Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Follow up Engels idioom havo 4.
› 0 Deel 1 idioom toets. 1/18
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Follow up Engels idioom havo 4.
0 Deel 1 idioom toets. 1/18
Jaar 4 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
hoofdstuk 1. to educate = opleiden education = opleiding; onderwijs nursery school; kindergarten = kleuterschool primary school = basisschool secondary school = middelbare school comprehensive (school) = scholengemeenschap grammar school = gymnasium boarding school = kostschool subject = vak to innovate = vernieuwen innovation = vernieuwing innovative = vernieuwend to graduate = afstuderen graduate = afgestudeerde scholarship = studiebeurs to enable = in staat stellen boring; dull; tedious = saai to be bored = zich vervelen to skip = overslaan term = periode; trimester mark; grade = cijfer to pass = slagen voor to fail = zakken voor pass; pass mark = voldoende fail; fail mark = onvoldoende mathematics; maths = wiskunde unless = tenzij average = gemiddeld actually = eigenlijk diary = agenda; dagboek hoofdstuk 2. certificate=diploma knowledge=kennis superficial=oppervlakkig gymnasium/gym=sportzaal/gymzaal level=niveau to neglect=verwaarlozen nickname=bijnaam angle=hoek oral=mondeling to compare = vergelijken comparison=vergelijking illiterate = analfabeet illiteracy=analfabetisme to praise=prijzen vocabulary =woordenschat advanced=gevorderd to intend = van plan zijn to satisfy = tevredenstellen satisfaction=tevredenheid/voldoening (un)satisfactory= (on)bevredigend progress = vorderingen/vooruitgang rapid=snel course = cursus extract = uittreksel grant = studietoelage to oblige = verplichten obligation = verplichting compulsory/obligatory=verplicht to remain = blijven hoofdstuk 3. to assess = beoordelen assessment = beoordeling stern ; strict = streng lenient = soepel to disturb = storen career = loopbaan ; carrière careers teacher = decaan lecture = college to attend = bijwonen to quote = citeren quotation = citaat summary = samenvatting main = voornaamste chief science = hoofdwetenschap scientist = wetenschapper scientific = wetenschappelijk physics = natuurkunde to develop = ontwikkelen development = ontwikkeling option = keuze ; optie optional subject = keuzevak truant = spijbelaar to play truant = spijbelen truancy = spijbelgedrag rule = regel to apply = toepassen against = tegen anything but = allesbehalve diligent ; industrious = ijverig diligence = ijver to expel = wegsturen to be at stake = op het spel staan hoofdstuk 4. relationship = relatie engaged = verloofd engagement = verloving to celebrate = vieren to divorce = scheiden divorce = scheiding because of; on account of = vanwege to live together; to cohabit = samenwonen to separate = uit elkaar gaan single = alleenstaand to desert; to abandon = in de steek laten to bring up; to raise = grootbrengen foster parents = pleegouders stepfather = stiefvader relative = familielid orphan = wees ancestor = voorouder to descend (from) = afstammen (van) descendant = afstammeling bachelor = vrijgezel parental = ouderlijk adult = volwassene grown-up = volwassen to regard; to consider = beschouwen acquaintance = kennis striking = opvallend in common = gemeen; gemeenschappelijk among = onder to owe (to) = te danken hebben (aan) hoofdstuk 5. human = menselijk appearance = uiterlijk scar = litteken familiar = bekend; vertrouwd tan = bruine kleur sensitive = gevoelig to expose = blootstellen to expose to = blootstellen aan exposure = blootstelling sight = gezichtsvermogen perspiration = transpiratie bald = kaal to dye = verven muscle = spier plastic surgery = plastische chirurgie to remove = verwijderen obese = zwaarlijvig obesity = zwaarlijvigheid slim = slank to slim = afslanken; afvallen features = gelaatstrekken wrinkle = rimpel to resemble; to look like = lijken op resemblance = gelijkenis remarkable = opmerkelijk graceful = gracieus; sierlijk skull = schedel sense = zintuig naked; nude = naakt hoofdstuk 6. health = gezondheid healthy = gezond flu/influenza = griep disease/illness = ziekte to cause = veroorzaken cause = oorzaak malignant = kwaadaardig germ = bacterie risk = risico ordinary =gewoon to consult =raadplegen to examine = onderzoeken tranquilliser = kalmeringsmiddel label = etiket habit = gewoonte disabled = gehandicapt/invalide disability = handicap asset = waardevol bezit to breathe = ademen chest = borstkas paralysed = verlamd kidney = nier sore = pijnlijk/zeer vein = ader oxygen = zuurstof contraceptive = voorbehoedmiddel pregnant = zwanger pregnancy = zwangerschap to get rid of = kwijtraken/afkomen van to hurt = pijn doen to have a fever = koorts hebben hoofdstuk 7. to prescribe = voorschrijven prescription = recept to treat = behandelen treatment = behandeling surgeon = chirurg surgery = spreekkamer surgery hours = spreekuur to perform = uitvoeren/verrichten general practitioner/GP = huisarts physician = arts in vain = tevergeefs directions = aanwijzingen/instructies to bear/to endure= verdragen/uithouden to operate on = opereren to recover = herstellen recovery = herstel to tempt = in de verleiding brengen temptation = verleiding to resist = weerstaan resistance = weerstand irresistible = onweerstaanbaar whether/if = of pharmacy =apotheek medicine/drug = medicijn hoofdstuk 8. to vomit;to throw up = overgeven;braken mental = geestelijk insane = krankzinnig common = gewoon;veel voorkomend to cure = genezen incurable = ongeneeslijk physical = lichamelijk in spite of;despite = ondanks to heal = genezen (van wond) to faint = flauwvallen unconscious = bewusteloos conscious = bij bewustzijn hereditary = erfelijk to suffer = lijden ward = afdeling to distinguish = onderscheiden distinction = onderscheid severe = hevig to bury = begraven cemetery = begraafplaats funeral = begrafenis tomb = graftombe mortal = dodelijk (im)mortal =(on)sterfelijk coffin = (dood)kist epitaph = grafschrift suicide = zelfmoord poison = gif to poison = vergiftigen poisonous = giftig hoofdstuk 9. fashion = mode fashionable = in de mode; modieus old-fashioned = ouderwets fabric = stof to catch on = aanslaan to mend = maken van kleding; repareren van kleding though; although = hoewel shabby = armoedig collar = kraag; boord fur = bont size = maat to fit = passen to shrink = krimpen to design = ontwerpen designer = ontwerper wardrobe = kleerkast casual clothes = vrijetijdskleding laundry = wasserij jewel = juweel bracelet = armband necklace = halsketting pendant = hanger gem; precious stone = edelsteen genuine; real = echt fake = namaak; vals jewellery = sieraden; juwelen decent = fatsoenlijk veil = sluier headscarf = hoofddoek hoofdstuk 10. chips = friet crisps = chips hardly/scarcely/barely = nauwelijks wholesome = gezond van voedsel cereal = graanproduct tray = dienblad pie = pasteitje fit/suitable = geschikt peculiar/curious = eigenaardig dessert = nagerecht roll/bun = broodje herb = kruid flavour = smaak to complain = klagen complaint = klacht reasonable = redelijk to feed = voeden to nourish = voeden nutritious =voedzaam recipe = kookrecept shortage = tekort famine = hongersnood to starve = van de honger omkomen device = apparaatje gadget = apparaatje to do the dishes/to wash up = afwassen sink = gootsteen hoofdstuk 11. main course = hoofdgerecht starter = voorgerecht to consist of = bestaan uit to cater = verzorgen to prefer = liever hebben dan sober = nuchter landlord= caféhouder/waard pub = café café = eethuisje zonder drankvergunning to decline = afslaan barrel = vat contents = inhoud to contain = bevatten spirits/liquor = sterke drank waiter= ober to serve = bedienen clumsy = onhandig to preserve = bewaren to decay =bederven perishable = bederfelijk to bother = moeite doen licence = vergunning liquid = vloeistof drink/beverage = drankje to swallow = slikken to choke = stikken hoofdstuk 12. detached = vrijstaand semi-detached = halfvrijstaand terraced house = rijtjeshuis cellar = kelder access = toegang inaccessible = ontoegankelijk to support = steunen to collapse = instorten real estate = onroerend goed estate agent = makelaar inconvenience = ongemak squatter = kraker to refuse = weigeren to demolish = afbreken; slopen demolition = afbraak to move = verhuizen attic = zolder lavatory = toilet separate = scheiden housing estate = woonwijk estate = landgoed to furnish = meubileren chore = klusje settee; couch; sofa = zitbank to shift = verplaatsen log = houtblok to match = passen bij to decorate = versieren remote = afgelegen remote control = afstandsbediening to lock = op slot doen to check = controleren furniture = meubelen hoofdstuk 13. to rent = huren rent = huur to let = verhuren to let = te huur landlady = hospita landlord = huisbaas to own = bezitten owner = eigenaar site = terrein fragile = breekbaar solid = stevig bulb = gloeilamp to stick = vastzitten stain = vlek cosy = gezellig/knus burglar = inbreker thoroughly = grondig fence = hek/schutting barbed wire = prikkeldraad gap = opening orchard = boomgaard fragrant = geurig fragrance/scent = geur nursery = kwekerij axe = bijl root = wortel tool = gereedschap to mow = maaien proper = geschikt/juist hoofdstuk 14. metropolis = wereldstad suburb = voorstad slum = achterbuurt tramp = zwerver native = geboorte- outskirts = buitenwijken amenities = voorzieningen municipal = gemeentelijk uninhabited = onbewoond inhabitant = inwoner remains = overblijfselen to discover = ontdekken discovery = ontdekking concrete = beton urban = stads-/stedelijk suburban = voorstedelijk resident = bewoner narrow = smal alley = steeg gutter = goot imposing/impressive = indrukwekkend tremendous/enormous = enorm to extinguish = blussen entire = heel/geheel entirely = helemaal emergency = noodgeval emergency exit = nooduitgang by means of = door middel van crowd = menigte limited/restricted = beperkt quarter = wijk hoofdstuk 15. to interrupt = onderbreken proverb = spreekwoord gossip = roddel to utter = uiten remark = opmerking to remark = opmerken bilingual = tweetalig native tongue/mother tongue of native language = moedertaal subject = onderwerp curious= eigenaardig chairman= voorzitter dumb = stom to emphasize/to stress = benadrukken emphasis/stress = klemtoon/nadruk fluent = vloeiend to interpret = uitleggen/interpreteren interpreter = tolk to confuse = in verwarring brengen confusing = verwarrend confusion = verwarring account = verslag understatement = understatement/te zwakke uitdrukking narrator = verteller to hesitate = aarzelen hesitation = aarzeling silence = stilte silently = stil/zwijgend hoofdstuk 16. to sign = ondertekenen signature = handtekening initial = initiaal draft = concept paragraph = alinea to refer to = verwijzen naar reference = verwijzing to omit = weglaten omission = weglating abbreviation = afkorting object = voorwerp to underline = onderstrepen instance = voorbeeld poem = gedicht poet = dichter to compile = samenstellen novel = roman novelist = romanschrijver main character = hoofdpersoon famous = beroemd adaptation = bewerking to deal with = behandelen vivid = levendig review = recensie reviewer = recensent critic = criticus criticism = kritiek to criticize = bekritiseren critical = kritisch fiction = fictie fiction = romans preface = voorwoord hoofdstuk 17. to behave = zich gedragen behaviour = gedrag conduct = gedrag to punish = straffen punishment = straf rude = onbeschoft to justify = rechtvaardigen justification = rechtvaardiging to admit = toegeven to obey = gehoorzamen to disobey = ongehoorzaam zijn (dis)obedient = (on)gehoorzaam (dis)obedience = (on)gehoorzaamheid stubborn;obstinate = koppig frank = eerlijk candid = openhartig (in)consistent = (in)consequent inconsistency = inconsequentheid vain = ijdel (dis)honest = (on)eerlijk to deceive = bedriegen honesty = eerlijkheid virtue = deugd vice = ondeugd (dis)loyal = (on)trouw hospitable = gastvrij hospitality = gastvrijheid inclined = geneigd liable;apt = geneigd to harass = lastigvallen harassment = intimidatie hoofdstuk 18. attitude = houding to bully= pesten bully = pestkop to tend (to) = de neiging hebben (om te) tendency = neiging hostile = vijandig hostility = vijandigheid to tackle/to address = aanpakken gentle = zachtaardig to flatter = vleien to apologise = zich verontschuldigen apology = excuus to approve of = goedkeuren to disapprove of = afkeuren approval = goedkeuring disapproval = afkeuring hooligan = vandaal hooliganism = vandalisme impudent/insolent = brutaal impudence/insolence = brutaliteit indifference = onverschilligheid indifferent = onverschillig to conform (to) of to adapt (to) = zich aanpassen (aan) guideline = richtlijn to cope with = aankunnen to enjoy = genieten van to enjoy oneself = genieten
Ingezonden op 01-11-2016 - 1036x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!