeinen veel onderdelen van de Griekse cultuur overnamen noemen we hun cultuur zo. klassieke cultuur, antieke cultuur = synoniemen grieks-romeinse cultuur grondwet = wet waarin de belangrijkste grondbeginselen van het bestuur van een staat zijn omschreven, zoals verhouding tussen diverse staatsorganen en de rechten en plichten van de individuele staatsburgers klassieke grondrechten = vrijheidsrechten. geeft burgers bescherming tegen oneerlijke behandeling van de overheid of andere burgers sociale grondrechten = overheid moet best doen voor bestaanszekerheid van burgers, door hen te beschermen tegen armoede en sociale onzekerheid handel = middel van bestaan waarbij mensen goederen en dienstenkopen en verkopen handelskapitalisme = economisch systeem vanaf 17e eeuw in Europa waarbij koopman-ondernemers zich met handel én nijverheid bezighielden uitbestedingssysteem = onderdeel handelskapitalisme. koopman ondernemers kochten grondstoffen in en lieten deze verwerken door ingehuurde ambachtslieden die zelf werktuigen hadden manufactuur = grote werkplaats. koopman-ondernemers met meer kapitaal hadden dat. er waren werktuigen waar arbeiders voor loon kwamen werken. kenmerk: een deel van de winst werd in het bedrijf geïnvesteerd, bv werktuigen of opleiding personeel hellenisme = de sterk door de grieken beïnvloede mengcultuur in de gebieden rondom het oosten van de middellandse zee en het Midden-Oosten in de periode vaaf de dood van Alexander de grote (323 v.chr) tot de romeinse verovering van egypte (30 v.chr) hindoeïsme = verzameling van oude godsdiensten met duizenden goden uit india. een kenmerk is het geloof in kasten, hogere en lagere gesloten groepen binnen de samenleving. reïncarnatie. hofstelsel = systeem in de vroege middeleeuwen in Europa waarbij mensen in groepen leefden op een economisch zelfvoorzienend (autarkisch) domein (hof) onder leding van een domeinheer. elk domein had zijn eigen regels en rechtspraak, er was weinig contact met anderen domeinen. domeinstelsel = synoniem hofstelsel horigheid = middeleeuws systeem waarbij boeren horig waren: zij hoorden bij een landgoed van een heer en hadden niet de vrijheid om weg te gaan. horigen hadden de plicht om te werken voor hun heer; ze hadden het recht op zijn bescherming humanisme = stroming onder geleerden vanaf de 15e eeuw die de klassieke filosofie, literatuur en kunst bestudeerden. een belangrijk kenmerk is de aandacht voor de vrije, autonome persoonlijkheid van de mens. alles willen verklaren met behulp van klassieke oudheid ideologie = een leer, geheel van maatschappelijke opvattingen imperialisme = het strevven van een staat naar uitbreiding van zijn macht, in de vorm van directe heerschappij of in de vorm van invloedssferen. modern imperialisme = het streven naar koloniale wereldrijken vanaf het eind van de 19e eeuw, veroorzaakt door industrialisatie en nationalisme
Ingezonden op 30-10-2016 - 1389x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!