Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
lingua latina boekje SGA
› 23 Hoofdstuk 23 t/m 26 boekje SGA
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
lingua latina boekje SGA
23 Hoofdstuk 23 t/m 26 boekje SGA
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Latijn 23-24-25-26 tribunus plebis = de volks-tribuun plebs, -bis v = het volk; het gewone volk tribunus militum = de krijgs-tribuun civitas, -atis v = de staat; de burgerij; het burgerrecht civis, -is = de burger; de medeburger impertrare = gaan krijgen; verkrijgen hospes, -ptis = de gast; de gastheer vultus, -us = het gezicht iacere, ieci, iactus = werpen; gooien iacēre, iacui, -- = liggen ab-icere, -ieci, -iectus = wegwerpen; neer-werpen a(b) + abl = van(af) ; weg van; (in pass. zin) door com-movēre, -movi, -motus = bewegen; ertoe bewegen per-movēre, -movi, -motus = heftig bewegen; schokken; verontrusten re- movēre, -movi, -motus = verwijderen movēre, movi, motus = ertoe bewegen; bewegen; beïnvloeden; ontroeren; opwekken gratia = de dank; de gunst gratia agere +dat = bedanken; danken agere, egi, actus = doen; onderhandelen; handelen; (tijd) doorbrengen; drijven a-spectus = de aanblik spectare = kijken naar; kijken; bekijken; aanschouwen spectaculum = het schouwspel ex-spectare = uit-kijken naar; wachten; wachten op; verwachten facilis, -is = mak-kelijk; doen-lijk facere, feci, factus = maken; doen de-esse, -fui, -- = ontbreken; weg zijn ad-esse, -fui, --- = aanwezig zijn; er zijn super-esse, -fui, --- = over zijn; overleven esse, fui, --- = zijn contra +acc = tegen; tegenover caput, -pitis o = het hoofd; de kop ferrum = het ijzer; het ijzeren wapen; het wapen; het zwaard (con-)sidere, -sedi, --- = gaan zitten sedēre, sedi, sessum = zitten ag-noscere, -novi, -nitus = leren kennen; kennen; onderkennen cog-noscere, -novi, -nitus = vernemen; opmerken; merken; herkennen horrere +acc = huiveren (voor); huiveren; ontzet zijn (over); ontzet zijn ad-ducere, -duxi, -ductus = brengen naar; leiden naar; ertoe brengen; ertoe bewegen ab-ducere, -duxi, ductus = weg-voeren; ont-voeren ducere, duxi, ductus = leiden; (aan) voeren; voeren; brengen metus, -us = de vrees metuere, metui, --- = vrezen; (dat = ne + coni.) iter, itineris o = de weg; het pad; de reis; de tocht periculosus = gevaar-lijk periculum = het gevaar prius-quam = voordat natura = de natuur; de aard; het wezen parum bijw. = te weinig re-spicere, -spexi, -spectus = om-kijken; denken aan; rekening houden met classis, -is v = de vloot hiems, -mis v = de winter con-scendere = be-klimmen; bestijgen; aan boord gaan de-scendere = af-klimmen van; af-dalen fluctus, -us = de golf; de stroom flumen, -minis o = de rivier; de stroom fluere, fluxi, fluxus = vloeien; stromen premere, pressi, pressus = drukken; in het nauw brengen religio, -onis v = de godsdienst; de godsdienstige vrees; het bijgeloof litus, -toris o = de kust; het strand tra-icere, -ieci, -iectus = overzetten; oversteken trans +acc. = over ...heen; over admiratio, -onis v = de bewondering per + acc = door; over; door ...heen ; over ...heen; tijdens; gedurende; in dens, -ntis m = de tand (se) de-dere, -didi, -ditus = zich overgeven; zich uitleveren; overgeven; uitleveren con-dere, -didi, -ditus = stichten; bouwen cre-dere, -didi, -ditus = geloven; vertrouwen per-dere, -didi, -ditus = te gronde richten; vrenietigen; verliezen pro-dere, -didi, -ditus = onthullen; meedelen; verraden red-dere, -didi, -ditus = terug-geven tra-dere, -didi, -ditus = over-geven; over-dragen; over-leveren dare, dedi, datus = geven laus, laudis v = de lof; de roem laudare = prijzen con-ficere, -fexi, -fectus = afmaken; maken; voltooien inter-ficere, -feci, -fectus = doden per-ficere, -feci, -fectus = afmaken; voltooien fugare = op de vlucht jagen; verjagen fugere, fugi, --- = vluchten; vluchten voor; ontvluchten; ontkomen aan con- fugere, -fugi, --- = toevlucht zoeken; toevlucht zoeken bij; zijn toevlucht nemen; zijn toevlucht nemen tot fuga = de vlucht dies, -ei = de dag haud = niet; helemaal niet; geenszins ripa = de oever fides, -ei = de trouw; het vertrouwen; de betrouwbaarheid; de verzekering; de toezegging res, rei v = de zaak; het ding; de gebeurtenis; de handeling severus = ernstig; streng; hard; hardvochtig; wreed noscere, novi, notus = leren kennen; kennen; weten notus bijv. nw = bekend ag-noscere, -novi, -nitus = leren kennen; opmerken; herkennen; erkennen cog-noscere, -novi, -nitis = leren kennen; vernemen; opmerken; herkennen; onderzoeken; ontdekken meminisse +gen = zich herinneren; denken aan memoria = het geheugen; de herinnering ait = hij zegt; hij beweert dulcis, -is = zoet; aangenaam; lieflijk; heerlijk odisse = haten odium = de haat studēre = z'n best doen voor; willen; proberen; studeren decet +a.c.i. = het past; het behoort decus, -coris o = het sieraad; de sier; de eer; de roem abesse, a-fui, --- = afwezig zijn; ver weg zijn; weg zijn; ontbreken adesse, -fui, --- = aanwezig zijn; er zijn deesse, -fui, --- = over zijn; overleven superesse, -fui, --- = over zijn, overleven ire, ii, itum = gaan ab-ire, -ii, -itum = weg-gaan; vertrekken nimis = al te zeer; te zeer; te veel; te vexare = kwellen omnino = geheel; helemaal omnis, -is = ieder; elk; heel; geheel; alle ab-stinēre, -tinui, --- +abl = zich ont-houden van sustinēre, -tinui, --- = verdragen; uithouden; volhouden; standhouden tegen tenēre, tenui, tentus = (vast)houden eo = daarheen quo = waarheen eo ..., quo ... = daarheen ..., waarheen... quo ..., eo ... = waarheen ..., daarheen ... libenter = graag; met plezier praeter +acc = langs; voorbij; behalve praeterea = bovendien dolēre = lijden; pijn hebben; pijn doen dolēre +acc/+abl = bedroefd zijn; bedroefd zijn over; treuren; treuren om; dolere +a.c.i. = betreuren ad-ire, -ii, -itus = gaan naar; bezoeken ex-ire, -ii, -itum = uitgaan; naar buiten gaan; naar buiten komen; vertrekken in-ire, -ii, -itus = naar binnen gaan; beginnen ob-ire, -ii, -itus = tegemoet gaan; bezoeken; sterven red-ire, -ii, -itum = teruggaan; terugkeren sub-ire, -ii, -itus = gaan onder; op zich nemen; doorstaan trans-ire, -ii, -itus = over ... heen gaan; over ... gaan; oversteken ab-ire, -ii, -itum = weggaan; vertrekken ire, -ii, -itum = gaan tectum = het dak; het huis longus = lang quam +bijv.nw= hoe; (zo ...) als quam (na compar) = dan quam (voor superl) = zo ... mogelijk bos, bovis = het rund; de koe; de stier rapere, rapui, raptus = grijpen; pakken; roven; buitmaken diripere, -ripui, -reptus = plunderen; verwoesten arbor, -ris v= de boom ferox, -ocis = wild; onstuimig; fel ignis, -is m = het vuur caedes, -dis v = de slachting; het bloedbad; de moord caedere, cecidi, caesus = vellen; doden; neerslaan complure, -rium = verscheidene; meerdere fallere, fefell, falsus = bedriegen; misleiden; om de tuin leiden arma, -morum o= de wapens manus, -us v = de hand; de schare; de troep temptare = proberen; aanvallen saxum = de rots, het rotsblok, de (grote) steen detegere, -texi, -tectus = blootleggen; onthullen de +abl = van ...af; van; over tegere, texi, tectus = bedekken pes, pedis m = de voet; de poot Iuppiter, Iovis = Jupiter maximus = grootst, zeer groot; superl. van magnus
Ingezonden op 15-11-2016 - 704x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!