Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
- Frans Vocabulaire VWO 2016-2017
› 11 Basiswoorden
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
- Frans Vocabulaire VWO 2016-2017
11 Basiswoorden
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Qu'est-ce que le premier alinéa nous apprend? = Wat leer je in de eerste alinea? Que peut-on lire au premier alinéa? = Wat kun je lezen in de eerste alinea? Comment peut-on résumer le premier alinéa? = Hoe kun je de eerste alinea samenvatten? Qu'est-ce qui ressort du premier alinéa? = Wat komt naar voren uit de eerste alinea? Qu'est-ce qui est décrit au premier alinéa? = Wat wordt er beschreven in de eerste alinea? Qu'est-ce qui rend le mieux le contenu du premier alinéa? = Wat geeft het beste de inhoud van de eerste alinea weer? Quel est l'essentiel du premier alinéa? = Wat is het belangrijkste uit de eerste alinea? À quoi sert ce passage? = Waartoe dient deze passage? À quoi sert cet exemple? = Waartoe dient dit voorbeeld? À + werkwoord = Om te + werkwoord accentuer = accentueren adapter = aanpassen critiquer = bekritiseren décrire = beschrijven donner = geven encourager = aanmoedigen expliquer = verklaren expliquer pourquoi = verklaren waarom {{let op dat die reden er dan ook echt staat!}} illustrer = illustreren imposer = indruk maken op inciter = aanzetten tot introduire = introduceren montrer = tonen prouver = bewijzen relativiser = relativeren; afzwakken souligner = onderstrepen Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase qui précède? = Hoe verhoudt zich deze zin tot de voorgaande? elle en donne la cause = geeft de oorzaak elle en donne la conséquence = geeft het gevolg elle en indique la cause = geeft de oorzaak elle en indique la conséquence = geeft het gevolg elle en montre la cause = geeft de oorzaak elle en montre la conséquence = geeft het gevolg elle l'illustre = illustreert elle la confirme = bevestigt het elle l'appuie = ondersteunt hem {{bij: voorbeeld}} elle l'explique = legt uit elle la renforce = versterkt het {{bij: voorbeeld}} elle l'affaiblit = zwakt af elle la relativise = relativeert ; zwakt af elle s'y oppose = spreekt tegen elle la contredit = spreekt tegen De quel ton l'auteur parle-t-il? = Op welke toon spreekt de schrijver? critique = kritisch déçu = teleurgesteld étonné = verbaasd indigné = verontwaardigd inquiet = ongerust ironique = ironisch moqueur = spottend neutre = neutraal rassurant = geruststellend L'auteur nous fait preuve de quel sentiment? = Welk gevoel laat de schrijver hier blijken? Quelle est l'attitude de l'auteur? = Wat is de houding van de schrijver? l'admiration = de bewondering l'appréciation = de waardering l'espoir = de hoop l'étonnement = de verbazing la méfiance = het wantrouwen la moquerie = de spot l'indifférence = de onverschilligheid la résignation = de berusting Qu'est-ce qui est vrai d'après/selon le ... alinéa? = Wat is waar volgens de ... alinea? Pourquoi ... dit-il/elle cela? = Waarom zegt hij/zij dit? Que peut-on déduire de ce que dit l'auteur à propos de ...? = Wat kun je afleiden uit hetgeen de auteur zegt met betrekking tot ...? Que peut-on déduire du premier alinéa? = Wat kun je afleiden uit de eerste alinea? Que peut-on conclure du premier alinéa? = Wat kun je concluderen uit de eerste alinea? ne ... pas = niet ne ... plus = niet meer ne ... pas encore = nog niet ne ... jamais = nooit ne ... jamais rien = nooit iets ni ... ni = noch ... noch ne ... plus jamais = nooit meer ne ... rien = niets ne ... personne = niemand ne ... aucun = geen enkel ne ... pas non plus = ook niet moins ... que = minder ... dan aussi ... que = net zo ... als plus ... que = meer dan à tout prix = tot elke prijs de moins en moins = minder en minder de plus en plus = meer en meer le / la / les plus = het meest trop = te veel expliquer pourquoi = verklaren waarom loin de = verre van ne ... guère = nauwelijks ne ... que = slechts ; alleen maar pas mal de = best veel davantage = vooral parfois = soms peu = weinig la plupart = het merendeel plusieurs = verschillende sans = zonder souvent = vaak De quel(les) ... s'agit-il/est-il question? Le fait que ... = Van welke ... is er sprake? Het feit dat ... À qui ... doivent-ils leur mauvaise réputation selon le premier alinéa? = Aan wie hebben ... hun slecht reputatie te danken volgens de eerst alinea? Quelle en est la cause? = Wat is daarvan de oorzaak? Combien de différences l'auteur distingue-t-il? = Hoeveel verschillen onderscheidt de auteur? En quoi ... consiste-t-il/elle d'apres le 2e alinéa? = Waaruit bestaat ... volgens de tweede alinea? Remplissez le mot qui manque dans la ligne 17. = Vul het ontbrekende woord in in regel 17. Avec quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer? = Met welk woord zou deze zin kunnen beginnen? À quoi sert cette énumération? = Waartoe dient deze opsomming? Pourquoi l'auteur parle-t-il de ... au 5e alinéa? = Waarom praat de auteur over ... in de vijfde alinea? Qu'est-ce que l'auteur veut montrer au dernier alinéa? = Wat wil de auteur laten zien in de laatste alinea? Pourquoi l'auteur fait-il mention de ...? = Waarom maakt de auteur melding van ...? Dans quel but l'auteur ajoute-t-il cette phrase? = Met welk doel voegt de auteur deze zin toe? Comment ce passage se rapporte-t-il au contenu de la phrase qui précède? = Hoe verhoudt deze passage zich tot de inhoud van de voorafgaande zin? L'auteur s'exprime de quel ton dans cette phrase? = Op welke toon drukt de auteur zich uit in deze zin? D'un ton ... = Op een ... toon. L'auteur le dit de quel ton dans cette phrase? = Op welke toon zegt de auteur dit in deze zin? Quel sentiment de l'auteur peut-om déduire de ce texte concernant ...? = Welk gevoel van de auteur ten opzichte van ... kun je uit deze tekst afleiden? Quelle est l'attitude de l'auteur à l'égard de ...? Il se montre ... = Wat is de houding van de auteur ten opzichte van ...? Hij toont zich ... Laquelle/lesquelles des affirmations suivantes correnspond(ent) au 3e alinéa? = Welke van de volgende beweringen komen overeen met de derde alinea? Lesquelles des propositions suivantes correspondent à ce qui est dit au dernier alinéa? = Welke van de volgende voorstellen komen overeen met wat er wordt gezegd in de laatste alinea?
Ingezonden op 11-12-2016 - 835x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
23-03-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!